Kennisbank voor het notariaat
Wet- en regelgeving

Zorgwetgeving


Wet van 3 december 2014, houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg)


Aanhef

Wet van 3 december 2014, houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te vervangen door een, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering voor langdurige zorg, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia en die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten, deelnemen aan het maatschappelijk leven, en de wijze waarop zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:


Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen


§ 1 Begripsbepalingen

§ 1 Begripsbepalingen


Artikel 1.1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • ADL-woning: woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke woningen;

  • begeleiding: activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

  • burgerservicenummer: het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

  • CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1;

  • CIZ: het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1;

  • cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies, algemene ondersteuning en zorgbemiddeling die bijdraagt aan het tot gelding brengen van het recht op zorg in samenhang met dienstverlening op andere gebieden;

  • continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;

  • dossier: de schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van zorg aan een cliënt;

  • Fonds langdurige zorg: fonds, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

  • indicatiebesluit: besluit van het CIZ waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang de verzekerde in aanmerking komt voor zorg;

  • inspecteur of ontvanger: de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • instelling:

    • 1°.

      een organisatorisch verband dat zorg verleent;

    • 2°.

      een organisatorisch verband dat gevestigd is buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland en overeenkomstig de daar geldende wetgeving rechtmatig gezondheidszorg verstrekt als bedoeld bij of krachtens artikel 3.1.1;

  • mantelzorger: natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;

  • Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • persoonsgebonden budget: een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen;

  • persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;

  • Nederland: het Europese deel van Nederland;

  • solistisch werkende zorgverlener: een zorgverlener die, anders dan in dienst of onmiddellijk of middellijk in opdracht van een instelling beroepsmatig zorg verleent;

  • Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • verblijf: verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a;

  • verpleging: handelingen, gericht op herstel of voorkoming van verergering van de aandoening, beperking of handicap;

  • verzekeraar: verzekeringsonderneming als bedoeld in richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringbranche en de uitoefening daarvan (PbEG L 228);

  • vreemdeling: vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;

  • Wlz-uitvoerder: rechtspersoon die geen zorgverzekeraar is, die zich overeenkomstig artikel 4.1.1 heeft aangemeld voor de uitvoering van deze wet, het zorgkantoor daaronder begrepen;

  • woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

  • zorg: zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1;

  • zorg in natura: zorg, geleverd door zorgaanbieders op grond van schriftelijke overeenkomsten tussen zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders als bedoeld in artikel 4.2.2;

  • zorgaanbieder: een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;

  • zorgautoriteit: de zorgautoriteit, genoemd in artikel 3 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

  • Zorginstituut: het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet;

  • zorgkantoor: een ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, voor een bepaalde regio aangewezen Wlz-uitvoerder;

  • zorgplan: schriftelijk of elektronisch als zodanig vastgelegde uitkomsten van hetgeen met de verzekerde dan wel een vertegenwoordiger van de verzekerde is besproken met betrekking tot de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen;

  • zorgverlener: een natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig zorg verleent;

  • zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet;

  • zorgverzekering: een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.


Artikel 1.1.2

  • 1

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a.

      echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b.

      echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c.

      gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d.

      gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 2

    In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a.

      als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b.

      als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5

    Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.


§ 2 Algemene bepalingen

§ 2 Algemene bepalingen


Artikel 1.2.1

Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.


Artikel 1.2.2

  • 1

    Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2

    Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.

  • 3

    Degene die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels op het grondgebied van Aruba, Sint Maarten, Curaçao of op het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.


Hoofdstuk 2 De verzekerden


§ 1 De kring van verzekerden

§ 1 De kring van verzekerden


Artikel 2.1.1

  • 1

    Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:

    • a.

      ingezetene is;

    • b.

      geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid zijn verzekerd:

    • a.

      kinderen in Nederland geboren uit een in Nederland wonende vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel in het buitenland geboren uit in Nederland wonende ouders die rechtmatig verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b.

      kinderen die door in Nederland wonende personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, worden geadopteerd en voor wie met het oog op adoptie beginseltoestemming is verleend op grond van artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verzekering gaat in vanaf het moment van adoptie naar het recht van het land waar het kind zijn gewone verblijf heeft of vanaf het moment van de gezagsoverdracht van het kind met het oog op adoptie aan een echtpaar of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft en die de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd.

  • 4

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.

  • 5

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding worden gegeven aan de kring der verzekerden voor zover het betreft:

    • a.

      vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten dan wel hebben verricht;

    • b.

      vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben genoten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.


Artikel 2.1.2

Zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen:

  • a.

    wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b.

    wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.


Artikel 2.1.3

De Sociale verzekeringsbank stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet.


§ 2 De inschrijving van verzekerden

§ 2 De inschrijving van verzekerden


Artikel 2.2.1

  • 1

    Indien de verzekerde een zorgverzekering heeft, meldt zijn zorgverzekeraar hem met ingang van de datum waarop de zorgverzekering ingaat, onder vermelding van zijn burgerservicenummer ter inschrijving aan:

    • a.

      indien de zorgverzekeraar deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een Wlz-uitvoerder deel uitmaakt, bij de desbetreffende Wlz-uitvoerder;

    • b.

      indien een zorgverzekeraar geen deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een Wlz-uitvoerder deel uitmaakt, bij de Wlz-uitvoerder die als zorgkantoor aangewezen is in de regio waar de verzekerde woont of, indien de verzekerde in het buitenland woont, bij de Wlz-uitvoerder in een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen regio.

  • 2

    Indien de zorgverzekering is ingegaan binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht, bedoeld in de Zorgverzekeringswet, is ontstaan, werkt de inschrijving terug tot en met de dag waarop die verzekeringsplicht ontstond.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in.

  • 4

    De verzekerde die niet op grond van het eerste tot en met het derde lid voor de uitvoering van deze wet bij een Wlz-uitvoerder is ingeschreven, meldt zich voor de toepassing van deze wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een Wlz-uitvoerder die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. De Wlz-uitvoerder schrijft de verzekerde in. Een in het buitenland woonachtige verzekerde meldt zich aan bij een Wlz-uitvoerder naar eigen keuze. De Wlz-uitvoerder is verplicht hem tot dat doel in te schrijven.

  • 5

    Het is een Wlz-uitvoerder verboden een persoon als verzekerde in te schrijven of ingeschreven te doen houden, indien op een andere Wlz-uitvoerder een inschrijvingsplicht rust dan wel, indien het vierde lid van toepassing is en de verzekerde in Nederland woont, indien de Wlz-uitvoerder niet werkzaam is in de gemeente waar deze persoon woont.

  • 6

    De natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van deze wet, wordt door de Sociale verzekeringsbank ter inschrijving aangemeld bij het zorgkantoor voor de regio waarin hij woont.


Artikel 2.2.2


Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering


§ 1 De verzekerde zorg

§ 1 De verzekerde zorg


Artikel 3.1.1

  • 1

    Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg:

    • a.

      verblijf in een instelling, met inbegrip van voorzieningen die niet ten laste van de verzekerde kunnen komen, waaronder in elk geval:

      • 1°.

        het verstrekken van eten en drinken,

      • 2°.

        het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde, en

      • 3°.

        voor meerdere verzekerden te gebruiken of te hergebruiken roerende voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de zorgverlening of in verband met het opheffen of verminderen van belemmeringen die de verzekerde als gevolg van een aandoening, beperking, stoornis of handicap ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

    • b.

      persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging;

    • c.

      behandeling, die noodzakelijk is in verband met de aandoening, beperking, stoornis of handicap van de verzekerde, omvattende:

      • 1°.

        geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard, en

      • 2°.

        geneeskundige zorg zoals klinisch-psychologen en psychiaters plegen te bieden in verband met de psychische stoornis van de verzekerde;

    • d.

      door of namens een instelling waarvan de verzekerde verblijf alsmede behandeling als bedoeld in onderdeel c ontvangt te verlenen:

      • 1°.

        geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg,

      • 2°.

        behandeling van een psychische stoornis indien de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling van een van de in artikel 3.2.1 genoemde aandoeningen of beperkingen;

      • 3°.

        farmaceutische zorg;

      • 4°.

        het gebruik van hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

      • 5°.

        tandheelkundige zorg;

      • 6°.

        kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • e.

      het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen;

    • f.

      vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

    • g.

      logeeropvang, met inbegrip van de voorzieningen, bedoeld in onderdeel a, mits dit geschiedt ter ontlasting van een of meer mantelzorgers.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aard, inhoud en omvang van de verzekerde zorg nader worden geregeld.


Artikel 3.1.2

  • 1

    De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, heeft in afwijking van artikel 3.2.1, eerste lid, recht op verblijf als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, in dezelfde instelling. Hij behoudt recht op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de echtgenoot van de verzekerde met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap recht heeft op verblijf als bedoeld in het eerste lid.


Artikel 3.1.3

[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


§ 2 Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht

§ 2 Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht


Artikel 3.2.1

  • 1

    Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

    • a.

      permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

    • b.

      24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

      • 1°.

        door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

      • 2°.

        door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

  • 2

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      blijvend: van niet voorbijgaande aard;

    • b.

      permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;

    • c.

      ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:

      • 1°.

        zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

      • 2°.

        zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

      • 3°.

        ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

      • 4°.

        ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;

    • d.

      zelfzorg: de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;

    • e.

      regieproblemen: beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid heeft een meerderjarige verzekerde recht op zorg voor zover hij vanwege een combinatie van een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen:

    • a.

      tijdelijk behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of

    • b.

      volgens zijn behandelaar is aangewezen op het afmaken van een onder de Jeugdwet aangevangen behandeling met verblijf.

  • 4

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen een verzekerde, in afwijking van het eerste lid, geen recht heeft op vormen van zorg voor zover hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft of kan doen gelden op die zorg.

  • 5

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.

  • 6

    In afwijking van het eerste lid heeft een jeugdige als bedoeld in de eerste twee onderdelen van het begrip jeugdige van artikel 1.1 van de Jeugdwet geen recht op zorg indien hij vanwege een psychische stoornis een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerste lid, onder a en b.


Artikel 3.2.2

  • 1

    Een verzekerde met een psychische stoornis wiens recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg op grond van zijn zorgverzekering beëindigd is omdat de krachtens zijn zorgverzekering geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, heeft aansluitend recht op voortzetting van deze zorg gedurende een onafgebroken periode van maximaal drie jaar.

  • 2

    Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, kan de zorg telkens voor een onafgebroken periode van maximaal drie jaar verder worden voortgezet.

  • 3

    Een onderbreking van ten hoogste negentig dagen wordt niet als onderbreking beschouwd.

  • 4

    Een verzekerde heeft slechts recht op zorg als bedoeld in het eerste en tweede lid voor zover hij daar naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op is aangewezen.


Artikel 3.2.3


Artikel 3.2.4

Het CIZ kan een indicatiebesluit herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat:

  • a.

    door de verzekerde of derden onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

  • b.

    de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.


Artikel 3.2.5

  • 1

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.

  • 3

    De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op het in dat lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4

    Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de artikelen 3.1.2 en 3.1.3.


Artikel 3.2.6

  • 1

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat zorg wordt voortgezet na het tijdstip waarop de verzekering is geëindigd of dat een recht op een vergoeding bestaat voor zorg die wordt verleend na dat tijdstip. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld. De wijze waarop een zodanige recht tot gelding wordt gebracht, wordt daarbij eveneens geregeld.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor gevallen of omstandigheden waarin de kosten van het verlenen van de desbetreffende zorg in redelijkheid niet of niet volledig ten laste van de in deze wet geregelde verzekering dienen te komen, worden bepaald dat:

    • a.

      de zorg wordt geweigerd;

    • b.

      de zorg op een later tijdstip ingaat;

    • c.

      een hogere bijdrage van de verzekerde wordt gevorderd dan krachtens artikel 3.2.5, eerste lid, is vastgesteld; of

    • d.

      een vergoeding van gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.


Artikel 3.2.7

Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de periode waarin de verzekerde in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, een instelling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdelen i en j, van de Wet forensische zorg of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verblijft.


Artikel 3.2.8

  • 1

    Voor militairen in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Wet ambtenaren defensie, alsmede voor militairen aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend, treden de aanspraken inzake zorg door of vanwege de Militair Geneeskundige Dienst in de plaats van de rechten op grond van deze wet.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake een uitkering door het Zorginstituut aan Onze Minister van Defensie ten laste van het Fonds langdurige zorg in verbrand met het vervallen van de rechten ingevolge deze wet.


§ 3 De leveringsvormen

§ 3 De leveringsvormen


Artikel 3.3.1

  • 1

    De verzekerde die recht heeft op zorg, kan ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.

  • 2

    De verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, wendt zich daartoe tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.


Artikel 3.3.2

  • 1

    De Wlz-uitvoerder laat, op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het derde, vierde en achtste lid, zorg in natura leveren zonder dat de verzekerde in een instelling verblijft, door middel van:

    • a.

      een volledig pakket thuis dat verleend wordt door één zorgaanbieder, of

    • b.

      een modulair pakket thuis, bestaande uit één of meer losse vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1 en andere huishoudelijke hulp dan het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid heeft een verzekerde die kiest voor een van de daar bedoelde leveringsvormen geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d, en een verzekerde die kiest voor een modulair pakket thuis heeft bovendien geen recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder verleent een volledig pakket thuis, tenzij de zorg volgens de Wlz-uitvoerder niet op een verantwoorde of doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.

  • 4

    De Wlz-uitvoerder overlegt met de verzekerde of zijn vertegenwoordiger over de samenstelling van het modulair pakket thuis en verleent dat pakket tenzij:

    • a.

      de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een zodanige samenstelling van het modulair pakket thuis verlangt, dat de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen, volgens de Wlz-uitvoerder niet verantwoord of doelmatig zal kunnen worden verleend, of

    • b.

      de totale kosten ervan of, indien de verzekerde naast het modulair pakket thuis ook een persoonsgebonden budget ontvangt of wenst te ontvangen, de totale kosten van dat pakket en het budget tezamen, meer zouden bedragen dan het bedrag dat de verzekerde als persoonsgebonden budget zou worden verleend indien hij geen modulair pakket thuis zou ontvangen.

  • 5

    Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de Wlz-uitvoerder een persoonlijk plan overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het modulair pakket thuis schetst. De Wlz-uitvoerder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 6

    Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het vijfde lid aan de Wlz-uitvoerder heeft overhandigd, betrekt de Wlz-uitvoerder dat plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7

    Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van een besluit om een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis te verlenen.

  • 8

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a.

      kunnen voor het modulair pakket thuis maximumkosten per module worden vastgesteld;

    • b.

      kan worden bepaald dat bestanddelen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onder b, niet in aanmerking worden genomen, en

    • c.

      kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

  • 9

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kunnen bij ministeriële regeling aan te wijzen vormen van zorg door een andere zorgaanbieder dan de zorgaanbieder die het volledig pakket thuis verleent, worden verleend.


Artikel 3.3.3

  • 1

    Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g en andere huishoudelijke hulp dan het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.

  • 2

    Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger het zorgkantoor een persoonlijk plan overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het persoonsgebonden budget schetst. Het zorgkantoor brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3

    Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het zorgkantoor heeft overhandigd, betrekt het zorgkantoor het persoonlijk plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:

    • a.

      naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

    • b.

      de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • c.

      de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;

    • d.

      de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en,

    • e.

      de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor.

  • 5

    Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;

    • b.

      de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres;

    • c.

      de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • d.

      de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende

    beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid.

  • 6

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

  • 7

    De Sociale verzekeringsbank voert namens de zorgkantoren de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 8

    De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verleend, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen;

    • b.

      verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget;

    • c.

      de gevallen waarin, onverminderd het vierde en vijfde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;

    • d.

      de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het zevende lid, uitvoert, en

    • e.

      de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het vierde lid, onderdeel e.

  • 9

    De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.


Artikel 3.3.4

In afwijking van de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.3 kan een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2 zijn recht op zorg slechts tot gelding brengen in een instelling waarmee de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.


Artikel 3.3.5

  • 1

    Een recht op zorg kan uitsluitend met zorg in natura tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd in Nederland, Zwitserland of een van de staten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, en die de verzekerde deze zorg in zijn staat van vestiging verleent.

  • 2

    Een verzekerde heeft buiten Nederland volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels in plaats van recht op zorg recht op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor de zorg gemaakte kosten, indien deze zorg wordt verleend door een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder geen overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten.

  • 3

    De in het tweede lid bedoelde vergoeding wordt verminderd met de krachtens artikel 3.2.5 vastgestelde eigen bijdrage.

  • 4

    Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald:

    • a.

      in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.3 tijdelijk kan worden voortgezet buiten het grondgebied van Nederland;

    • b.

      door wie in welke gevallen en onder welke voorwaarden werkzaamheden die zijn opgedragen aan het CIZ kunnen worden verricht in plaats van het CIZ;

    • c.

      in welke gevallen en onder welke voorwaarden het derde lid wordt toegepast.


Artikel 3.3.6

  • 1

    Indien de verzekerde zijn recht op zorg met verblijf in een instelling tot gelding wil brengen en die zorg tijdelijk niet geboden kan worden, kan de verzekerde ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis of een volledig pakket thuis, zonder dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3.2, derde tot en met vijfde alsmede zevende lid.

  • 2

    Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, onmiddellijk voorafgaand aan het verkrijgen van een indicatiebesluit op grond van deze wet een persoonsgebonden budget ontving op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Jeugdwet of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, kan hij onverminderd het eerste lid ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een persoonsgebonden budget, zonder dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3.3, tweede tot en met vierde lid.

  • 3

    Indien de zorg, bedoeld in het eerste en tweede lid, beschikbaar is en er zicht op is dat binnen afzienbare tijd zorg geboden kan worden in de instelling van de voorkeur van de verzekerde, kan de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor na overleg met de verzekerde de toepassing van het eerste en tweede lid verlengen tot het moment dat de verzekerde zijn recht op zorg met verblijf in die instelling tot gelding kan brengen.

  • 4

    De Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor verleent ambtshalve een volledig pakket thuis of modulair pakket thuis als bedoeld in het eerste lid respectievelijk een persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid.

  • 5

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder toepassing kan worden gegeven aan dit artikel.


Artikel 3.3.6a

  • 1

    De Wlz-uitvoerder kan op verzoek van de verzekerde, bedoeld in artikel 3.3.6, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaand aan het indicatiebesluit aanspraak had op zorg op grond van een zorgverzekering of een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontving, voor de duur van de termijn, bedoeld in artikel 3.3.6, eerste lid en derde lid, en zolang die zorg of de in de maatwerkvoorziening besloten liggende zorg noodzakelijk en verantwoord is, in geval daar nog niet in is voorzien een schriftelijke overeenkomst sluiten met de aanbieder die deze zorg verleende of deze maatwerkvoorziening bood.

