Kennisbank voor het notariaat
Terug naar overzicht

De doeleis van art. 4 WBR uitgelegd aan de hand van casuïstiek

Fiscaal Registergoederenrecht PE Notariaat 2021/17
De doeleis van art. 4 WBR uitgelegd aan de hand van casuïstiek
27 april 2021 Auteur De redactie

Overdrachtsbelasting wordt geheven over de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen, maar ook aandelen die vastgoed vertegenwoordigen kunnen onder omstandigheden bij fictie in de heffing van overdrachtsbelasting worden betrokken (art. 4 WBR). Voor de toepasselijkheid van deze fictie is doorgaans niet onderwerp van discussie de vraag of en hoeveel vastgoed een rechtspersoon bezit, maar hoe het vastgoed wordt gebruikt en of hiermee wordt voldaan aan de doeleis van art. 4 WBR. In deze ELN wordt relevante jurisprudentie besproken waarin de doeleis van art. 4 WBR centraal stond, waaronder het recente arrest van de Hoge Raad van 16 april 2021 (nr 20/00081, ECLI:NL:HR:2021:585).

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.


Inloggen via Legal Intelligence

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle