Wet maatregelen woningmarkt 2014 II
Wet van 18 december 2013 tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014 II)
Aanhef
Wet van 18 december 2013 tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014 II)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om vanaf 2014, als onderdeel van de maatregelen om de woningmarkt in zowel het huur- als het koopsegment beter te laten functioneren, een heffing in te voeren voor verhuurders van woningen in de gereguleerde sector en een tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning in de inkomstenbelasting in te voeren waardoor het fiscale voordeel ter zake van de aftrek van dergelijke kosten voor zover deze tegen het tarief in de vierde schijf worden vergolden stapsgewijs wordt verkleind, alsmede om enkele onduidelijkheden, onbedoelde gevolgen en omissies als gevolg van de invoering van de aflossingseis in de inkomstenbelasting te herstellen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1 Verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1
Onder de naam verhuurderheffing wordt een belasting geheven van de in artikel 1.4 bedoelde belastingplichtigen.
Artikel 1.2
1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. compensatie: heffingsvermindering als bedoeld in artikel 1.10;
b. diensten van algemeen economisch belang: diensten van algemeen economisch belang als bedoeld in:
1°. artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en
2°. het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen;
c. groep: de combinatie van rechtspersonen in het geval een rechtspersoon meer dan 50% onmiddellijk of middellijk deelname heeft:
1°. aan de leiding van een van die combinatie deel uitmakende andere rechtspersoon;
2°. aan het toezicht op die andere rechtspersoon, of
3°. in het kapitaal van die andere rechtspersoon;
d. heffingsjaar: kalenderjaar waarover de verhuurderheffing is verschuldigd;
e. huurwoning: in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt en waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van een woning die wordt verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die in die woning voor een korte periode verblijf houden en van een woning die krachtens artikel 3.1 van de Erfgoedwet als rijksmonument is aangewezen;
f. investeringskosten: door de belastingplichtige betaalde investeringskosten die drukken op de belastingplichtige en noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 8°;
g. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
h. WOZ-waarde: volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor een kalenderjaar vastgestelde waarde, waarbij voor de toepassing van deze wet een waarde van € 345.000 wordt gehanteerd, indien deze waarde hoger is dan dat bedrag.
2 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
a. heffingsvermindering: vermindering van de verhuurderheffing op grond van een definitieve investeringsverklaring;
b. voorgenomen investering: te verrichten activiteit die betreft:
1°. bouw van huurwoningen waarvan de huurprijs gelijk of hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;
2°. bouw van huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;
3°. grootschalige verbouw van huurwoningen;
4°. verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen;
5°. sloop van huurwoningen;
6°. kleinschalige verbouw van huurwoningen;
7°. samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen te verkrijgen; of
8°. verduurzaming van huurwoningen;
c. voorlopige investeringsverklaring: schriftelijke kennisgeving van Onze Minister aan de aanvrager, met gegevens over:
1°. de voorgenomen investering en
2°. het voorlopige bedrag aan heffingsvermindering met een berekening van dat bedrag;
d. gerealiseerde investering: activiteit die door de belastingplichtige is gerealiseerd ter uitvoering van een voorgenomen investering;
e. definitieve investeringsverklaring: schriftelijke kennisgeving van Onze Minister aan de belastingplichtige met gegevens over:
1°. de gerealiseerde investering en
2°. het bedrag aan heffingsvermindering met een berekening van dat bedrag.
3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, wordt jaarlijks met ingang van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage waarmee het gemiddelde van de woningwaarden in het voorafgaande kalenderjaar gewijzigd is ten opzichte van het gemiddelde van die waarden in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Afdeling 2 Belastingplicht
Artikel 1.4
Belastingplichtig voor de verhuurderheffing is de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de groep die bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan vijftig huurwoningen.
Afdeling 3 Grondslag
Artikel 1.5
De verhuurderheffing wordt geheven naar het belastbare bedrag.
Artikel 1.6
1 Het belastbare bedrag is de som van de WOZ-waarden van de huurwoningen waarvan de belastingplichtige bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met vijftig maal de gemiddelde WOZ-waarde van die huurwoningen.
2 Van de huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgezonderd de huurwoningen die de belastingplichtige in eigendom verwerft tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021 voor zover de belastingplichtige een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet en voor zover die huurwoningen:
a. gelegen zijn in een gemeente als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen b en c;
b. zijn opgenomen in een plan dat beoogt uitvoering te geven aan een activiteit in het kader van stedelijke vernieuwing als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, en
c. de belastingplichtige hiervoor een verklaring heeft van Onze Minister.
3 De uitzondering, bedoeld in het tweede lid, geldt voor een periode van twintig jaren nadat de huurwoning in eigendom is verworven.
4 Van de huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, zijn voorts uitgezonderd de huurwoningen die de belastingplichtige realiseert in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 voor zover:
a. hiervoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.23a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met een termijn van maximaal vijftien jaren is verleend voor een tijdelijk bouwwerk;
b. voor de bouw van die huurwoningen geen heffingsvermindering als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdeel o, is verleend; en
c. de belastingplichtige hiervoor een verklaring heeft van Onze Minister.
5 De uitzondering, bedoeld in het vierde lid, geldt voor een periode van vijftien jaren nadat de huurwoning is gerealiseerd.
6 Onze Minister kan overgaan tot intrekking van:
a. een verklaring als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b;
b. een verklaring als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b.
7 De aanvraag om in aanmerking te komen voor de toepassing van de uitzondering, bedoeld in het tweede of vierde lid, wordt langs elektronische weg ingediend bij Onze Minister.
8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het tweede, vierde en zesde lid, alsmede omtrent de aanvraag, bedoeld in het zevende lid.
Afdeling 3a Gedeeld genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
Artikel 1.6a
Voor de toepassing van de artikelen 1.4 en 1.6 wordt een huurwoning waarvan het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt gedeeld door twee of meer natuurlijke personen, rechtspersonen of groepen, in aanmerking wordt genomen bij elk van deze natuurlijke personen, rechtspersonen of groepen, naar rato van de mate van de eigendom, onderscheidenlijk het bezit of het beperkt recht.
Afdeling 4 Tarief
Artikel 1.7
De verhuurderheffing bedraagt 0,306% van het belastbare bedrag.
Afdeling 5 Wijze van heffing
Artikel 1.8
De verhuurderheffing wordt verschuldigd op 1 januari van het kalenderjaar.
Artikel 1.9
1 De door een rechtspersoon of natuurlijke persoon verschuldigde verhuurderheffing wordt op aangifte voldaan.
2 De door een groep verschuldigde verhuurderheffing wordt namens de groep op aangifte voldaan door een van de rechtspersonen die onderdeel is van die groep. Daarbij vermeldt die rechtspersoon welke andere rechtspersonen onderdeel uitmaken van die groep, waarbij die andere rechtspersonen in afwijking van het eerste lid ontheven zijn van hun plicht tot het voldoen op aangifte.
3 De inspecteur kan een naheffingsaanslag ter zake van de door een groep verschuldigde verhuurderheffing opleggen aan een van de rechtspersonen die onderdeel uitmaken van die groep.
4 De ontvanger kan een naheffingsaanslag ter zake van de door een groep verschuldigde verhuurderheffing invorderen ten name van elk van de rechtspersonen die onderdeel uitmaken van die groep.