  • 2

    Gedurende de tijdelijke voortzetting van de zorg dan wel maatwerkvoorziening, bedoeld in het eerste lid, gelden tussen de Wlz-uitvoerder en de desbetreffende aanbieder de voorwaarden van de overeenkomst waaronder de zorg dan wel maatwerkvoorziening aan de in het eerste lid bedoelde verzekerde is aangevangen, behoudens voor zover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

  • 3

    De verzekerde behoudt onverminderd het eerste lid jegens de Wlz-uitvoerder recht op zorg waarop hij naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen.


Hoofdstuk 4 De Wlz-uitvoerders


§ 1 De aan- en afmelding en de statuten

§ 1 De aan- en afmelding en de statuten


Artikel 4.1.1

  • 1

    Een rechtspersoon die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt en die deze wet ten aanzien van de verzekerden wenst uit te voeren, meldt zich daartoe als Wlz-uitvoerder aan bij de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag met ingang waarvan hij voornemens is zulks te gaan doen.

  • 2

    Na aanmelding is de rechtspersoon verplicht te voldoen aan de voorschriften die bij of krachtens deze wet aan Wlz-uitvoerders zijn opgelegd.

  • 3

    Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4

    De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon kan deze wet niet eerder uitvoeren dan nadat de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels heeft vastgesteld dat de rechtspersoon in voldoende mate is voorbereid op de uitvoering van de wet. De zorgautoriteit kan aan die vaststelling voorschriften of beperkingen verbinden.

  • 5

    De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat, en kan de melding bedoeld in het eerste lid slechts doen indien, het dagelijks beleid wordt bepaald of mede wordt bepaald door personen:

    • 1°.

      die geschikt zijn in verband met de uitvoering van de wettelijke taken en daaruit voorvloeiende werkzaamheden, en

    • 2°.

      wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 6

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in het vijfde lid buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen.


Artikel 4.1.2

  • 1

    De statuten van een Wlz-uitvoerder:

    • a.

      sluiten winstoogmerk en het uitkeren van winst uit,

    • b.

      voorzien in toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming,

    • c.

      bieden waarborgen voor een redelijke mate van invloed van de verzekerden op het beleid, en

    • d.

      sluiten iedere verplichting van de verzekerden of gewezen verzekerden tot het doen van een bijdrage in tekorten van de rechtspersoon uit.

  • 2

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de mate van invloed die verzekerden ten minste op het beleid van een Wlz-uitvoerder dienen te hebben.


Artikel 4.1.3

  • 1

    De Wlz-uitvoerder die deze wet niet meer wenst uit te voeren, meldt het voornemen hiertoe schriftelijk aan de zorgautoriteit, onder vermelding van de dag waarop hij deze wet niet meer zal uitvoeren.

  • 2

    Artikel 26 van de Zorgverzekeringswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde Wlz-uitvoerder kan door de zorgautoriteit met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden verplicht tot het voortzetten van de uitvoering van deze wet tot is voorzien in een zodanige afwikkeling van de activiteiten van de Wlz-uitvoerder dat verzekerden en zorgaanbieders daarvan geen onevenredig nadeel ondervinden.


Artikel 4.1.4

  • 1

    Indien de Wlz-uitvoerder verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, voldoet het Zorginstituut aan verzekerden en aan zorgaanbieders jegens die Wlz-uitvoerder of voormalige Wlz-uitvoerder bestaande vorderingen, ter zake van op grond van deze wet verstrekte zorg of vergoeding van daarvoor gemaakte kosten.

  • 2

    De vorderingen, bedoeld in het eerste lid, gaan bij wijze van subrogatie op het Zorginstituut over voor zover dat college deze heeft voldaan.

  • 3

    Het Rijk is tegenover het Zorginstituut aansprakelijk voor de betalingen, bedoeld in het eerste lid.


§ 2 De taken van de Wlz-uitvoerder

§ 2 De taken van de Wlz-uitvoerder


Artikel 4.2.1

  • 1

    De Wlz-uitvoerder heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a.

      hij de bij hem ingeschreven verzekerde informatie verschaft over de leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt voor zorg met verblijf in een instelling, voor een volledig pakket thuis of voor een modulair pakket thuis te kiezen of hem wijst op de mogelijkheid om bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aan te vragen,

    • b.

      indien de verzekerde zorg in natura zal worden verstrekt:

      • 1°.

        hij ervoor zorgt dat de zorg waarop de verzekerde aangewezen is binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar deze wenst te gaan wonen dan wel bij hem thuis, wordt geleverd,

      • 2°.

        hij de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen, of

      • 3°.

        hij de verzekerde desgewenst bemiddelt naar geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders,

    • c.

      hij ervoor zorgt dat voor de verzekerde met ingang van het tijdstip waarop het CIZ het indicatiebesluit heeft vastgesteld, cliëntondersteuning beschikbaar is waarop de verzekerde, al dan niet met behulp van zijn vertegenwoordiger of mantelzorger, een beroep kan doen,

    • d.

      hij ervoor zorgt dat voor een verzekerde waarop de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten toepassing vindt of voor diens vertegenwoordiger een cliëntenvertrouwenspersoon als bedoeld in hoofdstuk 4A van die wet beschikbaar is.

  • 2

    Het zorgkantoor heeft een zorgplicht, die inhoudt dat:

    • a.

      hij de verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij als zorgkantoor is aangewezen, desgevraagd informatie verschaft over de voorwaarden waaronder zij in aanmerking kunnen komen voor een persoonsgebonden budget,

    • b.

      hij, indien hij met toepassing van artikel 3.3.3 een persoonsgebonden budget heeft verleend, ervoor zorgt dat het budget binnen redelijke termijn beschikbaar wordt gesteld.

  • 3

    [Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 4

    De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.


Artikel 4.2.2

  • 1

    Ter uitvoering van zijn zorgplicht sluit een Wlz-uitvoerder schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders die zorg kunnen verlenen die ingevolge artikel 3.1.1 verzekerd is.

  • 2

    De overeenkomsten bevatten ten minste bepalingen over:

    • a.

      de ingangsdatum van de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de mogelijkheden voor tussentijdse beëindiging van de overeenkomst;

    • b.

      de aard, de kwaliteit, de doelmatigheid en de omvang van de te verlenen zorg;

    • c.

      de prijs van de te verlenen zorg;

    • d.

      de wijze waarop de verzekerden van informatie worden voorzien;

    • e.

      de wijze waarop bij de zorgverlening mantelzorgers en vrijwilligers betrokken kunnen worden;

    • f.

      de controle op de naleving van de overeenkomst, waaronder begrepen de controle op de te verlenen dan wel verleende zorg en op de juistheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen;

    • g.

      de administratieve voorwaarden die partijen bij de uitvoering van de overeenkomst in acht zullen nemen.

  • 3

    De duur van een overeenkomst bedraagt maximaal vijf jaar.

  • 4

    De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat in het aanbod van gecontracteerde zorgaanbieders redelijkerwijs rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging, de culturele achtergrond en de seksuele gerichtheid van de bij hem ingeschreven verzekerden.

  • 5

    Indien na beëindiging van een overeenkomst voor een bepaalde vorm van zorg door een Wlz-uitvoerder geen aansluitende overeenkomst voor die vorm van zorg met dezelfde zorgaanbieder tot stand komt, behoudt de verzekerde, zolang die zorg noodzakelijk en verantwoord is, jegens de Wlz-uitvoerder recht op ononderbroken voortzetting van die vorm van zorg, te verlenen door dezelfde zorgaanbieder, indien die zorg is aangevangen voor de datum waarop de overeenkomst met die zorgaanbieder voor de desbetreffende vorm van zorg is beëindigd.

  • 6

    Gedurende de tijdelijke voortzetting van de zorg, bedoeld in het vijfde lid, gelden tussen de Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder de voorwaarden van de overeenkomst waaronder de zorg aan de in het vijfde lid bedoelde verzekerde is aangevangen, behoudens voor zover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

  • 7

    [Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 8

    De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.


Artikel 4.2.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee de zorg persoonsvolgend kan worden bekostigd.


Artikel 4.2.4

  • 1

    De Wlz-uitvoerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van hetgeen bij en krachtens deze wet is geregeld voor de bij hem ingeschreven verzekerden. De eerste volzin geldt niet voor werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan een andere rechtspersoon zijn opgedragen.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt Nederland ingedeeld in regio’s. Onze Minister wijst per regio een Wlz-uitvoerder aan als zorgkantoor. Het zorgkantoor is voor alle verzekerden die wonen in de regio waarvoor hij is aangewezen belast met de verstrekking van het persoonsgebonden budget, alsmede in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen mate met de administratie of controle van de aan die verzekerden verleende zorg.

  • 3

    Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur of de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kunnen nadere voorwaarden aan de administratie of controle worden gesteld en kunnen, voor het geval voor een regio een ander zorgkantoor wordt aangewezen, regels worden gesteld om een goede taakoverdracht te bewerkstelligen.

  • 4

    Indien een Wlz-uitvoerder werkzaamheden ter vervulling van zijn zorgplicht of van zijn in het eerste lid bedoelde taak uitbesteedt, neemt hij daartoe bij algemene maatregel van bestuur te bepalen regels in acht alsmede, voor zover het verlenen van de verzekerde zorg wordt uitbesteed, de bij of krachtens artikel 4.2.2 gestelde regels.

  • 5

    Een Wlz-uitvoerder kan ter uitvoering van deze wet zorgen voor maatregelen gericht op ondersteuning van een verzekerde met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan de vaststelling van het recht op zorg van de verzekerde of het tot gelding brengen van een vast te stellen recht op die zorg.

  • 6

    Nadat Onze Minister een melding van de zorgautoriteit als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg heeft ontvangen, kan hij bepalen dat de Wlz-uitvoerders geen werkzaamheden mogen uitbesteden aan het in de melding genoemde zorgkantoor en kan hij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing van het zorgkantoor intrekken.

  • 7

    Overeenkomsten die in strijd met het bij en krachtens het vierde en zesde lid of het bij of krachtens artikel 4.2.2 bepaalde zijn gesloten, zijn nietig.


Artikel 4.2.5

De Wlz-uitvoerder is verplicht zijn werkzaamheden op een doelmatige wijze uit te voeren. Hij treft de nodige maatregelen ter voorkoming van de verstrekking van onnodige zorg en van uitgaven die hoger dan noodzakelijk zijn.


Artikel 4.2.6

  • 1

    De Wlz-uitvoerder voert ter zake van de uitvoering van deze wet een administratie die gescheiden is van de overige activiteiten die plaatsvinden in de groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Wlz-uitvoerder behoort.

  • 2

    Buiten de werkzaamheden die uit deze wet voortvloeien, verricht de Wlz-uitvoerder slechts taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.


§ 3 Verslaglegging

§ 3 Verslaglegging


Artikel 4.3.1

  • 1

    Een Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de beheerskosten en de kosten van verstrekking van zorg en vergoedingen.

  • 2

    Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het financieel verslag.

  • 4

    De zorgautoriteit zendt het Zorginstituut onverwijld een exemplaar van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.

  • 5

    Op aanvraag van een Wlz-uitvoerder is de zorgautoriteit bevoegd voor in haar besluit aan te wijzen baten en lasten te besluiten dat het ontbreken van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 geen gevolgen heeft voor de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid.


Artikel 4.3.2

  • 1

    De Wlz-uitvoerder zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag waarin hij:

    • a.

      rapporteert over de uitvoering van deze wet in het voorafgaande kalenderjaar, en

    • b.

      een overzicht geeft van zijn voornemens met betrekking tot de uitvoering van deze wet in het lopende kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld omtrent de inhoud van het uitvoeringsverslag. De voorschriften kunnen in het bijzonder betrekking hebben op naleving van een in de regeling aan te wijzen gedragscode.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder voegt bij het uitvoeringsverslag twee exemplaren van een verslag met bevindingen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de vraag of:

    • a.

      het uitvoeringsverslag overeenkomstig de daarvoor geldende regels is opgesteld;

    • b.

      de uitvoering is geschied overeenkomstig de verplichtingen die bij of krachtens deze wet in het voorafgaande kalenderjaar op de Wlz-uitvoerder rustten.

  • 4

    Artikel 4.3.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 4.3.3

[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


§ 4 Overig

§ 4 Overig


Artikel 4.4.1

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de Wlz-uitvoerders.


Hoofdstuk 5 Het Zorginstituut


§ 1 Taken

§ 1 Taken


Artikel 5.1.1

  • 1

    Het Zorginstituut bevordert de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerders en het CAK.

  • 2

    Het Zorginstituut bevordert de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van het verzekerde pakket.

  • 3

    Het Zorginstituut kan met het oog op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet beleidsregels stellen voor de Wlz-uitvoerders en voor het CAK.


Artikel 5.1.2

Het Zorginstituut geeft aan Wlz-uitvoerders, aan zorgaanbieders en aan burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.


Artikel 5.1.3

  • 1

    Het Zorginstituut rapporteert Onze Minister desgevraagd over voorgenomen beleid inzake aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

  • 2

    Het Zorginstituut signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen die aanleiding kunnen geven tot wijzigingen van de aard, inhoud en omvang van de zorg die tot het verzekerde pakket behoort.

  • 3

    Het Zorginstituut signaleert gevraagd en ongevraagd aan Onze Minister feitelijke ontwikkelingen op het gebied van kosten van zorg en van de vraag naar en het aanbod van zorg.


Artikel 5.1.3a

  • 1

    Het Zorginstituut verwerkt de persoonsgegevens waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn in de artikelen 5.1.1, tweede lid, 5.1.2 of 5.1.3 opgedragen taken.

  • 2

    Het Zorginstituut verwerkt op grond van het eerste lid slechts persoonsgegevens indien daarop pseudonimisering als bedoeld in artikel 4, onderdeel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming, is toegepast en vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.

  • 3

    Artikel 21, eerste lid, tweede volzin van de Algemene verordening gegevensbescherming, is bij de verwerking door het Zorginstituut niet van toepassing.


Artikel 5.1.4

Het Zorginstituut voert bij of krachtens algemene maatregel van bestuur genoemde werkzaamheden uit ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6, eerste lid.


§ 2 Planning, financiering en verslaglegging

§ 2 Planning, financiering en verslaglegging


Artikel 5.2.1

[Vervallen]


Artikel 5.2.2

  • 1

    Het Zorginstituut zendt jaarlijks voor 31 december aan Onze Minister met betrekking tot het Fonds langdurige zorg een jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 2

    Het Zorginstituut legt in de jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a.

      de baten en lasten van het Fonds langdurige zorg;

    • b.

      de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Fonds langdurige zorg;

    • c.

      de toestand van het Fonds langdurige zorg per 31 december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3

    De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4

    De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Fonds langdurige zorg.

  • 5

    De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.


Artikel 5.2.3

  • 1

    De jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2 behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud en inrichting van:

    • a.

      de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • b.

      de accountantscontrole van de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2;

    • c.

      het bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.2.2, behorende verslag van bevindingen.

  • 3

    Na de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, stelt het Zorginstituut de jaarrekening van het Fonds langdurige zorg algemeen verkrijgbaar.


Hoofdstuk 6 Het CAK


§ 1 Instelling en taak

§ 1 Instelling en taak


Artikel 6.1.1

  • 1

    Er is een CAK, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2

    Het CAK is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3

    Het CAK bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4

    Het CAK wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5

    Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CAK alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6

    De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7

    Artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing ten aanzien van personeel in dienst van het CAK.


Artikel 6.1.2

Het CAK is belast met:


Artikel 6.1.3

  • 1

    Het CAK stelt een bestuursreglement vast.

  • 2

    Vergaderingen van het CAK zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.


§ 2 Planning, financiering en verslaglegging

§ 2 Planning, financiering en verslaglegging


Artikel 6.2.1

  • 1

    Het CAK zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2

    Het werkprogramma bevat een beschrijving van de activiteiten die het CAK voornemens is in het volgende kalenderjaar te verrichten. Het werkprogramma behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3

    Onverminderd artikel 27 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting een meerjarenraming van de beheerskosten voor de vier kalenderjaren, volgend op het begrotingsjaar.

  • 4

    De in de artikelen 26 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde begroting en jaarrekening hebben betrekking op de beheerskosten van het CAK en de bijdragen, bedoeld in artikel 122a van de Zorgverzekeringswet.

  • 5

    De accountant doet verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van het CAK voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.


Artikel 6.2.2

  • 1

    Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CAK ter uitvoering van zijn in artikel 6.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten alsmede voor de kosten van de bijdragen, bedoeld in artikel 122a van de Zorgverzekeringswet.

  • 2

    Het door Onze Minister vastgestelde budget wordt gedekt uit ’s Rijks kas.

  • 3

    Indien het budget niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het CAK bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het in het budget opgenomen bedrag voor beheerskosten dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 4

    Het CAK gaat met betrekking tot de met de uitvoering van zijn taken gepaard gaande beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten.

  • 5

    Onze Minister kan besluiten het in het budget opgenomen bedrag voor de beheerskosten te wijzigen.


Artikel 6.2.3

In afwijking van artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeven wijzigingen in de bedragen die in de goedgekeurde begroting zijn opgenomen voor de beheerskosten geen goedkeuring van Onze Minister, mits:

  • a.

    de totale omvang van het in die begroting opgenomen bedrag voor beheerskosten geen wijziging ondergaat, en

  • b.

    de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van vijf procent van het in artikel 6.2.2, eerste lid, bedoelde budget, voor zover dat betrekking heeft op beheerskosten, niet te boven gaat.


Artikel 6.2.4

Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 6.2.1, tweede lid, alsmede de goedkeuring, bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, en 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt het CAK het werkprogramma, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening algemeen verkrijgbaar.


Artikel 6.2.5

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:


Artikel 6.2.6

  • 1

    Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar. Artikel 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Het CAK zendt voor 1 juli aan de zorgautoriteit in tweevoud een uitvoeringsverslag. Artikel 4.3.2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in het derde lid, onderdeel b, van dat artikel, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CAK rusten.


Hoofdstuk 7 Het CIZ


§ 1 Instelling en taak

§ 1 Instelling en taak


Artikel 7.1.1

  • 1

    Er is een CIZ, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2

    Het CIZ is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 3

    Het CIZ bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 4

    Het CIZ wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 5

    Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 6

    De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 7

    Artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing ten aanzien van personeel in dienst van het CIZ.


Artikel 7.1.2


Artikel 7.1.3

  • 1

    Het CIZ stelt een bestuursreglement vast.

  • 2

    Vergaderingen van het CIZ zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.


§ 2 Planning, financiering en verslaglegging

§ 2 Planning, financiering en verslaglegging


Artikel 7.2.1

  • 1

    Het CIZ zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

  • 2

    Artikel 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma en de begroting van het CIZ.

