Gift door vader aan kinderen wordt fiscaal voor de helft toegerekend aan moeder

De heer M is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw V. BV A, waarvan de aandelen op naam van M staan, doet schenkingen aan de kinderen van M en V. Binnen 180 dagen na deze schenkingen komt V te overlijden. De inspecteur past art. 12 SW toe op de helft van de waarde van de gift. De kinderen van V maken daartegen bezwaar en stellen dat de giften niet door V zijn gedaan maar door M vanuit zijn privévermogen. De rechtbank oordeelt dat de betalingen vanuit BV A uiteindelijk afkomstig zijn uit de huwelijksgoederengemeenschap waarin M en V waren gehuwd. Door die betalingen is de gemeenschap verarmd. M heeft namens de huwelijksgemeenschap gehandeld zodat de bevoordelingsbedoeling ook bij V geacht aanwezig te zijn. Dat V wellicht niet op de hoogte was van de giften maakt niet dat de giften als alleen giften van M moeten worden aangemerkt. Dit brengt de Rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de giften voor de helft toerekenbaar zijn aan V. Voor dat gedeelte is sprake van giften als bedoeld in art. 12 SW.