5 In afwijking van artikel 10, tweede lid, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen stelt de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan negen maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
6 In afwijking van artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de belastingplichtige gehouden de verhuurderheffing aan de ontvanger overeenkomstig de aangifte te betalen binnen negen maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
Afdeling 6 Heffingsvermindering
Artikel 1.10
1 De belastingplichtige die beschikt over een op zijn naam of, in het geval van een groep, op naam van een van de rechtspersonen die onderdeel uitmaakt van de groep afgegeven definitieve investeringsverklaring met een dagtekening in een kalenderjaar dat ten hoogste drie jaren voor het heffingsjaar ligt of voor 1 oktober in het heffingsjaar zelf, kan het bedrag van de verhuurderheffing verminderen met het in die verklaring opgenomen bedrag van de heffingsvermindering; in dat geval brengt de belastingplichtige het volledige in de definitieve investeringsverklaring genoemde bedrag van de heffingsvermindering in mindering voor zover dit niet hoger is dan het bedrag van de verhuurderheffing.
2 Indien het bedrag van de heffingsvermindering hoger is dan het bedrag van de verhuurderheffing, kan de belastingplichtige het deel van het bedrag van de heffingsvermindering in mindering brengen dat gelijk is aan de verhuurderheffing. De belastingplichtige kan het deel van het bedrag van de heffingsvermindering, dat hij in enig heffingsjaar niet op het bedrag van de verhuurderheffing in mindering heeft kunnen brengen, in mindering brengen op de over een volgend heffingsjaar verschuldigde verhuurderheffing, doch niet later dan in het heffingsjaar dat ten hoogste drie jaren ligt na het jaar van de dagtekening van de definitieve investeringsverklaring.
3 Indien aan de belastingplichtige een besluit als bedoeld in artikel 1.13, vijfde lid, is afgegeven, vermeerdert de belastingplichtige het bedrag van de verhuurderheffing in het eerstvolgende aanslagjaar na bekendmaking van dat besluit, met het bedrag, genoemd in dat besluit.
Artikel 1.11
1 De heffingsvermindering bedraagt in geval van:
a. bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°: € 0 per gebouwde huurwoning;
b. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die niet gelegen zijn in een gebied als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in een gemeente als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d: € 0 per gebouwde huurwoning;
c. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gemeente als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d: € 0 per gebouwde huurwoning;
d. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gebied als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a: € 0 per gebouwde huurwoning;
e. grootschalige verbouw van huurwoningen: € 0 per verbouwde huurwoning;
f. verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen: € 0 per gerealiseerde huurwoning;
g. sloop van huurwoningen: € 0 per gesloopte huurwoning;
h. kleinschalige verbouw van huurwoningen: € 0 per verbouwde huurwoning;
i. samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen te verkrijgen: € 0 per huurwoning waarmee het aantal huurwoningen door die samenvoeging is verminderd;
j. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gebied als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a: € 0 per gebouwde huurwoning;
k. een verduurzaming van categorie 1: € 0 [per 1 oktober 2021: € 0] per verduurzaamde huurwoning;
l. een verduurzaming van categorie 2: € 0 [per 1 oktober 2021: € 0] per verduurzaamde huurwoning;
m. een verduurzaming van categorie 3: € 0 [per 1 oktober 2021: € 0] per verduurzaamde huurwoning;
n. een verduurzaming van categorie 4: € 0 [per 1 oktober 2021: € 0] per verduurzaamde huurwoning;
o. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gemeente als genoemd in bijlage 2 bij deze wet: € 0 per gebouwde huurwoning;
p. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2⁰, die niet zijn gelegen in een gemeente als genoemd in bijlage 2 bij deze wet: € 0 per gebouwde huurwoning.