  • 3

    Artikel 6.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de begroting van het CIZ.


Artikel 7.2.2

  • 1

    Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CIZ ter uitvoering van zijn in artikel 7.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

  • 2

    Artikel 6.2.2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten.


Artikel 7.2.3

  • 1

    De artikelen 6.2.4 en 6.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ.

  • 2

    De artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag van het CIZ, met uitzondering van de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid.

  • 3

    De artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CIZ rusten.


Hoofdstuk 8 Zeggenschap van de verzekerde over zijn leven


Artikel 8.1.1

  • 1

    De verzekerde aan wie een zorgaanbieder zorg verleent, anders dan op grond van artikel 3.3.3, heeft er recht op dat de zorgaanbieder vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met hem organiseert teneinde afspraken te maken over:

    • a.

      de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;

    • b.

      de zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen die zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;

    • c.

      de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;

    • d.

      de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

  • 2

    Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald aan welke aspecten in ieder geval aandacht wordt besteed bij de bespreking van de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 3

    Voorafgaand aan de bespreking kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de zorgaanbieder een persoonlijk plan overhandigen waarin hij ingaat op de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, en op onderwerpen in een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid. De zorgaanbieder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen daaropvolgend in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4

    De zorgaanbieder respecteert een weloverwogen wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten, tenzij dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd in verband met:

    • a.

      beperkingen die voor de verzekerde gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens een andere wet dan wel de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde;

    • b.

      de verplichting tot het verlenen van de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd;

    • c.

      de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken.

  • 5

    De zorgaanbieder is in afwijking van de aanhef van het vierde lid niet gehouden tot meer dan overeenkomt met de zorg waarop de verzekerde recht heeft ingevolge het indicatiebesluit, onderscheidenlijk met hetgeen door of namens de verzekerde met de zorgaanbieder is overeengekomen ter zake van de aard, inhoud en omvang van de zorg en het verblijf.

  • 6

    De verzekerde heeft er voorts recht op dat de zorgaanbieder overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken tweemaal per jaar een bespreking met hem organiseert ter evaluatie en actualisatie van de afspraken.

  • 7

    De Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder wijzen de verzekerde, zijn vertegenwoordiger en zijn mantelzorger voorafgaand aan de bespreking, bedoeld in het eerste en zesde lid, op de mogelijkheid voor de verzekerde om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

  • 8

    Op verzoek van de verzekerde of van zijn vertegenwoordiger betrekt de zorgaanbieder de mantelzorger of mantelzorgers bij de besprekingen.


Artikel 8.1.2

  • 1

    De verplichtingen op grond van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 worden:

    • a.

      indien de verzekerde de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de verzekerde uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • b.

      indien de verzekerde de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • c.

      indien de verzekerde minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;

    • d.

      indien een meerderjarige verzekerde die onder curatele staat of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens de curator of de mentor;

    • e.

      indien een meerderjarige verzekerde die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, nagekomen jegens de persoon die daartoe door de verzekerde schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 2

    De verplichtingen worden nagekomen jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd.

  • 3

    De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de verzekerde voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de verzekerde zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

  • 4

    Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt.

  • 5

    Indien een verzekerde van zestien jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de in het eerste lid bedoelde persoon de weigering van toestemming van de verzekerde, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. De zorgaanbieder kan hiervan slechts afwijken om gegronde redenen.


Artikel 8.1.3

  • 1

    De zorgaanbieder legt binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening, onderscheidenlijk een evaluatie en actualisatie, de uitkomsten van de in artikel 8.1.1 bedoelde bespreking vast in een zorgplan en verstrekt terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

  • 2

    Indien de verzekerde of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 8.1.1, derde lid, heeft overhandigd, betrekt de zorgaanbieder dit persoonlijk plan bij het opstellen van het zorgplan.

  • 3

    Voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzekerde niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een onderdeel van de zorgverlening, legt hij dat in het zorgplan vast. In geval van toepassing van artikel 8.1.2, vijfde lid, legt de zorgaanbieder dat vast in het zorgplan.

  • 4

    Voor zover de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger te kennen heeft gegeven geen toestemming te geven voor de zorgverlening, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 5

    Voor zover de zorgaanbieder op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid, geen gevolg geeft aan een weloverwogen wens van de verzekerde of de vertegenwoordiger inzake de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

  • 6

    Indien de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger niet tot de in artikel 8.1.1 bedoelde besprekingen bereid zijn, houdt de zorgaanbieder bij de vastlegging en bij de evaluatie of de actualisering van het zorgplan zoveel mogelijk rekening met de veronderstelde wensen en de bekende mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

  • 7

    De zorgaanbieder verstrekt desgevraagd een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.


Hoofdstuk 9 Informatiebepalingen


§ 1 Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens

§ 1 Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens


Artikel 9.1.1

  • 1

    De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg zijn, voor de uitvoering van deze wet, van overeenkomstige toepassing op de Wlz-uitvoerder.

  • 2

    De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het burgerservicenummer van de verzekerde vast:

  • 3

    Bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties wordt voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer gebruikt.

  • 4

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie, voldoet.

  • 5

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met het derde lid.

  • 6

    Het CIZ stelt bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft, tenzij de aanvraag namens de verzekerde wordt ingediend door een zorgaanbieder als bedoeld in de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg die de identiteit van de verzekerde reeds heeft vastgesteld door middel van inzage van een van de hiervoor bedoelde documenten.


Artikel 9.1.2

  • 1

    Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ, verstrekken elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan wel stellen elkaar deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor:

    • a.

      het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, of artikel 3.2.4 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht,

    • b.

      het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2,

    • c.

      de zorgplichten, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste en tweede lid, waaronder mede begrepen het opmaken van wachtlijsten,

    • d.

      de beoordeling van de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling of met een persoonsgebonden budget,

    • e.

      de zorglevering,

    • f.

      het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde,

    • g.

      de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.5,

    • h.

      het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders, bedoeld in artikel 6.1.2, onder c,

    • i.

      het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders,

    • j.

      het uitoefenen van het verhaalsrecht.

  • 2

    Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het CIZ en een zorgaanbieder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 3

    Indien een zorgaanbieder anders dan krachtens een door hem met de Wlz-uitvoerder gesloten overeenkomst aan een verzekerde zorg heeft verleend als bedoeld in deze wet, verstrekt hij de verzekerde kosteloos de persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, die voor zijn Wlz-uitvoerder noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

  • 4

    Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ, verstrekken die zorgaanbieder of het CIZ de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

  • 5

    Personen werkzaam bij een Wlz-uitvoerder, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens als bedoeld in het eerste of derde lid, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat.

  • 6

    Voor het verrichten van de controle als bedoeld in het eerste lid, onder i, zijn in ieder geval noodzakelijk:

    • a.

      de beschrijving van de prestatie zoals die

    • b°.

      diagnose-informatie indien deze onderdeel uitmaakt van de beschrijving van de prestatie of andere informatie die tot een diagnose kan leiden.

  • 7

    Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk IV van de Algemene verordening gegevensbescherming, kan bij ministeriële regeling worden bepaald:

    • a.

      tot welke andere gegevens dan bedoeld in het zesde lid de verplichting, bedoeld in het eerste of derde lid, zich in ieder geval of mede uitstrekt, alsmede de aard en de omvang daarvan;

    • b.

      op welke wijze gegevens, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, worden verwerkt;

    • c.

      volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

    • d.

      aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;

    • e.

      in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste of derde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van deze wet, een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of een aanvullende ziektekostenverzekering, voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde taken.


Artikel 9.1.3

  • 1

    Een Wlz-uitvoerder, het CAK, en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos, de gegevens, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, aan:

  • 2

    De in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde instanties, zijn, voor de in die onderdelen genoemde doelen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, de gegevens, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, te verstrekken aan een Wlz-uitvoerder, het CAK, of het CIZ.

  • 3

    Een Wlz-uitvoerder en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie kosteloos de gegevens, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming, aan een aanbieder van Zvw-zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn om vast te kunnen stellen of hij zorg die tot het verzekerde pakket behoort, verleent dan wel heeft verleend aan een verzekerde.

  • 4

    Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van deze wet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet of voor het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

  • 5

    De inspecteur of ontvanger is verplicht desgevraagd aan het CAK de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot te verstrekken, voor zover die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.2.5.

  • 6

    De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste en derde lid bedoelde verzoek.

  • 7

    Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in het tweede lid genoemde instantie de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.

  • 8

    Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een Wlz-uitvoerder, aan het CIZ, aan het CAK, aan het Zorginstituut of aan de zorgautoriteit alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerder of het desbetreffende college.

  • 9

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met zevende lid.

  • 10

    Op de op grond van het eerste lid aan het Zorginstituut te verstrekken persoonsgegevens is pseudonimisering als bedoeld in artikel 4, onderdeel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming, toegepast en vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.

  • 10

    Het CIZ verstrekt ambtshalve of op verzoek, kosteloos, de volgende persoonsgegevens aan de Sociale verzekeringsbank, welke gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van diens taak tot vaststelling of een recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, bestaat of eindigt:

    • a.

      het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die de leeftijd heeft, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;

    • b.

      de ingangsdatum en de einddatum van dit besluit;

    • c.

      de geboortedatum van die verzekerde; en

    • d.

      het burgerservicenummer van die verzekerde.

  • 11

    De ambtshalve verstrekking, bedoeld in het tiende lid, geschiedt niet eerder dan nadat het CIZ de vertegenwoordiger van de verzekerde, ten aanzien van wie een indicatiebesluit is genomen, in het indicatiebesluit gedurende een termijn van ten minste twee weken in de gelegenheid heeft gesteld niet in te stemmen met deze verstrekking.

  • 12

    Het CIZ verwerkt persoonsgegevens, waaronder het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die de leeftijd heeft, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, het aan de Sociale verzekeringsbank verstrekte gegeven of de verzekerde is aangewezen op een bepaalde mate van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet en het burgerservicenummer van die verzekerde, die noodzakelijk zijn om diens vertegenwoordiger ambtshalve te informeren over een mogelijk recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 13

    Het CIZ kan persoonsgegevens, waaronder het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die de leeftijd heeft, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, het aan de Sociale verzekeringsbank verstrekte gegeven of de verzekerde is aangewezen op een bepaalde mate van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet en het burgerservicenummer van de verzekerde, bedoeld in het twaalfde lid, verwerken, welke gegevens noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de effectiviteit van het ambtshalve informeren van de vertegenwoordiger van de verzekerde over een mogelijk recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 14

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het twaalfde en dertiende lid.

  • 15

    Met ingang van een jaar na de datum van inwerkingtreding van het twaalfde tot en met vijftiende lid, vervallen deze leden en de nadere regels die zijn gesteld op grond van het veertiende lid.


Artikel 9.1.4

  • 1

    De zorgautoriteit, onderscheidenlijk het Zorginstituut, kan na overleg met het Zorginstituut, onderscheidenlijk de zorgautoriteit, bij regeling bepalen welke gegevens en inlichtingen regelmatig door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt.

  • 2

    De regels kunnen mede omvatten het tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke statistische gegevens de Wlz-uitvoerders en het CAK verzamelen betreffende vormen van zorg.

  • 4

    Een Wlz-uitvoerder en het CAK verlenen op verzoek van het Zorginstituut dan wel van de zorgautoriteit aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.


Artikel 9.1.5

  • 1

    Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College sanering, genoemd in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.

  • 2

    Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verlenen aan door Onze Minister of door het College sanering aangewezen personen toegang tot en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.


Artikel 9.1.6

  • 1

    De in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties maken voor de in dat artikel genoemde verstrekking of ontvangst van gegevens gebruik van elektronisch gegevensverkeer.

  • 2

    Bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 9.1.2, zevende lid, kan tevens worden bepaald:

    • a.

      dat bij het elektronisch gegevensverkeer gebruik wordt gemaakt van een elektronische infrastructuur;

    • b.

      op welke wijze de in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties op die infrastructuur zijn aangesloten;

    • c.

      de wijze waarop het gebruik van de infrastructuur wordt georganiseerd en beheerd, waaronder begrepen de inrichting en instandhouding van een gemeenschappelijke database;

    • d.

      de financiering van het gebruik van de infrastructuur en de wijze waarop de kosten ervan worden verdeeld.


Artikel 9.1.7

  • 1

    Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of bij of krachtens deze wet wordt geëist.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kunnen de zorgautoriteit en het Zorginstituut met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van hun taken op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen of ondernemingen.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid zijn de zorgautoriteit en het Zorginstituut, voor zover dat voor hun taakuitoefening noodzakelijk is, bevoegd aan elkaar en aan Onze Minister vertrouwelijk gegevens of inlichtingen omtrent afzonderlijke Wlz-uitvoerders te verschaffen.

  • 4

    Het eerste lid laat, ten aanzien van degene op wie dat lid van toepassing is, onverlet:

    • a.

      de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering welke betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de ingevolge deze wet opgedragen taak;

    • b.

      de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een Wlz-uitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;

    • c.

      de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 7.34 van de Comptabiliteitswet 2016.

  • 5

    Het vierde lid, onderdeel b, geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op Wlz-uitvoerders die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende Wlz-uitvoerder in staat te stellen zijn bedrijf voort te zetten.


§ 2 Beleidsinformatie

§ 2 Beleidsinformatie


Artikel 9.2.1

  • 1

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de zorgverlening, de bekostiging daarvan en de afstemming op andere wettelijke voorzieningen, regels worden gesteld over de kosteloze verstrekking van informatie van beleidsmatige en beheersmatige aard:

    • a.

      door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister,

    • b.

      door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister,

    • c.

      door het CIZ aan Onze Minister.

  • 2

    De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels als bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming en worden niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 3

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, worden voor de verstrekking van informatie door het CIZ aan Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, door het CIZ persoonsgegevens, waaronder gegevens over de gezondheid, als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming verwerkt.

  • 4

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het overleg, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het tweede lid, en kan worden bepaald dat het eerste en tweede lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.


Hoofdstuk 10 Overige bepalingen


§ 1 Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie

§ 1 Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie


Artikel 10.1.1

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2 en van hoofdstuk 3, § 1.

  • 2

    Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken en kunnen alleen regels worden gesteld:

    • a.

      ter verbetering van de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de zorgautoriteit;

    • b.

      ter verbetering van de innovatieve ontwikkeling en kwaliteit van de langdurige zorg;

    • c.

      over de verantwoording van de uitgaven ten laste van het Fonds langdurige zorg;

    • d.

      over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;

    • e.

      hoe wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;

    • f.

      over de voorwaarden die tijdens de gelding van het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen;

    • g.

      over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van Onze Minister.

  • 3

    De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4

    Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan, anders dan als experiment.

  • 5

    Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid vervalt binnen drie jaar na de inwerkingtreding, tenzij:

    • a.

      in de algemene maatregel van bestuur is bepaald dat deze eerder vervalt;

    • b.

      binnen drie jaar een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling.

  • 6

    Indien het in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.


Artikel 10.1.2

  • 1

    In dit artikel en de daarop gebaseerde regelgeving wordt onder «diensten» verstaan:

  • 2

    In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten kan bij algemene maatregel van bestuur een experiment worden ingericht dat tot doel heeft de verzekerde één integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan diensten te verstrekken in plaats van afzonderlijke rechten op grond van de in het eerste lid genoemde wetten of op grond van zijn zorgverzekering.

  • 3

    Een verzekerde kan niet tot deelname aan een experiment als bedoeld in het tweede lid worden verplicht.

  • 4

    Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid:

    • a.

      wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen van de in het eerste lid genoemde wetten of de daarop gebaseerde regelgeving wordt afgeweken;

    • b.

      wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerders, de zorgverzekeraars en de gemeenten samenwerken om het met het experiment beoogde doel te bereiken;

    • c.

      kunnen nadere voorwaarden aan deelname aan het experiment worden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de verzekerde in plaats van eigen betalingen die bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten of zijn zorgverzekering verschuldigd zijn, een eigen bijdrage voor het integrale pakket aan diensten verschuldigd is; en

    • d.

      kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder binnen een experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.

  • 5

Artikel 10.1.3

  • 1

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het Zorginstituut uitkeringen verstrekt ter vergoeding van kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie.

  • 2

    In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden opgenomen worden ten aanzien van de in dat lid bedoelde uitkeringen en ten aanzien van de uitvoering van de in dat lid bedoelde taak van het Zorginstituut.


Artikel 10.1.4

  • 1

    Het Zorginstituut verstrekt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels subsidies aan organisaties voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep.

  • 2

    Indien de verzekerde recht heeft op de assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de woning, bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen recht op zorg, bedoeld in artikel 3.1.1.


§ 2 De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

§ 2 De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht


Artikel 10.2.1

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg die is bekostigd ingevolge deze wet, houdt de rechter rekening met de aanspraken die de verzekerde krachtens deze wet heeft.


Artikel 10.2.2

  • 1

    Behoudens toepassing van het derde lid, eerste volzin, heeft een Wlz-uitvoerder voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het in artikel 10.2.1 bedoelde feit jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2

    Voor zover de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde verleende zorg niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Onze Minister kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 3

    Het Zorginstituut kan met verzekeraars overeenkomen dat zij het Zorginstituut een bedrag betalen om de in het eerste lid bedoelde schadelast die hun verzekerden naar verwachting in een komende periode zullen veroorzaken, af te kopen. De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een Wlz-uitvoerder die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven van zijn bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. Het Zorginstituut stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom als bedoeld in de eerste volzin is overeengekomen, Wlz-uitvoerders op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.


Artikel 10.2.3

  • 1

    Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, geldt artikel 10.2.2, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het feit als genoemd in artikel 10.2.1 is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

  • 2

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.


Artikel 10.2.4

  • 1

    Een Wlz-uitvoerder kan van hem, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, opzettelijk aanspraken als verzekerde bij hem doet gelden onderscheidenlijk deed gelden, alsmede van hem, die daaraan opzettelijk zijn medewerking verleent onderscheidenlijk heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het bedrag vorderen van de zorg of van de vergoedingen die hem te veel of ten onrechte zijn verleend. Voor zover de geldswaarde van de in de eerste volzin bedoelde zorg niet vaststaat, kan deze worden vastgesteld op een geschat bedrag.

  • 2

    De Wlz-uitvoerder kan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, invorderen bij dwangbevel.

  • 3

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde terugvordering.


Artikel 10.2.5

  • 1

    Indien de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.1.3 heeft beslist tot verstrekking van een woningaanpassing aan een woning waarvan de verzekerde niet de eigenaar is, is de Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2

    Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt de Wlz-uitvoerder de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de verzekerde niet langer gebruik maakt van de woning.


§ 3 Bezwaar en beroep

§ 3 Bezwaar en beroep


Artikel 10.3.1

  • 1

    Een beslissing van een Wlz-uitvoerder of het CIZ, op bezwaar inzake een recht op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het Zorginstituut op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

  • 3

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

    • b.

      aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of

    • c.

      het Zorginstituut geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

  • 4

    Het Zorginstituut brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

  • 5

    Indien het Zorginstituut is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen eenentwintig weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.


Artikel 10.3.2

  • 1

    Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1.1.2, eerste lid, 1.2.1, 1.2.2 en 2.1.1.

  • 2

    Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.


§ 4 Toezicht en handhaving

§ 4 Toezicht en handhaving


Artikel 10.4.1

  • 1

    De ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeien.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dienen ook zorgverleners die uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding van de dossiers verplicht zijn, de ambtenaren, bedoeld in de eerste volzin, inzage te geven in de daar bedoelde dossiers. In dat geval zijn de betrokken ambtenaren verplicht tot geheimhouding van de dossiers.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.


Artikel 10.4.2

  • 1

    Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.

  • 2

    In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens artikel 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3

    Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.

  • 4

    Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 10.4.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.

  • 5

    De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

  • 6

    De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.


Artikel 10.4.3

  • 1

    Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de zorgaanbieder of de professionele zorgverlener die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers als bedoeld in artikel 10.4.1, tweede lid.

  • 2

    Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een krachtens artikel 10.4.2 gegeven aanwijzing of bevel.


Artikel 10.4.4

  • 1

    Onze Minister is bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien de zorgaanbieder niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens 9.1.2, eerste lid.

  • 2

    Indien een zorgaanbieder niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.


§ 5 Gedwongen verblijf in een instelling

§ 5 Gedwongen verblijf in een instelling


Artikel 10.5.1

  • 1

    Een persoon die door middel van een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24 of 28a van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is aangewezen op verblijf in een instelling heeft gedurende de geldigheidsduur van die machtiging doch ten hoogste gedurende het verblijf in een instelling recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, voor zover deze persoon geen toepassing geeft aan artikel 3.2.3 of het verblijf niet wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, op grond van de Jeugdwet of op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2

    Bij de toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 3.3.1 tot en met 3.3.4, 3.3.6, 3.3.6a en 4.2.1, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, niet van toepassing.

  • 3

    Het recht op zorg als bedoeld in het eerste lid wordt ambtshalve vastgesteld door het CIZ.

  • 4

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vaststelling van een indicatiebesluit indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid.


Hoofdstuk 11 Invoeringsbepalingen en overgangsrecht


§ 1 Overgangsrecht verzekerden

§ 1 Overgangsrecht verzekerden


Artikel 11.1.1

  • 1

    De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 8 VV, 9b VV, 10 VV, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG, 8 VG, 1 SGLVG, 2 LG, 4 LG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 2 ZGaud, 3 ZGaud, 4 ZGaud, 2 ZGvis, 3 ZGvis, 4 ZGvis of 5 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG of 3 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 2

    De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, en voor wie het recht op zorg die dag gepaard ging met verblijf in een instelling, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij in een instelling verblijft.

  • 3

    De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 4

    Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verleend en hij op die dag woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel u, van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt hij zolang hij woonachtig blijft in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

  • 5

    Het bepaalde krachtens het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die op grond van artikel 11.1.7 na inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit heeft gekregen voor verblijf.

  • 6

    Tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen behorende verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatie voor extramurale zorg dergelijke zorg in natura genoten of een persoonsgebonden budget ontvingen en die het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van die wet, voor 1 januari 2015 hebben laten weten voor zorg als bedoeld in deze wet in aanmerking te willen komen, ontvangen van dat indicatieorgaan een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3, met een geldigheidsduur tot 1 januari 2016.


Artikel 11.1.2

  • 1

    De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016 recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.5, tweede en derde lid. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorg met verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 2

    De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in artikel 10.1.4.

  • 3

    De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.

  • 4

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a.

      de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;

    • b.

      de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid;

    • c.

      de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.

  • 5

    Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.

  • 6

    Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.

  • 7

    Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.

  • 8

    In afwijking van het eerste lid kan de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, die op 31 december 2015 een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, ontving, kiezen voor voortzetting van zorgverlening door middel van een volledig pakket thuis. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft de verzekerde die kiest voor voortzetting van deze zorgverlening vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorgverlening door middel van een volledig pakket thuis dan wel verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.


Artikel 11.1.3

  • 1

    Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ ontvangt en op eerder bedoeld moment met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling verblijft dan wel op dat moment niet meer in een instelling verblijft maar uiterlijk negentig dagen na zijn ontslag wederom op deze zorg aangewezen raakt, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit van de verzekerde, bedoeld in de vorige volzin, wordt ambtshalve op drie jaar gesteld, te rekenen vanaf de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

  • 2

    Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van zijn indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en op eerder bedoeld moment op grond van dat indicatiebesluit een persoonsgebonden budget ontving, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, en kan hij in afwijking van artikel 3.3.4 in plaats van voor verblijf kiezen voor voortzetting van zijn persoonsgebonden budget. In dat geval zijn de bij en krachtens artikel 3.3.3 gestelde regels alsmede de tweede volzin van het eerste lid van toepassing.


Artikel 11.1.4

  • 1

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, 11.1.2 of 11.1.3, de kosten van de daar bedoelde zorg gedeeltelijk draagt. De artikelen 3.2.5, 9.1.2 en 9.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Het CAK is belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 11.1.5

  • 1

    Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerder de verstrekking van garantiebedragen voor de hoogte van een persoonsgebonden budget voortzet, met betrekking tot verzekerden aan wie voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken op grond artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die regeling voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten luidde, een garantiebedrag is verleend.

  • 2

    De voorwaarden voor de in het eerste lid genoemde subsidie kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.


Artikel 11.1.6

  • 1

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

  • 2

    Tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip heeft de verzekerde die niet in een instelling verblijft geen recht op roerende voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 3

    Tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip heeft een verzekerde die zonder behandeling in een instelling verblijft, in afwijking van artikel 3.3.1, tweede lid, geen recht op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

  • 4

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij onmiddellijk voorafgaand aan de afloop van de in het tweede en derde lid bedoelde periode krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.


Artikel 11.1.7

Onverminderd artikel 8.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, neemt het CIZ op een aanvraag als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een indicatiebesluit met inachtneming van hetgeen bij of krachtens die wet was bepaald, voor zover geoordeeld wordt of de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.


Artikel 11.1.8

Bij ministeriële regeling kunnen ter aanvulling van de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.7 regels worden gesteld ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen van verzekerden die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op zorg op grond van die wet.


Artikel 11.1.9

  • 1

    Tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip heeft de verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding brengt met een modulair pakket thuis geen recht op het schoonhouden van de woonruimte, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid.


§ 2 Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

§ 2 Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten


Artikel 11.2.1


Artikel 11.2.2

  • 1

    Ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover ter zake bij of krachtens deze wet afwijkende regels zijn gesteld.

  • 2

    In deze paragraaf wordt verstaan onder zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat onderdeel luidde op de dag voor intrekking van die wet.

  • 3

    De bestuursorganen die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een taak hadden bij de uitvoering van die wet en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, dragen overeenkomstig de bepalingen van deze wet zorg voor een zorgvuldige afwikkeling van die taak.


Artikel 11.2.3

  • 1

    In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft de hoedanigheid van zorgverzekeraar ter zake van de afwikkeling van de in die volzin bedoelde rechten en verplichtingen.

  • 2

    In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen. Dit zorgkantoor heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon.

  • 3

    In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een zorgverzekeraar respectievelijk een krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon is betrokken, treedt vanaf de intrekking van die wet, voor die zorgverzekeraar respectievelijk die rechtspersoon in de plaats:

    • a.

      de Wlz-uitvoerder op welke op grond van het eerste lid de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar zijn overgegaan, respectievelijk;

    • b.

      het zorgkantoor op welke op grond van het tweede lid de krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontstane rechten en verplichtingen zijn overgegaan.

  • 4

    In zaken waarin voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kon worden toegerekend aan een zorgverzekeraar of die krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kon worden toegerekend aan een rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, treedt na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in de plaats van die zorgverzekeraar of die rechtspersoon de Wlz-uitvoerder dan wel het zorgkantoor op, op welke ingevolge dit artikel de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar of van die rechtspersoon zijn overgegaan.

  • 5

    De archiefbescheiden van zorgverzekeraars en rechtspersonen, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die betrekking hebben op de voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bij of krachtens die wet door hen uitgevoerde taken, worden zonder dat daarvoor de toestemming van de verzekerden is vereist en voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats:

    • a.

      in de gevallen, bedoeld in het eerste lid: door die zorgverzekeraars overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1,

    • b.

      in de gevallen, bedoeld in het tweede lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de door Onze Minister krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerders die de werkzaamheden in hun regio overnemen.


Artikel 11.2.4

  • 1

    De bij en krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen opgebouwde reserve voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die een krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor een regio had op de dag voor de intrekking van die wet, komt ten behoeve van de uitvoering van de Wet langdurige zorg toe aan het zorgkantoor dat met ingang van de inwerkingtreding van deze wet in de desbetreffende regio werkt.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid brengt het zorgkantoor, bedoeld in het eerste lid, ook zijn beheerskosten die gepaard gaan met de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten laste van de in het eerste lid bedoelde reserve. Uitgaven waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat deze niet verantwoord zijn, blijven daarbij buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders heeft besloten.


Artikel 11.2.5

  • 1

    In afwijking van hetgeen is overeengekomen, kunnen overeenkomsten als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door beide partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden worden opgezegd.

  • 2

    Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een vordering heeft voor zorg die hij voor intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee jaar na de intrekking van die wet een nota aan het zorgkantoor dat ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de opvolger is van zijn contractspartij.

  • 3

    Een zorgaanbieder die anders dan uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid of in artikel 11.2.6, een vordering heeft voor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde zorg die hij voor de intrekking van die wet heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde dan wel het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarin de verzekerde woont.

  • 4

    Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze op straffe van verval van zijn vorderingsrecht binnen een jaar aan het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waar hij woont.

  • 5

    Binnen drie maanden na ontvangst van een nota als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, beslist de Wlz-uitvoerder of, en in welke mate deze betaalbaar dient te worden gesteld en zendt hij naar aanleiding daarvan een betaal- of terugvorderingsopdracht aan het CAK.

  • 6

    Het CAK voert een opdracht als bedoeld in het vijfde lid binnen drie maanden na ontvangst ervan uit.


Artikel 11.2.6

  • 1

    Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst met een verzekerde, gesloten in het kader van een persoonsgebonden budget, een vordering heeft voor zorg die hij voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde.

  • 2

    De verzekerde die over een persoonsgebonden budget in de vorm van een trekkingsrecht beschikt, zendt, op straffe van verval van de mogelijkheid om deze ten laste van zijn persoonsgebonden budget te betalen, de nota uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan ter betaling door aan de Sociale verzekeringsbank.


Artikel 11.2.7

Het CAK brengt uiterlijk twee jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde eigen bijdragen over de jaren tot de intrekking in rekening bij de verzekerde.


Artikel 11.2.8


Artikel 11.2.9

  • 1

    De zorgautoriteit rapporteert uiterlijk zeven jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan Onze Minister en aan het Zorginstituut per Wlz-uitvoerder over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daarbij wordt per Wlz-uitvoerder een verklaring gegeven over de rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording over de afwikkeling door de Wlz-uitvoerders opgenomen posten. Indien de zorgautoriteit uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in haar verklaring.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het CAK.


Artikel 11.2.10

Het saldo van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de situatie op 1 januari van het achtste jaar na het jaar waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd ingetrokken, komt ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist.


Artikel 11.2.11

  • 1

    Het Zorginstituut zendt Onze Minister uiterlijk negen jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een financieel verslag over de uitgaven en ontvangsten in de periode vanaf de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tot de datum, bedoeld in artikel 11.2.10.

  • 2

    Het Zorginstituut legt in het financieel verslag, dat zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:

    • a.

      de baten en lasten van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten,

    • b.

      de geldstromen inzake de afwikkeling van de taken die het Zorginstituut zelf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten had,

    • c.

      de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 3

    Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 4

    De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

  • 5

    De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

  • 6

    Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 7

    Na de goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag algemeen verkrijgbaar.


Artikel 11.2.12

Baten en lasten die het Zorginstituut na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft in verband met de uitvoering van die wet, komen ten bate of ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of, na de datum, bedoeld in artikel 11.2.10, van het Fonds langdurige zorg.


Artikel 11.2.13

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die voor een goede afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten noodzakelijk zijn.


Artikel 11.2.14


Artikel 11.2.15


§ 3 Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

§ 3 Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ


Artikel 11.3.1

  • 1

    De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn op dat tijdstip van rechtswege ontslagen en treden in dienst van het CIZ.

  • 2

    De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3

    Artikel 7.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 11.3.2

  • 1

    Alle vermogensbestanddelen van de stichting Centrum indicatiestelling zorg gaan onder algemene titel om niet over op het CIZ zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist.

  • 2

    Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.


Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden van de stichting Centrum indicatiestelling zorg betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het CIZ, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.


Artikel 11.3.4

  • 1

    Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de stichting Centrum indicatiestelling zorg met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover de uitvoering van die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg was opgedragen, gelden na de inwerkingtreding van deze wet als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door het CIZ.

  • 2

    In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de stichting Centrum indicatiestelling zorg is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het CIZ in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

  • 3

    In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg, treedt het CIZ op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.


Artikel 11.3.5

[Vervallen]


§ 4 Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

§ 4 Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten


Artikel 11.4.1

[Vervallen]


Artikel 11.4.2

[Vervallen]


§ 5 Tijdelijke subsidie orthocommunicatieve behandeling

§ 5 Tijdelijke subsidie orthocommunicatieve behandeling


Artikel 11.5.1

[Vervallen]


Hoofdstuk 12 Wijziging van andere wetten


§ 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

§ 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport


Artikel 12.1.1

[Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]


Artikel 12.1.2

[Wijzigt de Zorgverzekeringswet.]


Artikel 12.1.3

[Wijzigt de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet.]


Artikel 12.1.4

[Wijzigt de Jeugdwet.]


Artikel 12.1.5

[Wijzigt de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.]


Artikel 12.1.6

[Wijzigt de Wet toelating zorginstellingen.]


Artikel 12.1.7

[Wijzigt de Kwaliteitswet zorginstellingen.]


Artikel 12.1.8

[Wijzigt de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.]


Artikel 12.1.9

[Wijzigt de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.]


Artikel 12.1.10

[Wijzigt de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg.]


Artikel 12.1.11

[Vervallen]


Artikel 12.1.12

[Wijzigt de Wet publieke gezondheid.]


Artikel 12.1.13

[Wijzigt de Geneesmiddelenwet.]


Artikel 12.1.14

[Wijzigt de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.]


Artikel 12.1.15

[Wijzigt de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.]


Artikel 12.1.16

[Wijzigt de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.]


Artikel 12.1.17

[Wijzigt deze wet.]


Artikel 12.1.18

[Wijzigt de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg.]


Artikel 12.1.19

[Wijzigt de Wet toelating zorginstellingen.]


Artikel 12.1.20

[Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]


Artikel 12.1.21

[Wijzigt de Wijzigingswet Wet toelating zorginstellingen, enz. (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg).]


Artikel 12.1.22

[Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]


Artikel 12.1.23

[Wijzigt de Wijzigingswet Wet marktordening gezondheidszorg, enz. (voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben).]


§ 2 Financiën

§ 2 Financiën


Artikel 12.2.1

[Wijzigt de Wet op het financieel toezicht.]


Artikel 12.2.2

[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]


Artikel 12.2.3

[Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]


Artikel 12.2.4

[Wijzigt de Wet op de omzetbelasting 1968.]


Artikel 12.2.5

[Wijzigt de Wet toezicht accountantsorganisaties.]


§ 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

§ 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid


Artikel 12.3.1

[Wijzigt de Wet financiering sociale verzekeringen.]


Artikel 12.3.2

[Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]


Artikel 12.3.3

[Wijzigt de Werkloosheidswet.]


Artikel 12.3.4

[Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]


Artikel 12.3.5

[Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]


Artikel 12.3.6

[Wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten .]


Artikel 12.3.7

[Wijzigt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.]


Artikel 12.3.8

[Wijzigt de Ziektewet.]


Artikel 12.3.9

[Wijzigt de Algemene nabestaandenwet.]


Artikel 12.3.10

[Wijzigt de Algemene Ouderdomswet.]


Artikel 12.3.11

[Wijzigt de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956.]


Artikel 12.3.12

[Wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.]


Artikel 12.3.13

[Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.]


Artikel 12.3.14

[Wijzigt de Liquidatiewet ongevallenwetten.]


Artikel 12.3.15

[Wijzigt de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen.]


Artikel 12.3.16

[Wijzigt de Participatiewet.]


Artikel 12.3.17

[Wijzigt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.]


§ 4 Veiligheid en Justitie

§ 4 Veiligheid en Justitie


Artikel 12.4.1

[Wijzigt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.]


Artikel 12.4.2

[Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 6.]


Artikel 12.4.3

[Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 7.]


Artikel 12.4.4

[Wijzigt het Wetboek van Koophandel.]


Artikel 12.4.5

[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]


Artikel 12.4.6

[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]


Artikel 12.4.7

[Wijzigt de Wet forensische zorg.]


Artikel 12.4.8

[Vervallen]


§ 5 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

§ 5 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties


Artikel 12.5.1

[Wijzigt de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.]


Artikel 12.5.2

[Wijzigt de Ambtenarenwet.]


Artikel 12.5.3

[Wijzigt de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps.]


Artikel 12.5.4

[Wijzigt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.]


Hoofdstuk 13 Slotbepalingen


Artikel 13.1.1


Artikel 13.1.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.