2 De heffingsvermindering is:
a. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, e en h, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2014 uitsluitend van toepassing in de gebieden Charlois, Feijenoord en IJsselmonde van de gemeente Rotterdam;
b. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen g en i, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2014 uitsluitend van toepassing in de in onderdeel a genoemde gebieden en in de gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eemsdelta, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Het Hogeland, Hulst, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Oldambt, Pekela, Simpelveld, Sittard-Geleen, Sluis, Stadskanaal, Stein, Terneuzen, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Veendam, Voerendaal en Westerwolde;
c. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen g en i, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2017 uitsluitend van toepassing in de in onderdeel a genoemde gebieden, de in onderdeel b genoemde gemeenten en de gemeenten Aalten, Achtkarspelen, Berkelland, Bronckhorst, Dantumadiel, Doetinchem, Montferland, Noardeast-Fryslân, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Tytsjerksteradiel en Winterswijk;
d. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2017 uitsluitend van toepassing in de gemeenten, genoemd in bijlage 1 bij deze wet;
e. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2017 uitsluitend van toepassing in de in onderdeel a genoemde gebieden;
f. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2014;
g. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2017;
h. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen zijn gerealiseerd in de in onderdeel a genoemde gebieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016;
i. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen k tot en met n, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2019;
j. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel o, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2020 uitsluitend van toepassing in de gemeenten, genoemd in bijlage 2 bij deze wet;
k. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel p, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2020.
3 Gerealiseerde investeringen worden voor de toepassing van de heffingsvermindering slechts in aanmerking genomen indien de investeringskosten voor:
a. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten minste € 62.500 per gebouwde huurwoning bedragen;
b. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten minste € 25.000 per gebouwde huurwoning bedragen;
c. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten minste € 50.000 per gebouwde huurwoning bedragen;
d. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ten minste € 87.500 per gebouwde huurwoning bedragen;
e. de grootschalige verbouw van huurwoningen ten minste € 62.500 per verbouwde huurwoning bedragen;
f. de verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen: ten minste € 25.000 per gerealiseerde huurwoning bedragen;
g. de sloop van huurwoningen ten minste € 62.500 per gesloopte huurwoning bedragen;
h. de kleinschalige verbouw van huurwoningen ten minste € 25.000 per verbouwde huurwoning bedragen;
i. de samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen te verkrijgen ten minste € 62.500 per huurwoning waarmee het aantal huurwoningen door die samenvoeging is verminderd, bedragen;
j. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste € 62.500 per gebouwde huurwoning bedragen; en
k. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, ten minste € 25.000 per verduurzaamde huurwoning bedragen;
l. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, ten minste € 17.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen;
m. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel m, ten minste € 12.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen;
n. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel n, ten minste € 7.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen;
o. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel o, ten minste € 62.500 per gebouwde huurwoning bedragen;
p. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel p, ten minste € 31.250 per gebouwde huurwoning bedragen.
4 Indien naar het oordeel van Onze Minister op enig tijdstip onvoldoende evenwicht bestaat of komt te bestaan tussen de heffingsverminderingen en het daarvoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen bij ministeriële regeling met ingang van de eerste dag van enige maand de in het eerste lid en derde lid genoemde bedragen worden verhoogd, verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld. De nieuwe bedragen gelden voor voorlopige investeringsverklaringen waarvan de voorgenomen investering is aangemeld na het tijdstip waarop de ministeriële regeling in werking treedt.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het toepassingsbereik van de verschillende onderdelen van het eerste lid. Bij ministeriële regeling kan de begrenzing van de gebieden, genoemd in het tweede lid, onderdeel a, nader worden aangevuld, kunnen de gemeenten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, de gemeenten, genoemd in bijlage 1 bij deze wet, en de gemeenten, genoemd in bijlage 2 bij deze wet, worden gewijzigd indien dit noodzakelijk is ten gevolge van een wijziging van de gemeentelijke indeling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene regels herindeling, en kunnen gemeenten waarmee Onze Minister afspraken heeft gemaakt over de bouw van huurwoningen worden toegevoegd aan bijlage 2.
Artikel 1.12
1 Een voorgenomen investering wordt langs elektronische weg aangemeld bij Onze Minister.
2 De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk gedaan op:
a. 31 december 2017 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs hoger dan of gelijk aan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, is;
b. 31 december 2019 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, 3°, 5°, 6° of 7°, betreft, dan wel indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;
c. 31 december 2019 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, betreft in huurwoningen als bedoeld in artikel 1.11, eerste lid, onderdelen b, c, d of j.