Artikel 13.1.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet langdurige zorg.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Wassenaar 3 december 2014 Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Uitgegeven de twaalfde december 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


Opschrift

Besluit van 9 december 2014, houdende regels inzake de langdurige zorg (Besluit langdurige zorg)


Aanhef

Besluit van 9 december 2014, houdende regels inzake de langdurige zorg (Besluit langdurige zorg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 oktober 2014, kenmerk 673059-126985-WJZ;

Gelet op de artikelen 2.1.1, vierde en vijfde lid, 2.2.1, tweede lid, 3.1.1, tweede lid, 3.1.3, eerste en tweede lid, 3.2.1, vierde en vijfde lid, 3.2.3, vijfde lid, 3.2.5, eerste en tweede lid, 3.2.6, eerste en tweede lid, 3.3.2, achtste lid, 3.3.3, eerste, vijfde en zesde lid, 3.3.5, tweede en vierde lid, 4.1.1, vierde en zesde lid, 4.2.4, tweede, derde en vierde lid, 5.1.4, 7.1.2, derde en vijfde lid, 8.1.1, tweede lid, 10.1.4, eerste lid, 11.1.4, eerste lid, en 12.4.8, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg, artikel 60, tweede en derde lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, artikel 2 en 56a van de Wet marktordening gezondheidszorg, artikel 91 van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 1, tweede lid, 5, tweede lid, en 6 van de Wet toelating zorginstellingen, artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, artikel 11, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, artikel 2, tweede lid, van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, artikel 8.1.8, tweede lid, van de Jeugdwet, artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 6.16 en 6.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 91, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 11, zevende lid, van de Wet sociale werkvoorziening, artikel 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, artikel 13 van de Wegenverkeerswet, artikel 29, derde lid, van de Mededingingswet, artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, artikel 70c van de Woningwet, artikel 11, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, artikel 29, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens, artikel 38a, van het Wetboek van Strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 november 2014, No. W13.14.0367/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 december 2014, kenmerk 697545-130582;

Hebben goedgevonden en verstaan:


Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen


Artikel 1.1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:


Hoofdstuk 2 De verzekerden


Artikel 2.1.1

  • 1

    De aanmelding, bedoeld in artikel 2.2.1, tweede lid, van de wet, geschiedt door inlevering van een volledig ingevuld en door of namens de verzekerde ondertekend formulier.

  • 2

    Het Zorginstituut kan een of meer model-aanmeldingsformulieren vaststellen.


Artikel 2.1.2

  • 1

    Terstond nadat de verzekerde is ingeschreven verstrekt de Wlz-uitvoerder hem een bewijs van inschrijving, dat de verzekerde, desverlangd, bij het tot gelding brengen van zijn recht op zorg kan overleggen.

  • 2

    Het Zorginstituut kan een model vaststellen voor het bewijs van inschrijving, bedoeld in het eerste lid. Het Zorginstituut kan technische specificaties vaststellen waaraan een inschrijvingsbewijs moet voldoen als gebruik wordt gemaakt van een magneetstripkaart of een chipkaart.


Artikel 2.1.3

Indien het Zorginstituut met toepassing van artikel 35, derde lid, van de Zorgverzekeringswet zorgverzekeraars op de hoogte heeft gesteld van zijn constatering dat een verzekerde bij twee of meer zorgverzekeraars verzekerd is, is artikel 2.2.1, eerste lid, van de wet, slechts van toepassing op de oudste inschrijving bij een zorgverzekeraar.


Artikel 2.1.4

  • 1

    De inschrijving bij een Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 2.2.1, tweede en vierde lid, van de wet, geldt gedurende één kalenderjaar. Indien een inschrijving later dan per 1 januari van een jaar tot stand is gekomen, geldt de inschrijving tot en met 31 december van het volgende kalenderjaar.

  • 2

    De inschrijving, bedoeld in het eerste lid, wordt na afloop van de daar bedoelde termijn, telkens met één kalenderjaar verlengd, tenzij de verzekerde vóór de dag waarop deze termijn is verstreken, schriftelijk aan de Wlz-uitvoerder heeft meegedeeld na afloop van die termijn de inschrijving niet te willen verlengen.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder kan schriftelijk een termijn van ten hoogste twee maanden vaststellen die de verzekerde in acht moet nemen bij het doen van een mededeling als bedoeld in het tweede lid.

  • 4

    In afwijking van het eerste en tweede lid, beëindigt een Wlz-uitvoerder de inschrijving van een verzekerde met ingang van de dag waarop artikel 2.2.1, eerste lid, van de wet ten aanzien van de verzekerde is toegepast of indien inschrijving bij die Wlz-uitvoerder bij of krachtens de wet niet of niet langer is toegestaan.


Artikel 2.1.5

Als regio als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt aangewezen Utrecht.


Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering


§ 1 Het verzekerde pakket en het recht op zorg

§ 1 Het verzekerde pakket en het recht op zorg


Artikel 3.1.1

  • 1

    De verzekerde die is aangewezen op zorg, heeft recht op samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel. Bij ministeriële regeling worden zorgprofielen vastgesteld.

  • 2

    De verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het eerste lid recht heeft, voor zover meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg.

  • 3

    De aard, inhoud en de omvang van de zorg worden mede bepaald door de stand van de wetenschap en praktijk en, bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten.

  • 4

    Het recht op zorg kan nader worden geregeld bij ministeriële regeling. Aan het recht op zorg, met inbegrip van het recht op meer zorg, bedoeld in het tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling voorwaarden worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Deze beperkingen kunnen mede betrekking hebben op gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen.


Artikel 3.1.2

  • 1

    Het individuele gebruik van mobiliteitshulpmiddelen, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e, van de wet, omvat het gebruik van bij ministeriële regeling aangewezen hulpmiddelen voor het zich verplaatsen of laten verplaatsen:

    • a.

      in en rondom de instelling of woning ten behoeve van het behoud of het verbeteren van de zelfredzaamheid, en

    • b.

      in de lokale omgeving ten behoeve van het aangaan of onderhouden van sociale contacten.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het gebruik van hulpmiddelen, met inbegrip van regels omtrent het vereist zijn en het verkrijgen van voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder.


Artikel 3.1.3

  • 1

    Logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel g, van de wet omvat het gedurende maximaal 156 etmalen per kalenderjaar door verzekerde logeren in een voor hem beschermende woonomgeving waarin hij samenhangende zorg ontvangt.

  • 2

    Indien een indicatiebesluit gedurende een deel van een kalenderjaar geldig is, wordt het maximum aantal etmalen, bedoeld in het eerste lid, berekend door het aantal weken in dat kalenderjaar gedurende welke het indicatiebesluit geldig is, te vermenigvuldigen met drie.


Artikel 3.1.4

  • 1

    De vergoeding van een woningaanpassing, bedoeld in artikel 3.1.3 van de wet, betreft kosten voor het verrichten van aard- en nagelvaste aanpassingen aan de woning die noodzakelijk zijn in verband met het opheffen van ergonomische belemmeringen bij het verlenen van zorg in en direct rond de woning, met uitzondering van de kosten van achterstallig onderhoud.

  • 2

    Als een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, wordt aangemerkt een woonsituatie waarbij:

    • a.

      minimaal drie en maximaal zesentwintig bewoners een persoonsgebonden budget als bedoeld in de wet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet ontvangen voor zorg en hiervoor door bundeling van persoonsgebonden budgetten gezamenlijk de zorg inkopen, en

    • b.

      de bewoners verblijven op één woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen, of op verschillende woonadressen binnen een straal van honderd meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten.

  • 3

    Een verzekerde die inwoont bij een ouder, pleegouder of pleegoudervoogd als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt niet aangemerkt als bewoner van een kleinschalig wooninitiatief.

  • 4

    Bij ministeriële regeling kan het recht op woningaanpassingen nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden.


Artikel 3.1.5

De verzekerde heeft geen recht op zorg ingevolge de wet indien hij:

  • a.

    krachtens zijn zorgverzekering recht heeft op verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10 of artikel 2.12, van het Besluit zorgverzekering, die noodzakelijk is in verband met palliatief terminale zorg, tenzij die zorg wordt verleend als voortzetting van zorg ingevolge de wet;

  • b.

    minderjarig is en voornamelijk in verband met complexe somatische problematiek of een lichamelijke handicap is aangewezen op verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering;

  • c.

    minderjarig is en in verband met een verstandelijke beperking is aangewezen op zorg en ondersteuning in een veilige en vertrouwde leef- en woonomgeving, gericht op opvoeding en het waar mogelijk deelnemen aan het maatschappelijk leven zoals bedoeld in het zorgprofiel voor wonen met begeleiding en verzorging.


§ 2 Bepalingen over indicatiebesluiten

§ 2 Bepalingen over indicatiebesluiten


Artikel 3.2.1

  • 1

    De aanvraag van een indicatiebesluit kan zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan.

  • 2

    Van een mondeling ingediende aanvraag maakt het CIZ een verslag waarin ten minste de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde ondertekening door de verzekerde en gegevens zijn opgenomen.


Artikel 3.2.2

  • 1

    De voorbereiding van een indicatiebesluit omvat in ieder geval een onderzoek van de verzekerde in persoon.

  • 2

    Bij de beoordeling van de mate waarin een verzekerde is aangewezen op zorg betrekt het CIZ de gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorbereiding van een indicatiebesluit en het onderzoek. In deze regels kan ook bepaald worden in welke gevallen het in het eerste lid bedoelde onderzoek niet hoeft plaats te vinden.


Artikel 3.2.3

Indien de verzekerde is aangewezen op zorg, vermeldt het indicatiebesluit:

  • a.

    de resultaten van het voorbereidend onderzoek, bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid;

  • b.

    aandoeningen, beperkingen, stoornissen of handicaps als gevolg waarvan hij op de zorg is aangewezen;

  • c.

    het zorgprofiel waarop hij is aangewezen;

  • d.

    bij ministeriële regeling te bepalen kenmerken van de verzekerde of van zijn zorgbehoefte die aanleiding kunnen geven tot de toekenning van meer zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, tweede lid;

  • e.

    voorwaarden en beperkingen die aan het geïndiceerde recht op zorg verbonden zijn;

  • f.

    de datum met ingang waarvan hij recht heeft op zorg; en

  • g.

    de geldigheidsduur van het indicatiebesluit.


Artikel 3.2.4

  • 1

    Het CIZ neemt zo snel mogelijk, doch binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op de aanvraag.

  • 2

    Indien een verzekerde wegens bijzondere omstandigheden reeds in een instelling verblijft, wordt een indicatiebesluit uiterlijk binnen twee weken genomen. Indien de verzekerde ingevolge het indicatiebesluit is aangewezen op in de wet geregeld zorg, werkt het indicatiebesluit terug tot en met de dag waarop het verblijf is aangevangen met een maximale periode van twee weken.


Artikel 3.2.5

Een indicatiebesluit geldt voor onbepaalde tijd, tenzij het indicatiebesluit behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie indicatiebesluiten waarvoor de geldigheidsduur wordt vastgesteld door het CIZ binnen de door deze regeling gestelde maximumduur.


§ 3.1 Eigen bijdrage algemeen

§ 3.1 Eigen bijdrage algemeen


Artikel 3.3.1.1

  • 1

    De verzekerde van achttien jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.

  • 2

    De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.


Artikel 3.3.1.2

  • 1

    Het vermogen van een persoon is zijn vermogensgrondslag, bedoeld in het tweede of derde lid, waarvan de volgende vermogensbestanddelen worden afgetrokken:

    met dien verstande dat het vermogen ten minste nihil bedraagt.

  • 2

    De vermogensgrondslag van een persoon is zijn rendementsgrondslag aan het begin van het peiljaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het voor dat jaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon in geval artikel 3.3.2.3, tweede lid, artikel 3.3.2.4, tweede lid, of artikel 3.3.2.5 van toepassing is, de te verwachten rendementsgrondslag over het lopende jaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4

    Het deel van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat de vermogensgrondslag van de persoon overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.

  • 5

    Bij ministeriële regeling kan een periode worden vastgesteld gedurende welke het bedrag van een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan worden afgetrokken, welke periode kan verschillen per uitkering.


Artikel 3.3.1.2a

  • 1

    De compensatie vervallen ouderentoeslag bedraagt de som van:

    • a.

      4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder a en b, en

    • b.

      de vermogensinkomensbijtelling,

    doch ten hoogste € 1.700.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot van de verzekerde.

  • 3

    De vermogensinkomensbijtelling bedraagt 4% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, dan wel de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.


Artikel 3.3.1.3


Artikel 3.3.1.4

  • 1

    Een wijziging in de burgerlijke staat van de verzekerde en het bereiken van een voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde leeftijd door de verzekerde of zijn echtgenoot wordt in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop de bijdrage wordt vastgesteld, met dien verstande dat bij de jaarlijkse herberekening, bedoeld in artikel 3.3.2.8, eerste lid, een verzekerde als pensioengerechtigde wordt beschouwd indien hij uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarop de herberekening betrekking heeft, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

  • 2

    De verzekerde meldt aan het CAK wijzigingen als bedoeld in het eerste lid.


Artikel 3.3.1.5

  • 1

    De eigen bijdrage wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3.1.3, vierde lid, onderdelen a en b, door het CAK zijn ontvangen.

  • 2

    De eigen bijdrage is verschuldigd met ingang van de maand waarin de verzekerde zorg is verleend of, indien het een persoonsgebonden budget betreft, met ingang van de eerste maand waarover dat is verleend, doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.

  • 3

    Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde kan, in afwijking van het tweede lid, de termijn waarover de bijdrage is verschuldigd worden verkort tot ten hoogste een maand of worden besloten dat de bijdrage niet verschuldigd is, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het vaststellen van de bijdrage;

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is; en

    • c.

      zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de verzekerde.


Artikel 3.3.1.6

  • 1

    De eigen bijdrage wordt zo spoedig mogelijk herzien na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.

  • 2

    De eigen bijdrage is verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de verzekerde is verzonden.

  • 3

    De herziene eigen bijdrage wordt voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage.

  • 4

    Onverminderd het zevende lid, wordt voor zover de bevoegdheid tot herziening van de bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede tot en met zesde lid, de over die periode eerder vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief.

  • 5

    De termijn van 36 maanden als bedoeld in het tweede lid, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is, kan worden verkort naar 12 maanden indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien voorafgaand aan de laatstgenoemde termijn:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is.

  • 6

    Uit eigen beweging of op aanvraag van de verzekerde kan, bij het voordoen van de situatie, bedoeld in het vijfde lid, het CAK de termijn verkorten tot ten hoogste een maand of besluiten dat de herziene bijdrage niet verschuldigd is in bijzondere of voor de verzekerde verzwarende omstandigheden.

  • 7

    In afwijking van het tweede lid kan het CAK uit eigen beweging of op aanvraag van de verzekerde een eigen bijdrage herzien en restitueren over meer dan 36 maanden, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, niet aan de verzekerde te wijten is.

  • 8

    De aanvraag, bedoeld in het zevende lid, wordt gedaan uiterlijk vijf jaar na het bekend worden bij de verzekerde van een omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening van de bijdrage.


Artikel 3.3.1.7

  • 1

    Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de artikelen 3.3.2.1, tweede lid, 3.3.2.2, derde en vierde lid en 3.3.2.4, eerste, tweede en vierde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van de eerste zin wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onderdeel b, 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, en 3.3.2.4a, eerste, derde en vierde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexcijfer waarmee het bedrag, genoemd in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, jaarlijks wordt gewijzigd.

  • 3

    Bij ministeriële regeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden de bedragen voor de toepassing van de artikelen 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, tweede en vierde lid, 3.3.2.4, tweede en vierde lid, artikel 3.3.2.5, eerste en tweede lid, en 3.3.2.6, eerste lid, afzonderlijk vastgesteld voor zowel het peiljaar als het lopende kalenderjaar.


§ 3.2 De berekening van de eigen bijdragen

§ 3.2 De berekening van de eigen bijdragen


Artikel 3.3.2.1

  • 1

    De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:

    • a.

      de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,

    • b.

      de gehuwde verzekerden tezamen die beiden in een instelling verblijven,

    • c.

      de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.887,40 per maand.

  • 3

    In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de eigen bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.


Artikel 3.3.2.2

  • 1

    In afwijking van artikel 3.3.2.1 bedraagt een eigen bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:

    • a.

      de ongehuwde verzekerde gedurende de eerste vier maanden van verblijf in een instelling;

    • b.

      de gehuwde verzekerden tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van vier maanden is verstreken;

    • c.

      de ongehuwde verzekerde die moet of gehuwde verzekerden tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;

    • d.

      de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor de ongehuwde verzekerde, voor beide of voor een van beide gehuwde verzekerden binnen vier maanden kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd;

    • e.

      de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder aan elk van hen deeltijdverblijf in een instelling heeft toegekend.

  • 2

    De eigen bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde deel van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:

    • a.

      de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en wiens echtgenoot geen zorg in natura of persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b.

      de gehuwde verzekerden tezamen van wie één in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en de ander een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • c.

      de ongehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • d.

      de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt dan wel deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen dan wel daarvoor een persoonsgebonden budget is verleend, met dien verstande dat de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen de eigen bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.

  • 3

    De eigen bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 200,40 en niet meer dan € 1.052,20 per maand.

  • 4

    De eigen bijdrage wordt verminderd met € 171,80 per maand voor:

    • a.

      de ongehuwde verzekerde die een persoonsgebonden budget of een modulair pakket thuis ontvangt;

    • b.

      de gehuwde verzekerden tezamen die beiden een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • c.

      de ongehuwde verzekerde en de gehuwde verzekerde die een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt.

  • 5

    In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt de eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in het derde lid, en verminderd met het kortingsbedrag, genoemd in de aanhef van het vierde lid, indien de verzekerde per maand twintig uur of minder aan zorg in natura via een modulair pakket thuis ontvangt, indien:

    • a.

      de ongehuwde verzekerde niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b.

      de gehuwde verzekerden tezamen beiden een modulair pakket thuis ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis ontvangt, maar één of beiden geen persoonsgebonden budget of anderszins zorg in natura ontvangen;

    • c.

      de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde die niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt, indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt;

    • d.

      de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde niet tevens deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 6

    Indien het vijfde lid is toegepast, vindt uiterlijk zes maanden na de voorlopige vaststelling, bedoeld in het vijfde lid, de definitieve vaststelling plaats. Indien uit de definitieve gegevens over de ontvangen zorg blijkt dat de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden ieder meer dan twintig uur aan zorg in natura via een modulair pakket thuis heeft of hebben ontvangen, vindt definitieve vaststelling plaats op grond van dit besluit zonder toepassing van het vijfde lid.

  • 7

    De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:

    • a.

      het een verzekerde betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of

    • b.

      het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 verschuldigd was of waren, of

    • c.

      het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd was of waren.

  • 8

    Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het zevende lid, worden perioden van verblijf in instellingen of waarover een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen wordt verleend samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op verzekerden die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling verblijven dan wel aan die verzekerden gedurende die perioden een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.

  • 9

    Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt:

  • 10

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de verschillende tijdsaanduidingen die per zorgvorm worden gehanteerd en de wijze waarop die meetellen voor de berekening van de urengrens, bedoeld in het vijfde en zesde lid.

  • 11

    De aanvraag, bedoeld in het negende lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld.


Artikel 3.3.2.2a

  • 1

    In geval aan een verzekerde of gehuwde verzekerden tezamen meerdere leveringsvormen zijn toegekend, wordt met het oog op de samenloop van bijdragen bij de toepassing van de artikelen 3.3.2.1 en 3.3.2.2 de volgende rangorde in acht genomen bij de verschuldigdheid van bijdragen door de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen:

    • 1°.

      verblijf in een instelling;

    • 2°.

      een volledig pakket thuis;

    • 3°.

      een persoonsgebonden budget; of

    • 4°.

      een modulair pakket thuis.

  • 2

    Indien de verzekerde meerdere leveringsvormen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen 1° tot en met 4°, ontvangt, is telkens enkel de bijdrage voor de bovenstaande leveringsvorm in de rangorde, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd.


Artikel 3.3.2.3

  • 1

    Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:

    • a.

      het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;

    • b.

      op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:

      • 1°.

        15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;

      • 2°.

        het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;

      • 3°.

        op aanvraag van de verzekerde, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

      • 4°.

        de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.479 bedraagt;

      • 5°.

        de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.479 bedraagt;

    • c.

      het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling over het peiljaar.

  • 2

    Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling van het verwachte vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.3.2.4

  • 1

    Voor de berekening van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 3.3.2.2, eerste en tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk van de gehuwde verzekerden tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling. Dit bijdrageplichtig inkomen wordt verminderd met € 7.287,20, indien een verzekerde een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt.

  • 2

    Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op grond van het inkomen en het vermogen van het lopende jaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 3.105,80 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen over het lopende jaar minder dan € 3.105,80 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.3.2.4a

  • 1

    Voor de toepassing van artikel 3.3.2.4, eerste of tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen voor de berekening van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 3.3.2.2, eerste of tweede lid, uit het inkomen van de ongehuwde verzekerde, dan wel van de gehuwde verzekerden tezamen, verminderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van dat vermogen, minder dan € 21.479 bedraagt.

  • 2

    De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 3

    De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 21.479 bedraagt.

  • 4

    Het op grond van het eerste en tweede lid berekende bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk van de gehuwde verzekerden tezamen, wordt verminderd met € 7.287,20 indien een verzekerde een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt.


Artikel 3.3.2.5

  • 1

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar waarin een verzekerde of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet wordt, in afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.3.2.4, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de verzekerde of zijn echtgenoot over het desbetreffende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 2

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar volgende op het jaar waarin een verzekerde of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt, in afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.3.2.4, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de verzekerde of zijn echtgenoot over het dan lopende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 3

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het tweede jaar volgend op het jaar waarin een verzekerde of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt uitgegaan van de in het tweede lid bedoelde bedragen.


Artikel 3.3.2.6

  • 1

    Indien artikel 3.3.2.3, tweede lid, of artikel 3.3.2.5, eerste of tweede lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, van toepassing is, worden, in afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2, twaalf maal het in het lopende kalenderjaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, de in het lopende kalenderjaar te betalen premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag en, indien van toepassing, de algemene korting voor wie de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt onderscheidenlijk de algemene korting voor wie de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, alsmede extra vrijlatingen als bedoeld in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2, in mindering gebracht.

  • 2

    Indien artikel 3.3.2.5, eerste lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.3.2.3, eerste lid, van toepassing is en de werkzaamheden in de loop van het kalenderjaar aanvangen, worden de bedragen, bedoeld in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het deel van het kalenderjaar waarover de inkomsten worden verworven, in mindering gebracht.


Artikel 3.3.2.7

  • 1

    Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde verzekerden geen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag beschikbaar zijn, wordt de eigen bijdrage vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in artikel 3.3.2.2, derde lid.

  • 2

    Indien na de vaststelling van de eigen bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de eigen bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de eigen bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.


Artikel 3.3.2.8

  • 1

    De hoogte van de eigen bijdrage wordt jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.

  • 2

    In afwijking van artikel 3.3.2.7, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herberekening nog moet worden vastgesteld, als eigen bijdrage, de eigen bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.


Artikel 3.3.2.9

  • 1

    Bij de berekening van de eigen bijdrage wordt afwezigheid uit de instelling, anders dan in verband met beëindiging van de zorgverlening, buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Over een gedeelte van een maand is de eigen bijdrage gelijk aan het vastgestelde bedrag per maand, vermenigvuldigd met twaalf maal het aantal dagen waarover de bijdrage binnen die maand verschuldigd is en gedeeld door 365.

  • 3

    Van de voor gehuwde verzekerden gezamenlijk berekende eigen bijdrage is ieder van de echtgenoten een gedeelte verschuldigd naar rato van ieders aandeel in het inkomen.


§ 3.3 Eigen bijdrage voor modulair pakket thuis

§ 3.3 Eigen bijdrage voor modulair pakket thuis


Artikel 3.3.3.1

[Vervallen]


Artikel 3.3.3.2

[Vervallen]


Artikel 3.3.3.3

[Vervallen]


Artikel 3.3.3.4

[Vervallen]


§ 4 Wachttijd

§ 4 Wachttijd


Artikel 3.4.1

Degene die, komend van buiten Nederland, in Nederland is gaan wonen en als gevolg daarvan verzekerd is geworden in de zin van de wet, heeft gedurende de eerste twaalf maanden na het tijdstip waarop hij zich in Nederland heeft gevestigd, geen recht op zorg indien hij op dat tijdstip reeds op de desbetreffende zorg is aangewezen, dan wel indien de gezondheidstoestand van betrokkene kennelijk moest doen verwachten, dat hij binnen een half jaar op de desbetreffende zorg zou zijn aangewezen.


Artikel 3.4.2

  • 1

    In afwijking van artikel 3.4.1 bedraagt voor de daar bedoelde verzekerde die in Nederland is gaan wonen binnen twaalf jaar nadat zijn verzekering ingevolge de wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten laatstelijk is geëindigd of, indien het een minderjarige betreft, de verzekering ingevolge de wet dan wel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van zijn wettelijk vertegenwoordiger laatstelijk is geëindigd, de periode gedurende welke hij geen recht op de in artikel 3.4.1 bedoelde zorg heeft, een aantal maanden overeenkomend met het aantal volle jaren liggende tussen het tijdstip van vestiging in Nederland en het einde van het laatste tijdvak van verzekering ingevolge de wet dan wel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2

    Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, in die periode van twaalf jaar ten laste van Nederland recht heeft gehad op verstrekkingen met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese gemeenschappen of van een verdrag inzake sociale zekerheid waarbij Nederland partij is, wordt het aantal volle jaren gedurende welke hij dat recht ten laste van Nederland had, in mindering gebracht op de periode, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 3.4.3

De artikelen 3.4.1 en 3.4.2 zijn niet van toepassing op:


§ 5 Zorg in natura

§ 5 Zorg in natura


Artikel 3.5.1

In een besluit tot het verlenen van een modulair pakket thuis, drukt de Wlz-uitvoerder het recht op zorg van de verzekerde uit in modules, die bij ministeriële regeling per zorgprofiel worden vastgesteld.


Artikel 3.5.2

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de berekening van de maximumkosten van een modulair pakket thuis, bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de wet en over de bestanddelen van de kosten die daarbij buiten beschouwing dienen te blijven.


Artikel 3.5.3

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag, de verlening of de weigering van een modulair pakket thuis of een volledig pakket thuis.


§ 6 Persoonsgebonden budget

§ 6 Persoonsgebonden budget


Artikel 3.6.1

Een persoonsgebonden budget wordt per kalenderjaar verstrekt.


Artikel 3.6.2

  • 1

    Het zorgkantoor verleent geen persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de verzekerde krachtens een indicatiebesluit is aangewezen op een bij ministeriële regeling genoemd zorgprofiel;

    • b.

      de verzekerde weigert om het budgetplan met het zorgkantoor te bespreken of, na daartoe door het zorgkantoor te zijn opgeroepen, niet verschijnt;

    • c.

      de verzekerde het door het zorgkantoor vastgestelde aanvraagformulier niet volledig en juist heeft ingevuld;

    • d.

      de verzekerde, gelet op de door hem verstrekte gegevens of bescheiden, voornemens is om het persoonsgebonden budget uitsluitend te besteden aan de inkoop van zorg bij zorgaanbieders die gecontracteerd zijn door de Wlz-uitvoerder.

  • 2

    Het zorgkantoor kan besluiten de verleningsbeschikking niet in te trekken indien de verzekerde het persoonsgebonden budget geheel besteedt aan de inkoop van zorg bij een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.4, tweede lid, dat nadat het kleinschalig wooninitiatief aan betreffende verzekerde zorg heeft verleend ten laste van een persoonsgebonden budget op grond van deze wet, inmiddels gecontracteerd is door de Wlz-uitvoerder.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verlening of weigering van een persoonsgebonden budget.


Artikel 3.6.3

Een persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag. Bij deze regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de:

  • a.

    vermindering van het bedrag voor de bestanddelen behandeling, kapitaallasten, kosten voor verblijf of andere bestanddelen,

  • b.

    vermeerdering van het bedrag voor verzekerden die wonen in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.3, tweede lid,

  • c.

    de hoogte van het bedrag indien de verzekerde naast het persoonsgebonden budget ook een modulair pakket thuis ontvangt of wenst te ontvangen.


Artikel 3.6.4

  • 1

    De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen.

  • 2

    De verzekerde laat de betalingen verrichten door de Sociale verzekeringsbank.

  • 3

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    In afwijking van het eerste en het tweede lid kan de verzekerde zelf betalingen verrichten ten laste van zijn persoonsgebonden budget indien het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet waarvoor de verzekerde geen schriftelijke overeenkomst heeft gesloten.


Artikel 3.6.5

  • 1

    Bij ministeriële regeling worden maximumtarieven vastgesteld voor de verlening van zorg die vanuit het persoonsgebonden budget kan worden bekostigd.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde tarieven worden vastgesteld voor zorg die geleverd wordt door:

    • a.

      een zorgaanbieder, voor zover deze voldoet aan in ieder geval één van de in het derde lid gestelde eisen, of

    • b.

      een andere zorgaanbieder dan een zorgaanbieder als bedoeld in onderdeel a of een mantelzorger.

  • 3

    Van het tweede lid, onder a, is sprake indien de zorg is verleend door:

  • 4

    Indien onderdeel a en onderdeel b, van het tweede lid, gelijktijdig van toepassing zijn op een mantelzorger, dan geldt het tarief voor mantelzorgers bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.


Artikel 3.6.6

  • 1

    De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer uit:

    • a.

      overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.3.3, eerste lid, van de wet;

    • b.

      overeenkomstig de door de verzekerde met de zorgaanbieder of mantelzorger gesloten, geldige overeenkomst die voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde regels en voorwaarden als bedoeld in artikel 3.6.4, derde lid;

    • c.

      tot afdracht van eventuele loonheffing, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet;

    • d.

      ter verkrijging door de verzekerde van gelden voor het verrichten van betalingen vanuit een bij ministeriële regeling te bepalen verantwoordingsvrij bedrag.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent het staken van betaling door de Sociale verzekeringsbank. Deze regels zullen in ieder geval betrekking hebben op betalingen in strijd met wettelijke voorschriften, in strijd met beschikkingen omtrent het persoonsgebonden budget of in strijd met overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 3.6.7

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van het persoonsgebonden budget. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op:

  • a.

    de hulp van een vertegenwoordiger en beperkingen aan de kring van vertegenwoordigers,

  • b.

    de inhoud, intrekking en wijziging van de beschikking tot verlening en van de beschikking tot vaststelling van het persoonsgebonden budget,

  • c.

    de verantwoording en de controle,

  • d.

    het budgetplan,

  • e.

    de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank van het budgetbeheer, de werkgeverstaken daaronder begrepen;

  • f.

    de betaling van bijkomende zorgkosten voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van de wet.


§ 7 Levering buiten Nederland

§ 7 Levering buiten Nederland


Artikel 3.7.1

  • 1

    Aan een verzekerde wordt een vergoeding verstrekt voor kosten van zorg, indien die zorg buiten Nederland is verleend en anders dan op de in artikel 3.3.1, eerste of tweede lid, van de wet omschreven wijze is verkregen als gevolg van de navolgende omstandigheden:

    • a.

      voortzetting van reeds in Nederland aangevangen zorg bij verblijf buiten de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland: een verzekerde aan wie zorg wordt verleend, behoudt dit recht buiten een van de staten van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland gedurende ten hoogste dertien weken per kalenderjaar;

    • b.

      voortzetting van palliatief terminale zorg: in afwijking van onderdeel a geldt bij voortzetting van palliatief terminale zorg een periode van in totaal ten hoogste één jaar;

    • c.

      onvoldoende binnenlands zorgaanbod: een verzekerde kan met voorafgaande toestemming van de Wlz-uitvoerder gedurende een periode van ten hoogste één jaar zorg buiten Nederland inroepen, indien, gezien de gezondheidstoestand van betrokkene en het te verwachten verloop daarvan, de noodzakelijke zorg binnen Nederland niet of niet tijdig kan worden verkregen, in welk geval de in rekening gebrachte kosten vergoed, met dien verstande dat voor zover deze kosten die welke in de Nederlandse marktomstandigheden passend zijn te achten overschrijden, wordt het meerdere vergoed voor zover dit naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder in redelijkheid in rekening is gebracht;

    • d.

      verblijf buiten Nederland wegens uitoefening van bedrijf of beroep of uitsluitend wegens studieredenen: een verzekerde die in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep al dan niet in dienstbetrekking of uitsluitend wegens studieredenen buiten Nederland verblijft, kan zolang deze omstandigheid voortduurt en de betrokkene ingevolge de wet verzekerd blijft, buiten Nederland zorg inroepen;

    • e.

      gezinsleden: onderdeel d is van overeenkomstige toepassing op een verzekerde die met de verzekerde, bedoeld in dat onderdeel, deel uitmaakt van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de wet;

    • f.

      spoedeisende zorg bij tijdelijk verblijf: een verzekerde die gedurende een tijdelijk verblijf buiten Nederland onvoorzien en onmiddellijk noodzakelijke zorg moet inroepen die gelet op de gezondheidstoestand van betrokkene en het te verwachten verloop daarvan, niet kan worden uitgesteld tot de verzekerde is teruggekeerd in Nederland, kan deze zorg gedurende ten hoogste dertien weken ontvangen, welke termijn door de Wlz-uitvoerder kan worden verlengd indien de verzekerde om medische redenen niet gerepatrieerd kan worden.

  • 2

    De in rekening gebrachte kosten worden vergoed tot ten hoogste de kosten die in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten, met dien verstande dat de vergoeding in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, hoger kan zijn.

  • 3

    Indien de verzekerde krachtens artikel 3.2.5 van de wet, voor de verleende zorg een bijdrage in de kosten is verschuldigd, wordt deze bijdrage door de Wlz-uitvoerder vastgesteld zoveel mogelijk overeenkomstig dit besluit, en in mindering gebracht op de in het eerste of tweede lid bedoelde vergoeding.

  • 4

    Het eerste lid is slechts van toepassing indien door een onafhankelijke arts is vastgesteld dat en in welke omvang de verzekerde op de desbetreffende zorg is aangewezen.

  • 5

    De verzekerde heeft gedurende het reizen of het tijdelijk verblijven buiten Nederland geen recht op zorg of op een vergoeding van de kosten daarvan, indien de zorg aan de verzekerde wordt verleend door een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel 1°, van de wet die tevens zorg verleent in het Europese deel van Nederland.


Artikel 3.7.2

  • 1

    De verzekerde kan een aan hem verleend persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar tijdens verblijf buiten een van de staten van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland gebruiken voor betaling van zorg, indien die zorg is verkregen als voortzetting van reeds binnen Nederland aangevangen zorg.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de verzekerde voor ten hoogste een jaar tijdens verblijf buiten een van de staten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte of Zwitserland een persoonsgebonden budget gebruiken voor betaling van voortzetting van palliatief terminale zorg.

  • 3

    Indien de verzekerde langer dan zes weken aaneengesloten buiten Nederland verblijft en daar zorgverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het persoonsgebonden budget berekend overeenkomstig de volgende formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    • A:

      het aantal weken dat de verzekerde binnen Nederland verblijft;

    • B:

      het getal 52;

    • C:

      het aan de verzekerde verleende persoonsgebonden budget;

    • D:

      het aantal weken dat de verzekerde buiten Nederland verblijft;

    • E:

      het voor het desbetreffende land bij ministeriële regeling vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage.


Hoofdstuk 4 De wlz-uitvoerders


§ 1 De aan- en afmelding en de statuten

§ 1 De aan- en afmelding en de statuten


Artikel 4.1.1

  • 1

    Ten behoeve van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, van de wet, gaat de zorgautoriteit ten minste na of de rechtspersoon die de wet wenst te gaan uitvoeren voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de rechtspersoon behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ten minste één zorgverzekeraar deel uitmaakt;

    • b.

      de statuten van de rechtspersoon voldoen aan het bij en krachtens artikel 4.1.2 van de wet gestelde;

    • c.

      de rechtspersoon heeft een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur;

    • d.

      de rechtspersoon heeft een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • e.

      de rechten en verplichtingen binnen de rechtspersoon zijn adequaat vastgelegd;

    • f.

      de rechtspersoon beschikt over adequate rapportagelijnen en over een adequaat systeem van informatievoorziening en communicatie;

    • g.

      de bedrijfsvoering van de rechtspersoon is op een inzichtelijke wijze vastgelegd en is afgestemd op de werkzaamheden die de rechtspersoon als Wlz-uitvoerder zal uitvoeren of laten uitvoeren;

    • h.

      gegeven de verwachte beheerskosten die de rechtspersoon als Wlz-uitvoerder zal maken, zal kunnen worden voorzien in een recht- en doelmatige uitvoering van de wet.

  • 2

    Ter beoordeling van de vragen, bedoeld in het eerste lid, laat de zorgautoriteit zich door de rechtspersoon zijn statuten alsmede een programma van werkzaamheden overleggen.

  • 3

    Het programma van werkzaamheden omvat ten minste een raming van de kosten voor de inrichting van de administratie en een raming voor de eerste drie boekjaren van de andere kosten van beheer.

  • 4

    De zorgautoriteit is bevoegd nadere regels te stellen omtrent de inhoud van het programma van werkzaamheden.


Artikel 4.1.2

  • 1

    De zorgautoriteit stelt vast of de Wlz-uitvoerder er zorg voor heeft gedragen dat de geschiktheid en de betrouwbaarheid van personen als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de wet buiten twijfel staat, op basis van de voornemens, handelingen en antecedenten van deze personen.

  • 2

    De Wlz-uitvoerder neemt voor de beoordeling van de geschiktheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de wet in ieder geval in aanmerking de opleiding, werkervaring en competenties van deze persoon, alsmede zijn kennis van de financiële sector in het algemeen en van de maatschappelijke functies van de Wlz-uitvoerder en de risico’s die daarbij gelopen worden in het bijzonder, aan de hand van ten minste:

    • a.

      het curriculum vitae van deze persoon;

    • b.

      de relevante geldige diploma’s van deze persoon.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder neemt voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4.1.1, vijfde lid, van de wet in ieder geval in aanmerking:

  • 4

    De Wlz-uitvoerder verkrijgt inzicht in de in het eerste lid bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a.

      de door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b.

      inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • c.

      een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 en volgende van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

    • d.

      gegevens uit openbare bronnen;

    • e.

      inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene;

    • f.

      gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn, of

    • g.

      inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen, waarbij de in het eerste lid bedoelde persoon betrokken is geweest.