3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de inhoud van de aanmelding en welke gegevens daarbij worden verstrekt.
4 Onze Minister geeft met betrekking tot de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een voorlopige investeringsverklaring af indien:
a. de voorgenomen investering:
1°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen a tot en met g, voor de desbetreffende activiteit is aangevangen op of na het ten aanzien van die activiteit genoemde tijdstip;
2°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel h, is aangevangen op of na 1 januari 2014 en voor 31 december 2016;
3°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel i, is aangevangen op of na 1 januari 2019; en
4°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen j of k, is aangevangen op of na 1 januari 2020.
b. de voorgenomen investering voldoet aan het daarover bij of krachtens deze wet bepaalde en
c. niet aannemelijk is dat ter verkrijging van die verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens of bescheiden bekend zouden zijn geweest.
5 De voorlopige investeringsverklaring vervalt indien:
a. een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of 4°, niet binnen vijf jaar nadat deze overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens het eerste en tweede lid is aangemeld, als investering is aangemeld, of
b. een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 5°, 6°, 7° of 8°, niet binnen drie jaar nadat deze overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens het eerste en tweede lid is aangemeld, als investering is aangemeld.
6 Onze Minister kan een voorlopige investeringsverklaring intrekken indien:
a. de voorgenomen investering niet voldoet aan het daarover bij of krachtens deze wet bepaalde of
b. aannemelijk is dat ter verkrijging van die verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens of bescheiden bekend zouden zijn geweest.
7 De voorlopige investeringsverklaring is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
8 Voorgenomen investeringen binnen het grondgebied van de opgeheven gemeente Menterwolde die uiterlijk op 31 december 2017 zijn aangemeld op grond van het eerste lid, kunnen na uitvoering aangemeld worden als gerealiseerde investering. Op deze investeringen zijn de bepalingen uit deze wet die van toepassing zijn op investeringen in de gemeenten, genoemd in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.13
1 Een gerealiseerde investering wordt langs elektronische weg aangemeld door de belastingplichtige bij Onze Minister. Artikel 1.12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Onze Minister geeft met betrekking tot de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een definitieve investeringsverklaring af indien:
a. met betrekking tot de daarin opgenomen gerealiseerde investering een voorlopige investeringsverklaring is afgegeven en deze niet is vervallen of ingetrokken;
b. de gerealiseerde investering voldoet aan het daarover bij of krachtens deze wet bepaalde;
c. niet aannemelijk is dat ter verkrijging van die verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens of bescheiden bekend zouden zijn geweest;
d. in geval sprake is van een gerealiseerde investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 3° of 6°: voor dezelfde huurwoning niet eerder een definitieve investeringsverklaring met betrekking tot een zodanige gerealiseerde investering is afgegeven; en
e. ingeval sprake is van een gerealiseerde investering als bedoeld in artikel 1.2. tweede lid, onderdeel b, onder 8°: voor dezelfde investering geen subsidie is vastgesteld voor de verbetering van de energieprestatie bij of krachtens de Kaderwet overige BZK-subsidies.
3 Het in een definitieve investeringsverklaring opgenomen bedrag aan heffingsvermindering is niet hoger dan het bedrag dat ten aanzien van de voorgenomen investering is opgenomen in de voorlopige investeringsverklaring.
4 Artikel 1.12, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 In het besluit tot intrekking van een definitieve investeringsverklaring wordt het bedrag vermeld waarmee de heffingsvermindering wordt verminderd. Onze minister verstrekt het in dit lid bedoelde besluit aan de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Afdeling 7 Diensten van algemeen economisch belang
Artikel 1.14
1 Als diensten van algemeen economisch belang zijn aan de belastingplichtige opgedragen de activiteiten, bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 8°, juncto artikel 1.11, tweede lid, en artikel 1.6, tweede en vierde lid.
2 De belastingplichtige komt uitsluitend compensatie toe voor de activiteiten, genoemd in het eerste lid. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de compensatie.