  • 5

    Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het vierde lid, de Wlz-uitvoerder aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Wlz-uitvoerder ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Wlz-uitvoerder stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a.

      de reden van het nadere onderzoek;

    • b.

      de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c.

      de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

  • 6

    De Wlz-uitvoerder neemt bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:

    • a.

      het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

    • b.

      de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

    • c.

      de overige belangen van de Wlz-uitvoerder en de betrokkene.

  • 7

    De zorgautoriteit maakt bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onverminderd haar bevoegdheid tot eigen onderzoek, zoveel mogelijk gebruik van de resultaten van door anderen verrichte controles.


§ 2 Regels ten behoeve van de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz

§ 2 Regels ten behoeve van de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz


Artikel 4.2.1

  • 1

    De regio’s, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van de wet zijn:

    • Groningen

    • Friesland

    • Drenthe

    • Zwolle

    • Twente

    • Apeldoorn, Zutphen, en omstreken

    • Arnhem

    • Nijmegen

    • Utrecht

    • Flevoland

    • ’t Gooi

    • Noord-Holland Noord

    • Kennemerland

    • Zaanstreek/Waterland

    • Amsterdam

    • Amstelland en de Meerlanden

    • Zuid-Holland Noord

    • Haaglanden

    • Westland Schieland Delfland

    • Midden-Holland

    • Rotterdam

    • Zuid-Hollandse Eilanden

    • Waardenland

    • Zeeland

    • West-Brabant

    • Midden-Brabant

    • Noordoost Brabant

    • Zuidoost Brabant

    • Noord- en Midden-Limburg

    • Zuid-Limburg

    • Midden IJssel.

  • 2

    Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gemeenten tot welke regio behoren.


Artikel 4.2.2

  • 1

    De administratieve werkzaamheden die een op grond van artikel 4.2.4 van de wet aangewezen Wlz-uitvoerder verricht, betreffen:

    • a.

      het verzorgen van de administratie ten aanzien van de zorg, verleend aan de verzekerden die wonen in de regio waarvoor de Wlz-uitvoerder is aangewezen;

    • b.

      het bevorderen van het administratieve contact tussen de zorgaanbieders in die regio enerzijds en het CAK anderzijds.

  • 2

    Ten behoeve van het verrichten van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden beschikt de aangewezen Wlz-uitvoerder over een adequate cliëntvolgende bedrijfsadministratie, waarin een verband kan worden gelegd tussen de indicatiebesluiten van de Wlz-verzekerden, de in opdracht van Wlz-uitvoerders geleverde zorg en de betalingen van zorgaanbieders die deze zorg geleverd hebben.


§ 3 Uitbestedingsverbod

§ 3 Uitbestedingsverbod


Artikel 4.3.1

Een Wlz-uitvoerder besteedt de uitvoering van artikel 4.2.1, eerste lid, onderdelen a, en b, onder 2° en 3°, van de wet, middellijk noch onmiddellijk uit aan een zorgaanbieder.


Hoofdstuk 5 Het het Zorginstituut en het CIZ


§ 1 Zorginstituut

§ 1 Zorginstituut


Artikel 5.1.1

  • 1

    Het Zorginstituut voert ten behoeve van de gezamenlijke zorg voor de instandhouding van het elektronisch gegevensverkeer, bedoeld in artikel 9.1.6 van de wet, de volgende beheertaken uit:

    • a.

      de vaststelling van standaarden die in het elektronisch gegevensverkeer worden gebruikt, en

    • b.

      het beheer van de standaarden, bedoeld in onderdeel a.

  • 2

    Het Zorginstituut bevordert de samenwerking tussen de Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ op het terrein van het elektronisch gegevensverkeer.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de functionele beveiligingseisen voor het bewerken en vaststellen van gegevens en over de werkzaamheden van het Zorginstituut voor de instandhouding van het elektronische gegevensverkeer.


§ 2 Neventaken CIZ

§ 2 Neventaken CIZ


Artikel 5.2.1

  • 1

    Het CIZ beoordeelt of een verzekerde op grond van artikel 10.1.4, van de wet, in aanmerking komt voor ADL-assistentie.

  • 2

    Het CIZ beoordeelt of een verzekerde in aanmerking komt voor de vormen van zorg, bedoeld in artikel 11.1.5, eerste lid, van de wet.

  • 3

    Het CIZ beoordeelt of een verzekerde in aanmerking komt voor medisch noodzakelijk kortdurend verblijf als bedoeld in artikel 11.1.5, derde lid, onderdeel c, van de wet.

  • 4

    Het CIZ stelt de aanspraak op zorg vast voor in het buitenland wonende personen die verzekerd zijn of met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels dan wel toepassing daarvan krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid tijdens een verblijf in Nederland recht hebben op verstrekkingen overeenkomst de Nederlandse wetgeving.

  • 5

    Het besluit, bedoeld in het vierde lid, houdt rekening met de verwachte verblijfsduur van de zorgvrager in Nederland en heeft een maximale geldigheidsduur van zes maanden, welke eenmalig kan worden verlengd met maximaal zes maanden.

  • 6

    Indien daartoe aanleiding bestaat, verzoekt het CIZ de zorgvrager, bedoeld in het vierde lid, zich te behoeve van het onderzoek in persoon te melden. De daaraan verbonden reis- en verblijfskosten zijn voor rekening van de zorgvrager.


Artikel 5.2.2

[Vervallen]


Artikel 5.2.3

Het verbod op mandaatverlening, bedoeld in artikel 7.1.2, vierde lid, van de wet, geldt niet voor door Onze Minister aangewezen organisaties die voor 1 januari 2015 experimenten uitvoerden met regelarme indicatiestelling.


Hoofdstuk 6 Zorgplanbespreking


Artikel 6.1.1

Bij de bespreking, bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet, tussen de zorgaanbieder en de verzekerde die zijn zorg geleverd wenst te krijgen in natura over de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen, wordt in ieder geval aandacht besteed aan:

  • a.

    zeggenschap van de verzekerde over de inrichting van zijn leven, waaronder de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers;

  • b.

    de mogelijkheid om dagelijks te douchen, tijdige hulp bij toiletgang en het tijdig verwisselen van incontinentiemateriaal;

  • c.

    voldoende en gezonde voeding en drinken;

  • d.

    een schone en verzorgde leefruimte;

  • e.

    een respectvolle bejegening, passend bij de eigenheid van de verzekerde, en een veilige en aangename leefsfeer;

  • f.

    mogelijkheden voor de verzekerde tot het beleven van en leven overeenkomstig zijn godsdienst of levensovertuiging;

  • g.

    een zinvolle daginvulling en beweging;

  • h.

    de mogelijkheid om dagelijks in de buitenlucht te verkeren; en

  • i.

    ontwikkeling en ontplooiing van de verzekerde waaronder, in geval van deelname aan onderwijs, afstemming met de school waar verzekerde is aangemeld of toegelaten.


Hoofdstuk 7 Overige bepalingen


Artikel 7.1.1

  • 1

    Het Zorginstituut verstrekt aan organisaties subsidies voor het verlenen van ADL-assistentie voor zover die organisaties de ADL-assistentie verlenen aan verzekerden die woonachtig zijn in ADL-woningen.

  • 2

    De organisaties, bedoeld in het eerste lid, verlenen ADL-assistentie aan verzekerden volgens een door het CIZ genomen besluit als bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid.

  • 3

    In de ADL-woningen wordt zorg geleverd aan verzekerden:

    • a.

      met een lichamelijke handicap of een somatische aandoening of beperking;

    • b.

      die zijn aangewezen op een rolstoeldoorgankelijke woning;

    • c.

      die zijn aangewezen op ten minste vijf uur oproepbare ADL-assistentie per week, en

    • d.

      die voldoende sociaal zelfredzaam zijn om zelfstandig te wonen en om zelfstandig zorg op te roepen en aanwijzingen te geven.

  • 4

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de subsidieverlening voor ADL-assistentie, met inbegrip van de uitvoering daarvan, van wat onder ADL-woningen kan worden verstaan en de controle.


Hoofdstuk 8 Aanpassing van andere algemene maatregelen van bestuur


§ 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

§ 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport


Artikel 8.1.1

[Wijzigt het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG.]


Artikel 8.1.2

[Wijzigt het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG.]


Artikel 8.1.3

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit WTZi.]


Artikel 8.1.4

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit artikel 1, tweede lid, Kwaliteitswet zorginstellingen, enz.]


Artikel 8.1.5

[Wijzigt het Besluit zorgverzekering.]


Artikel 8.1.6

[Wijzigt het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg.]


Artikel 8.1.7

[Wijzigt het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet.]


Artikel 8.1.8

[Wijzigt het Besluit Jeugdwet.]


Artikel 8.1.9

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.]


§ 2 Financiën

§ 2 Financiën


Artikel 8.2.2

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.]


§ 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

§ 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid


Artikel 8.3.1

[Wijzigt het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.]


Artikel 8.3.2

[Wijzigt het Besluit Wfsv.]


Artikel 8.3.3

[Wijzigt het Besluit SUWI.]


Artikel 8.3.4

[Wijzigt het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.]


Artikel 8.3.5

[Wijzigt het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken.]


Artikel 8.3.6

[Wijzigt het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.]


§ 4 Veiligheid en Justitie

§ 4 Veiligheid en Justitie


Artikel 8.4.1

[Wijzigt het Interimbesluit forensische zorg.]


Artikel 8.4.2

[Wijzigt het Reglement verpleging ter beschikking gestelden.]


Artikel 8.4.3

[Wijzigt de Penitentiaire maatregel.]


Artikel 8.4.4

[Wijzigt het Vrijstellingsbesluit Wbp.]


§ 5 Wonen en Rijksdienst

§ 5 Wonen en Rijksdienst


Artikel 8.5.1

[Wijzigt het Besluit op de huurtoeslag.]


§ 6 Defensie

§ 6 Defensie


Artikel 8.6.1

[Wijzigt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.]


Artikel 8.6.2

[Wijzigt het Besluit bijzondere militaire pensioenen.]


§ 7 Infrastructuur en Milieu

§ 7 Infrastructuur en Milieu


Artikel 8.7.1

[Wijzigt het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).]


§ 8 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

§ 8 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties


Artikel 8.8.1

[Wijzigt het Besluit Bibob.]


§ 9 Economische Zaken

§ 9 Economische Zaken


Artikel 8.9.1

[Wijzigt het Besluit tijdelijke verruiming toepassingsbereik concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen.]


Hoofdstuk 9 Innovatie


§ 1 Experiment integraal budget

§ 1 Experiment integraal budget


Artikel 9.1 Begripsbepalingen

[Vervallen]


Artikel 9.2 Doel van het experiment

[Vervallen]


Artikel 9.3 Reikwijdte en toegang tot het experiment.

[Vervallen]


Artikel 9.4 Ondersteuningsplan

[Vervallen]


Artikel 9.5 Organisatie integraal budget

[Vervallen]


Artikel 9.6 Verlening, -vaststelling van het integrale budget en trekkingsrecht

[Vervallen]


Artikel 9.7 Evaluatie

[Vervallen]


Hoofdstuk 10 Slotbepalingen


Artikel 10.1


Artikel 10.2


Artikel 10.3

Het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt ingetrokken.


Artikel 10.4


Artikel 10.5

Het Bijdragebesluit zorg wordt ingetrokken.


Artikel 10.7

Het Zorgindicatiebesluit wordt ingetrokken.


Artikel 10.9

[Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2016/484.]

Tot uiterlijk 1 mei 2015 is het derde lid van artikel 2.10 van het Besluit zorgverzekering niet van toepassing op de verzekerde aan wie onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van die wet was verleend voor persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ of voor verpleging als bedoeld in artikel 5 van dat besluit.


Artikel 10.10

[Vervallen]


Artikel 10.10a

[Vervallen]


Artikel 10.11

Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van een goede uitvoering van dit besluit nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in dit besluit geregelde onderwerpen.


Artikel 10.12

  • 1

    Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2

    Artikel 8.1.3 werkt terug tot en met de datum waarop de wet in werking treedt.


Artikel 10.13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit langdurige zorg.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar 9 december 2014 Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende december 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


Opschrift

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 december 2014, houdende regels inzake de Wet langdurige zorg (Regeling langdurige zorg)


Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen


Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene risicoanalyse: analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens de materiële controle en het fraudeonderzoek zich zal richten

  • Basisbedrag: het maximumbedrag dat voor het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget tezamen beschikbaar is voor de kosten van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, individuele begeleiding, begeleiding in groepsverband, logeeropvang, vervoer en verpleging;

  • Covid-19: de ziekte veroorzaakt door coronavirus-SARS-CoV-2;

  • Deeltijdverblijf: verblijf in een instelling zonder behandeling van 7, 8 of 9 etmalen gedurende een periode van veertien aaneengesloten etmalen overeenkomstig van tevoren vastgestelde tijdsperioden;

  • gegevens over gezondheid: gegevens over gezondheid, als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming;

  • gewaarborgde hulp: door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde die in staat voor de nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen;

  • kleinschalig wooninitiatief: kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.4, tweede lid, van het Besluit;

  • logeeropvang: logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.3 van het Besluit;

  • persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 3.3.3, tweede lid, van de wet, waarin een aanvulling kan worden gegeven op het budgetplan;

  • prestatie: prestatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

  • prestatiebeschrijving: prestatiebeschrijving als bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg;

  • specifieke risicoanalyse: analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens en op welke zorgaanbieders of categorieën van zorgaanbieders de detailcontrole zich zal richten;

  • zorgovereenkomst: schriftelijke overeenkomst van de verzekerde met een persoon van wie hij zorg betrekt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.


Hoofdstuk 2 De inhoud van de verzekering


Artikel 2.1

De zorgprofielen, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit, zijn opgenomen in bijlage A bij deze regeling.


Artikel 2.2

  • 1

    Een verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel of zorgzwaartepakket recht heeft, voor zover naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg en:

    • a.

      de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding,

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging,

      • VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

      • VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,

      • VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging,

      • LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

      • LVG Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

      • LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum,

      • LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging,

      • LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

      • LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging,

      • ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

      • ZGvis Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging,

      • GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging,

      • GGZ-B Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding,

      • GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging, of

      • GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.

    • b.

      de verzekerde op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 7 VV, 8 VV, 5 VG, 7 VG, 8 VG, 4 LVG, 5 LVG, 1 SGLVG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 3 ZGaud, 5 ZGvis, 6b GGZ of 7b GGZ, of

    • c.

      de behoefte aan zorg tevens bestaat uit gespecialiseerde epilepsiezorg, chronische invasieve beademing, non-invasieve beademing, klinische intensieve behandeling, niet-strafrechtelijke forensische psychiatrie, CVA, Huntington, observatie, of

    • d.

      de verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg en hij verblijft in een instelling en voor zover:

      • 1°.

        er een noodzaak is tot zeer intensieve 24-uurszorg, die op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel niet mogelijk is;

      • 2°.

        er een noodzaak is tot bestrijding van zware pijn, verwardheid, benauwdheid of onrust; en

      • 3°.

        er sprake is van complexe zorg en inzet van verschillende disciplines en noodzaak van continue nabijheid van zorg, of

    • e.

      de verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg en hij zijn recht op zorg tot gelding brengt met een volledig pakket thuis, of

    • f.

      de verzekerde jonger is dan 23 jaar en verblijft in een instelling.

  • 2

    Een verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel of zorgzwaartepakket recht heeft indien:

    • a.

      de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op het zorgprofiel:

      • VG wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging en er sprake is van een noodzaak tot permanent toezicht vanwege zwaar complexe somatische problematiek,

      • VG wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging en er sprake is van een noodzaak tot permanent toezicht vanwege zwaar complexe somatische problematiek, of

    • b.

      de behoefte aan zorg tevens bestaat uit chronische invasieve beademing of chronische non-invasieve beademing.

  • 3

    Een verzekerde als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of tweede lid, onder a, kan slechts recht op de in die leden bedoelde zorg krijgen indien zijn behoefte aan zorg minimaal 25% hoger is dan de zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket dat voor de bekostiging van het zorgprofiel wordt gebruikt dan wel van het zorgprofiel.


Artikel 2.3

  • 1

    Als mobiliteitshulpmiddelen voor individueel gebruik als bedoeld in artikel 3.1.2, eerste lid, van het Besluit, worden aangewezen:

    • a.

      een rolstoel;

    • b.

      een scootmobiel;

    • c.

      een niet algemeen gebruikelijke fiets;

    • d.

      een niet algemeen gebruikelijke buggy en duwwandelwagen voor minderjarige verzekerden;

    • e.

      een niet algemeen gebruikelijk autostoeltje voor minderjarige verzekerden.

  • 2

    Het recht op het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d bestaat indien dat gebruik is aangewezen in verband met het ontbreken van de loopfunctie dan wel in verband met blijvende of langdurige loopfunctiestoornissen. Indien de verzekerde daarop is aangewezen, kan een tweede exemplaar in een andere uitvoering worden verstrekt.

  • 3

    Het recht op het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder e, bestaat voor zover de minderjarige verzekerde gelet op zithouding en veiligheid hierop is aangewezen.

  • 4

    Het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel omvat tevens de voor de verzekerde noodzakelijke aanpassing en vervanging alsmede het noodzakelijke onderhoud en herstel van de hem in gebruik gegeven mobiliteitshulpmiddel.

  • 5

    Voorafgaand aan het verstrekken van een mobiliteitshulpmiddel is toestemming van de Wlz-uitvoerder nodig. De Wlz-uitvoerder beoordeelt welk mobiliteitshulpmiddel het meest is aangewezen.

  • 6

    Indien het recht op zorg krachtens de wet eindigt omdat hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft of kan doen gelden op die zorg, behoudt de verzekerde het recht op het individueel gebruik van een reeds in gebruik genomen mobiliteitshulpmiddel waarop hij is aangewezen, totdat aan hem een hulpmiddel kan worden verstrekt krachtens die zorgverzekering of andere wettelijke regeling.


Artikel 2.4

  • 1

    De verzekerde heeft slechts aanspraak op tandheelkundige zorg als bedoeld in artikel 2.7, eerste tot en met derde lid, van het Besluit zorgverzekering indien de Wlz-uitvoerder vooraf toestemming heeft verleend.

  • 2

    Indien het verblijf van de verzekerde in een instelling wordt beëindigd in verband met verblijf als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering, bestaat nog gedurende een periode van ten hoogste acht dagen aanspraak op tandheelkundige zorg.