3 De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een werkingsduur van:
a. tien jaar voor zover het activiteiten als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 7°, betreft;
b. tien jaar voor zover het een activiteit als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 8°, betreft.
4 Artikel 25d van de Mededingingswet is niet van toepassing op de belastingplichtige.
5 De administratie, de jaarrekeningen en de jaarverslagen van de belastingplichtige worden met inachtneming van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet ingericht. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de inrichting van de administratie, bedoeld in de eerste volzin.
Afdeling 8 Dwang- en strafbepalingen
Artikel 1.15
1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 1.6, tweede, vierde en achtste lid, 1.12 en 1.13 bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2 De Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de artikelen 63 en 67, is niet van toepassing met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1.6, tweede, vierde en achtste lid, 1.12 en 1.13. Voor de toepassing van de artikelen 63 en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betreffende de uitvoering van de artikelen 1.6, tweede, vierde en achtste lid, 1.12 en 1.13 door Onze Minister of de door hem aangewezen ambtenaren, treedt Onze Minister in de plaats van Onze Minister van Financiën.
3 De in de artikelen 47, 47a, 47b, 48 tot en met 51 en 53, eerste en vierde lid, tot en met 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden mede jegens de door Onze Minister met betrekking tot de toepassing van de artikelen 1.6, tweede, vierde en achtste lid, 1.12 en 1.13 door op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaren.
4 De artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing op het bepaalde in het derde lid.
Hoofdstuk 2 Wijzigingen in Hoofdstuk 1
Artikel 2.1
Indien artikel 5.36 van de Omgevingswet in werking treedt, komt artikel 1.6, vierde lid, onderdeel a, op hetzelfde tijdstip te luiden:
a. hiervoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.36 van de Omgevingswet, voor een termijn van maximaal vijftien jaren, is verleend voor een tijdelijk bouwwerk;
Artikel 2.2
De termijn, bedoeld in artikel 1.12, vijfde lid, die verstrijkt in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 wordt verlengd met een jaar.
Artikel 2.3
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 2.4
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 2.4a
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 2.4b
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 2.5
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 2.6
Met ingang van 1 januari 2024 wordt in artikel 1.7 het genoemde percentage verhoogd met 0,001 procentpunt.
Artikel 2.7
Met ingang van 1 januari 2037 wordt in artikel 1.7 het genoemde percentage verlaagd met 0,001 procentpunt.
Hoofdstuk 3 Wijzigingen in de Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.1
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.2
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.3
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.4
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.5
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.6
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.7
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.8
[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]
Artikel 3.9
[Vervallen]
Artikel 3.10
[Vervallen]
Artikel 3.11
[Vervallen]
Artikel 3.12
[Vervallen]
Artikel 3.13
[Vervallen]
Artikel 3.14
[Vervallen]
Artikel 3.15
[Vervallen]
Artikel 3.16
[Vervallen]
Artikel 3.17
[Vervallen]
Artikel 3.18
[Vervallen]
Artikel 3.19
[Vervallen]
Artikel 3.20
[Vervallen]
Artikel 3.21
[Vervallen]
Artikel 3.22
[Vervallen]
Artikel 3.23
[Vervallen]
Artikel 3.24
[Vervallen]
Artikel 3.25
[Vervallen]
Artikel 3.26
[Vervallen]
Artikel 3.27
[Vervallen]
Artikel 3.28
[Vervallen]
Artikel 3.29
[Vervallen]
Artikel 3.30
[Vervallen]
Artikel 3.31
[Vervallen]
Artikel 3.32
[Vervallen]
Artikel 3.33
[Vervallen]
Hoofdstuk 4 Wijzigingen in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 4.1
[Wijzigt de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.]
Hoofdstuk 5 Wijzigingen in de Wet op de loonbelasting 1964
Artikel 5.1
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 5.2
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 5.3
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 5.4
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 5.5
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 5.6
[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]
Artikel 5.7
[Vervallen]
Artikel 5.8
[Vervallen]
Artikel 5.9
[Vervallen]
Artikel 5.10
[Vervallen]
Artikel 5.11
[Vervallen]
Artikel 5.12
[Vervallen]
Artikel 5.13
[Vervallen]
Artikel 5.14
[Vervallen]
Artikel 5.15
[Vervallen]
Artikel 5.16
[Vervallen]
Artikel 5.17
[Vervallen]
Artikel 5.18
[Vervallen]
Artikel 5.19
[Vervallen]
Artikel 5.20
[Vervallen]
Artikel 5.21
[Vervallen]
Artikel 5.22
[Vervallen]
Artikel 5.23
[Vervallen]
Artikel 5.24
[Vervallen]
Artikel 5.25
[Vervallen]
Artikel 5.26
[Vervallen]
Artikel 5.27
[Vervallen]
Artikel 5.28
[Vervallen]
Artikel 5.29
[Vervallen]
Hoofdstuk 6 Wijzigingen in de Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 6.1
[Wijzigt de Wet financiering sociale verzekeringen.]
Hoofdstuk 7 Wijzigingen in de Wet bevordering eigenwoningbezit
Artikel 7.1
[Wijzigt de Wet bevordering eigenwoningbezit.]
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 8.1
[Vervallen]
Artikel 8.2
[Vervallen]
Artikel 8.2a
Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst zendt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 1 van deze wet in de praktijk.
Artikel 8.3
1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat:
a. de artikelen 3.1 en 4.1 terugwerken tot en met 1 januari 2013;
b. artikel 3.1, onderdeel A, eerst toepassing vindt nadat artikel I van het Belastingplan 2014 en artikel I van Overige fiscale maatregelen 2014 zijn toegepast;
c. artikel 3.2, onderdeel A, eerst toepassing vindt nadat artikel I van het Belastingplan 2014 is toegepast.
2 In afwijking van het eerste lid treedt artikel 3.3 in werking op het tijdstip waarop, nadat het bij koninklijke boodschap van 14 mei 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014) (Kamerstukken 33 632) tot wet is verheven, die wet in werking treedt.
Artikel 8.4
Deze wet wordt aangehaald als: Wet maatregelen woningmarkt 2014 II.
Slotformulier en ondertekening
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te Wassenaar 18 december 2013 Willem-Alexander
DeMinistervoorWonen en Rijksdienst, S.A. Blok
De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers
Uitgegeven de vierentwintigste december 2013 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Bijlage 1 behorende bij artikel 1.11, tweede lid, onderdeel d, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II
Gemeenten bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel d, per 1 januari 2017
Aalsmeer
Alkmaar
Amersfoort
Amstelveen
Amsterdam
Apeldoorn
Asten
Baarn
Barneveld
Bergeijk
Bergen (Noord-Holland)
Bernheze
Best
Bladel
Blaricum
Bloemendaal
Boekel
Boxtel
Bunnik
Bunschoten
Buren
Cranendonck
Culemborg
De Bilt
De Ronde Venen
Deurne
Diemen
Dijk en Waard
Edam-Volendam
Ede
Eemnes
Eersel
Eindhoven
Elburg
Epe
Ermelo
Geldrop-Mierlo
Gemert-Bakel
Gooise Meren
Haarlem
Haarlemmermeer
Harderwijk
Hattem
Heemstede
Heerde
Heeze-Leende
Heiloo
Helmond
’s-Hertogenbosch
Heusden
Hillegom
Hilversum
Houten
Huizen
IJsselstein
Kaag en Braassem
Katwijk
Laarbeek
Land van Cuijk
Landsmeer
Laren
Leiden
Leiderdorp
Leusden
Lisse
Lopik
Maasdriel
Maashorst
Meierijstad
Montfoort
Neder-Betuwe
Nieuwegein
Nijkerk
Noordwijk
Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Nunspeet
Oegstgeest
Oirschot
Oldebroek
Oostzaan
Oss
Ouder-Amstel
Oudewater
Purmerend
Putten
Renswoude
Reusel-De Mierden
Rhenen
Scherpenzeel
Sint-Michielsgestel
Soest
Someren
Son en Breugel
Stichtse Vecht
Teylingen
Tiel
Uithoorn
Utrecht
Utrechtse Heuvelrug
Valkenswaard
Veenendaal
Veldhoven
Vijfheerenlanden
Voorschoten
Voorst
Vught
Waalre
Wageningen
Waterland
West Betuwe
West Maas en Waal
Wijdemeren
Wijk bij Duurstede
Woerden
Woudenberg
Zaltbommel
Zandvoort
Zeist
Zoeterwoude
Bijlage 2 behorende bij artikel 1.11, eerste lid, onderdeel o, en tweede lid, onderdeel j, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II
Aalsmeer
Albrandswaard
Alkmaar
Almere
Amersfoort
Amstelveen
Amsterdam
Apeldoorn
Arnhem
Asten
Baarn
Barendrecht
Barneveld
Berg en Dal
Bergeijk
Bergen (Noord-Holland)
Bernheze
Best
Beuningen
Beverwijk
Bladel
Blaricum
Bloemendaal
Boekel
Boxtel
Breda
Bunnik
Bunschoten
Buren
Capelle aan den IJssel
Cranendonck
Culemborg
De Bilt
De Ronde Venen
Delft
Den Haag
Deurne
Deventer
Diemen
Dijk en Waard
Doesburg
Dordrecht
Druten
Duiven
Edam-Volendam
Ede
Eemnes
Eersel
Eindhoven
Elburg
Emmen
Enschede
Epe
Ermelo
Geldrop-Mierlo
Gemert-Bakel
Gooise Meren
Groningen
Haaren
Haarlem
Haarlemmermeer
Harderwijk
Hattem
Heemskerk
Heemstede
Heerde
Heeze-Leende
Heiloo
Helmond
’s-Hertogenbosch
Heumen
Heusden
Hillegom
Hilversum
Hoorn
Houten
Huizen
IJsselstein
Kaag en Braassem
Katwijk
Krimpen aan den IJssel
Laarbeek
Land van Cuijk
Landsmeer
Lansingerland
Laren
Leeuwarden
Leiden
Leiderdorp
Leidschendam-Voorburg
Lelystad
Leusden
Lingewaard
Lisse
Lopik
Maasdriel
Maashorst
Maassluis
Maasstricht
Meierijstad
Midden-Delfland
Montferland
Montfoort
Mook en Middelaar
Neder-Betuwe
Nieuwegein
Nijkerk
Nijmegen
Nissewaard
Noordwijk
Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Nunspeet
Oegstgeest
Oirschot
Oldebroek
Oostzaan
Oss
Ouder-Amstel
Oudewater
Overbetuwe
Pijnacker-Nootdorp
Purmerend
Putten
Renkum
Renswoude
Reusel-De Mierden
Rheden
Rhenen
Ridderkerk
Rijswijk
Rotterdam
Rozendaal
Scherpenzeel
Schiedam
Sint-Michielsgestel
Soest
Someren
Son en Breugel
Stichtse Vecht
Teylingen
Tiel
Tilburg
Uitgeest
Uithoorn
Utrecht
Utrechtse Heuvelrug
Valkenswaard
Veenendaal
Veldhoven
Velsen
Venlo
Vijfheerenlanden
Vlaardingen
Voorne aan Zee
Voorschoten
Voorst
Vught
Waalre
Wageningen
Wassenaar
Waterland
Weert
West Betuwe
West Maas en Waal
Westervoort
Westland
Wijchen
Wijdemeren
Wijk bij Duurstede
Woerden
Wormerland
Woudenberg
Zaanstad
Zaltbommel
Zandvoort
Zeist
Zevenaar
Zoetermeer
Zoeterwoude