  • 3

    Tot negen weken na beëindiging van het verblijf in een instelling bestaat aanspraak op de levering en het aanbrengen van een nieuwe of overgezette tandheelkundige prothese, zijnde een plaat-, overkappings-, opbouw- of frameprothese, alsmede van kronen of bruggen, indien deze tandheelkundige hulp voor het beëindigen van het verblijf was aangevangen. De Wlz-uitvoerder kan, gehoord de adviserend tandarts, een langere termijn van ten hoogste tweeënvijftig weken vaststellen.


Artikel 2.5

  • 1

    De verzekerde, bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid, onderdeel a, van de wet, heeft slechts recht op zorg indien hij is aangewezen op behandeling van de gedragsproblematiek en in verband daarmee verblijft in een instelling en is aangewezen op een van de zorgprofielen genoemd in artikel 3.2, eerste lid.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid heeft de verzekerde recht op zorg indien hij is aangewezen op behandeling van gedragsproblematiek en de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 5.3 een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis verleent, of verblijf in een intramurale instelling waar geen LVG- of SGLVG-behandeling geboden en gedeclareerd wordt.


Hoofdstuk 3 De indicatiebesluiten


Artikel 3.1


Artikel 3.2

  • 1

    De geldigheidsduur van een indicatiebesluit wordt vastgesteld op ten hoogste drie jaar indien het een van de volgende zorgprofielen betreft:

    • LVG wonen met enige behandeling en begeleiding,

    • LVG wonen met behandeling en begeleiding,

    • LVG wonen met intensieve behandeling en begeleiding,

    • LVG wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, en

    • LVG besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

    • LVG behandeling in een SGLVG behandelcentrum;

  • 2

    De geldigheidsduur van een indicatiebesluit wordt vastgesteld op ten hoogste drie jaar indien het een van de volgende zorgprofielen betreft:

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding,

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging,

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering,

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging,

    • GGZ-B beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.

  • 3

    De geldigheidsduur van een indicatiebesluit voor het zorgprofiel VV herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging wordt vastgesteld op ten hoogste zes maanden.

  • 4

    De bepaling van de geldigheidsduur vindt plaats met inachtneming van de beperkingen van de verzekerde en veranderingen die zich daarin kunnen voordoen, behoudens het tweede lid.


Artikel 3.3

  • 1

    Een besluit van het CIZ als bedoeld in artikel 5.2.1 van het besluit, op basis van de Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid, heeft een besluit een geldigheidsduur van ten hoogste:

    • a.

      twee jaar, indien het betreft behandeling gericht op herstel of het aanleren van vaardigheden of gedrag

    • b.

      drie maanden, indien het betreft:

      • 1°.

        aanvullende functionele diagnostiek;

      • 2°.

        consultatie;

    • c.

      een jaar, indien het medebehandeling betreft.

  • 3

    De geldigheidsduur bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt vastgesteld met inachtneming van:

    • a.

      de beperkingen van de verzekerde en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • b.

      het bereiken van een leeftijd van de verzekerde die van invloed kan zijn op de aanspraak.

  • 4

    Verzekerden met een somatische aandoening, met een psychogeriatrische aandoening, met een lichamelijke beperking of, indien het meerderjarige verzekerden betreft, met een verstandelijke beperking, die op 31 december 2014 beschikken over een indicatiebesluit voor extramurale behandeling op grond van artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en het medisch noodzakelijk vervoer op grond van artikel 10 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ welke besluiten naar het recht van 31 december 2014 op 1 januari 2015 nog geldig zouden zijn, worden aangemerkt als verzekerden met besluiten, bedoeld in artikel 5.2.1. van het besluit.


Artikel 3.4

[Vervallen]


Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen


Artikel 4.1

Van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede of derde lid, van het Besluit, wordt het vermogensbestanddeel afgetrokken dat een schadevergoeding vormt voor letselschade waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak.


Artikel 4.2

Ingevolge artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Besluit worden op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel, in mindering gebracht:

  • a.

    een bedrag voor zak- en kleedgeld, genoemd in artikel 4.3;

  • b.

    een bedrag in verband met de premie zorgverzekering, genoemd in artikel 4.4;

  • c.

    een aftrekpost, genoemd in artikel 4.5, en

  • d.

    een extra vrijlating, genoemd in artikel 4.6.


Artikel 4.3

Het bedrag voor zak- en kleedgeld, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder a, bedraagt:

  • a.

    voor de ongehuwde verzekerde: € 3.906;

  • b.

    voor de gehuwde verzekerden tezamen: € 6.076.


Artikel 4.4

  • 1

    Het bedrag in verband met de premie zorgverzekering, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder b, bedraagt:

    • a.

      voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.609 vermeerderd met 5,70% van het inkomen, met dien verstande dat ten minste € 2.493,56 en ten hoogste € 4.796,84 in mindering wordt gebracht;

    • b.

      voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.609, vermeerderd met 5,70% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, met dien verstande dat ten hoogste € 4.796,84 in mindering wordt gebracht;

    • c.

      voor de gehuwde verzekerden die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: voor ieder van de gehuwde verzekerden € 1.609 vermeerderd met 5,70% van het inkomen van die gehuwde verzekerde, met dien verstande dat voor ieder van de gehuwde verzekerden ten minste € 2.217,95 en ten hoogste € 4.796,84 in mindering wordt gebracht;

    • d.

      voor de gehuwde verzekerden die beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt wordt de aftrek voor ieder van de gehuwde verzekerden overeenkomstig onderdeel b berekend en geldt voor ieder van de gehuwde verzekerden het daarin genoemde maximumbedrag;

    • e.

      voor de overige gehuwde verzekerden wordt de aftrek:

      • 1°.

        voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, berekend overeenkomstig de in onderdeel b geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximumbedrag;

      • 2°.

        voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt berekend overeenkomstig de in onderdeel c geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximum- en minimumbedrag.

  • 2

    Indien de verzekerde op 1 januari van het peiljaar aanspraak had op een zorgtoeslag wordt op de aftrek, bedoeld in het eerste lid, in mindering gebracht:

    • a.

      voor de verzekerde die ongehuwd is: een bedrag van € 1.189, met dien verstande dat als zijn inkomen € 20.941 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,52% van het verschil tussen zijn inkomen en € 20.941;

    • b.

      voor de verzekerden die gehuwd zijn: een bedrag van € 2.314 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen € 20.941 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,52% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.941.


Artikel 4.5

Het bedrag van de aftrekpost, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder c, bedraagt:

  • a.

    voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.867;

  • b.

    voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.044.


Artikel 4.6

Het bedrag van de extra vrijlating, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder d, bedraagt 25% van het verschil tussen het op grond van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit, na toepassing van de artikelen 4.3 tot en met 4.5, berekende bedrag en:

  • a.

    € 9.264, indien het gaat om een ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • b.

    € 11.023, indien het gaat om gehuwde verzekerden tezamen, waarvan ten minste één de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • c.

    € 7.041, indien het gaat om een ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, of

  • d.

    € 14.313, indien het gaat om gehuwde verzekerden tezamen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.


Artikel 4.7

Bij de berekening van het in artikel 3.3.2.2, vijfde lid, aanhef, van het besluit genoemde aantal uren zorg via een modulair pakket thuis, geldt dat een dagdeel voor de modules begeleiding groep en behandeling groep geldt als een uur en dat een etmaal logeeropvang geldt als zes uren.


Artikel 4.8

De bedragen, bedoeld in artikel 3.3.1.7, derde lid, van het Besluit, voor zover vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, zijn de in bijlage G van deze regeling opgenomen bedragen.


Hoofdstuk 5 Leveringsvormen


§ 1 Zorg in natura

§ 1 Zorg in natura


Artikel 5.1

  • 1

    Een modulair pakket thuis, persoonsgebonden budget of een combinatie hiervan kan slechts worden toegekend indien de zorg op een verantwoorde en doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.

  • 2

    Voor het persoonsgebonden budget is het basisbedrag, genoemd in bijlage H, beschikbaar, verminderd met de kosten van het modulair pakket thuis voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, verpleging, logeeropvang, individuele begeleiding en begeleiding in groepsverband en vervoer.

  • 3

    Indien de verzekerde kiest voor deeltijdverblijf, wordt het basisbedrag berekend naar rato van het aantal etmalen per week dat de verzekerde zorg thuis organiseert.

  • 4

    De toepassing van het derde lid heeft geen betrekking op het basisbedrag dat volgens de bedragen in Bijlage H beschikbaar is voor begeleiding in groepsverband en vervoer.


Artikel 5.1a

Alvorens de levering van een modulair pakket thuis of verlening van een persoonsgebonden budget te weigeren op de grond dat het niet op doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden geleverd, en nadat daarover overleg is gevoerd met de verzekerde, beoordeelt de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor of deze weigering wegens ondoelmatigheid kan worden vermeden door verhoging van het basisbedrag met ten hoogste 25%.


Artikel 5.1b

  • 1

    De Wlz-uitvoerder gaat bij het beoordelen van de kosten van het modulair pakket thuis voor behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet uit van een normatief kader gebaseerd op de per zorgprofiel beschikbare ruimte voor behandeling binnen de tarieven voor het volledig pakket thuis met behandeling.

  • 2

    De Wlz-uitvoerder beoordeelt of weigering van de levering van een modulair pakket thuis wegens ondoelmatigheid kan worden vermeden door verhoging van het normatief kader, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 25%.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder beoordeelt de aanvraag voor behandeling in groepsverband in samenhang met de aanvraag voor begeleiding in groepsverband.

  • 4

    Indien naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder meer behandeling nodig is om te voorzien in de behoefte van de verzekerde, kan de Wlz-uitvoerder het meerdere toekennen indien er ruimte resteert binnen het beschikbare basisbedrag, eventueel verhoogd door toepassing van artikel 5.1a.


Artikel 5.1c

  • 1

    De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan in het geval dat een verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om palliatief terminale zorg thuis te ontvangen.

  • 2

    Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen in het geval dat een verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om palliatief terminale zorg thuis te ontvangen.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan in het geval dat een verzekerde een tijdelijke behoefte heeft aan verpleging die noodzakelijk is vanwege een medisch specialistische behandeling, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die verpleging te ontvangen.

  • 4

    Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen in het geval dat een verzekerde een tijdelijke behoefte heeft aan verpleging die noodzakelijk is vanwege een medisch specialistische behandeling, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die verpleging te ontvangen.

  • 5

    Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen in het geval dat een verzekerde in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2021 als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, extra kosten heeft voor diens zorgverlening, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die zorg te ontvangen. Een aanvraag voor ophoging van het budget wordt gedaan door middel van een daartoe door het zorgkantoor beschikbaar gesteld formulier.


Artikel 5.1d

  • 1

    De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan indien de verzekerde jonger dan 18 jaar een behoefte heeft aan begeleiding in groepsverband, behandeling in groepsverband of individuele behandeling die naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

  • 2

    Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen indien de verzekerde jonger dan 18 jaar een behoefte heeft aan begeleiding in groepsverband die naar het oordeel van het zorgkantoor noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind.


Artikel 5.1e

  • 1

    De Wlz-uitvoerder kan op verzoek van de verzekerde een aanvraag voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2 starten, indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de verzekerde voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid.

  • 2

    Het zorgkantoor kan op verzoek van de verzekerde een aanvraag voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2 starten, indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de verzekerde voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder kan onder daarbij te stellen voorwaarden in het voordeel van de verzekerde afwijken van de bedragen genoemd in bijlage H indien de verzekerde naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder aanspraak heeft op meer zorg als bedoeld in artikel 2.2 van deze regeling.

  • 4

    Het zorgkantoor kan onder daarbij te stellen voorwaarden in het voordeel van de verzekerde afwijken van de bedragen genoemd in bijlage H indien de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor aanspraak heeft op meer zorg als bedoeld in artikel 2.2 van deze regeling.


Artikel 5.1f

  • 1

    Indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid niet van toepassing zijn, kan de Wlz-uitvoerder extra kosten toestaan, indien:

    • de kosten van begeleiding in groepsverband hoger zijn dan het bedrag wat voor dat zorgprofiel voor die zorgvorm is opgenomen in Bijlage H; of

    • de verzekerde een behoefte heeft aan behandeling in groepsverband of individuele behandeling waarvan de kosten in natura de voor die onderdelen beschikbare bedragen overstijgen naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder.

  • 2

    Indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid niet van toepassing zijn, kan het zorgkantoor extra kosten toestaan, indien de kosten van begeleiding in groepsverband hoger zijn dan het bedrag wat voor dat zorgprofiel voor die zorgvorm is opgenomen in Bijlage H.


Artikel 5.2

  • 1

    Deeltijdverblijf is uitgesloten voor de verzekerde die krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorg behorend bij een zorgprofiel behorend bij de sector GGZ-B, LVG of SGLVG, of een indicatie heeft voor VV-Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging, danwel voor een zorgzwaartepakket behorend bij de sector GGZ-B, LVG of SGLVG.

  • 2

    Deeltijdverblijf is uitgesloten voor de verzekerde die krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorg behorend bij zorgzwaartepakket 1VV, 2VV, 3VV, 1VG, 2VG, 1LG, 3LG, 1ZG-aud of 1ZG-vis.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder wijst de aanvraag van een modulair pakket thuis af op grond van doelmatigheid indien naast deeltijdverblijf ontlasting van de mantelzorg noodzakelijk is door middel van logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder g, van de wet.


Artikel 5.3

  • 1

    De Wlz-uitvoerder verleent een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet, ook indien de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen niet op doelmatige wijze kan worden verleend indien:

    • a.

      de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend;

    • b.

      de zorg niet langer wordt verleend dan gedurende ten hoogste dertien weken.

  • 2

    Bij het verlenen van een volledig pakket thuis of modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet zijn de artikelen 2.2, 5.1, 5.1a, 5.1b, 5.1c, 5.1d, 5.1f en 2 niet van toepassing.

  • 3

    Een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet kan na de periode genoemd in het eerste lid worden verleend indien er zicht op is dat gezien de bijzondere omstandigheden van de verzekerde en zijn zorgbehoefte binnen afzienbare tijd na afloop van die periode zorg kan worden geboden in de instelling waar de verzekerde bij voorkeur in wil verblijven.


Artikel 5.3a

[Vervallen]


§ 2 Algemene bepalingen over het persoonsgebonden budget

§ 2 Algemene bepalingen over het persoonsgebonden budget


Artikel 5.4

Het zorgkantoor verleent slechts een persoonsgebonden budget voor verzekerden die woonachtig zijn in de regio van het zorgkantoor.


Artikel 5.5

Een persoonsgebonden budget wordt niet verleend aan een verzekerde die:

  • a.

    krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

    • VV Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging,

    • LVG Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep,

    • LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

    • LVG Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, of

    • LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum, of

    • GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding, of

  • b.

    op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 9b VV, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG of 1 SGLVG; of

  • c.

    krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel LVG wonen met enige behandeling en begeleiding of LVG wonen met behandeling en begeleiding, tenzij de verzekerde op 31 december 2019 krachtens zijn indicatiebesluit was aangewezen op een van die zorgprofielen en hiervoor een persoonsgebonden budget ontving.


Artikel 5.6

Tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp, wordt een persoonsgebonden budget niet verleend aan een verzekerde die:

  • a.

    krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

    • VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging,

    • VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg,

    • VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging,

    • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding,

    • VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging,

    • VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

    • VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,

    • VG Besloten wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,

    • VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging, of

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding,

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding en verzorging,

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering,

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging, of

  • b.

    op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG en 8 VG.


Artikel 5.7

  • 1

    Het zorgkantoor verleent een verzekerde een persoonsgebonden budget indien de subsidieperiode waarvoor het wordt aangevraagd:

    • a.

      met een onderbreking van niet meer dan eenendertig kalenderdagen aansluit op een eerdere subsidieperiode waarin de verzekerde een persoonsgebonden budget ontving, of

    • b.

      aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode voor een persoonsgebonden budget.

  • 2

    De artikelen 5.5, 5.8 en 5.9, onder a, zijn niet van toepassing op het verlenen van een persoonsgebonden budget met toepassing van het eerste lid.


Artikel 5.7a

  • 1

    Bij de verlening van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet zijn de artikelen 5.11, tweede lid, en 5.20, tweede lid, niet van toepassing voor zover het de gewaarborgde hulp betreft, indien de verzekerde een gewaarborgde hulp heeft ingeschakeld die als vertegenwoordiger is opgetreden bij een persoonsgebonden budget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Jeugdwet of een verzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet onmiddellijk voorafgaand aan het verkrijgen van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet.

  • 2

    Bij de toepassing van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet zijn de artikelen 5.9, onderdeel a, 5.18, onderdeel c, en 5.22, tweede lid, niet van toepassing.

  • 3

    Een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet wordt verleend voor ten hoogste dertien weken.

  • 4

    Een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet kan na de periode genoemd in het derde lid worden verleend indien er zicht op is dat gezien de bijzondere omstandigheden van de verzekerde en zijn zorgbehoefte binnen afzienbare tijd na afloop van die periode zorg kan worden geboden in de instelling waar de verzekerde bij voorkeur in wil verblijven.


§ 3 De aanvraag van een persoonsgebonden budget

§ 3 De aanvraag van een persoonsgebonden budget


Artikel 5.8

  • 1

    De aanvraag gaat vergezeld van een budgetplan dat is ingericht volgens het door het zorgkantoor vastgestelde model.

  • 2

    De verzekerde die aan het zorgkantoor een persoonlijk plan wil overhandigen wordt daartoe door het zorgkantoor in staat gesteld gedurende zeven dagen na ontvangst van een volledige aanvraag.

  • 3

    Het zorgkantoor nodigt de verzekerde of diens vertegenwoordiger uit om de aanvraag met het zorgkantoor te bespreken.


Artikel 5.9

Het verlenen van een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien:

  • a.

    de verzekerde of diens vertegenwoordiger een bespreking van het budgetplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • b.

    de verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen, anders dan voor logeeropvang, in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet zal verblijven, tenzij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent voor begeleiding groep indien de verzekerde verblijft in een instelling waar de dagbesteding voor die verzekerde geen onderdeel vormt van het door het zorgkantoor gecontracteerde verblijf;

  • c.

    het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van de verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of de ontwikkeling van de verzekerde tot gevolg zou hebben;

  • d.

    de verzekerde, of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, failliet is verklaard;

  • e.

    ten aanzien van de verzekerde of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • f.

    de verzekerde of diens vertegenwoordiger het zorgkantoor geen toestemming geeft om de persoonsgegevens van de verzekerde door te geven aan het CAK ten behoeve van de vaststelling van de te betalen eigen bijdrage en aan de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van de uitvoering van diens bij of krachtens de wet opgedragen taken omtrent het persoonsgebonden budget.


Artikel 5.10

Het zorgkantoor gaat bij de toepassing van artikel 4:25 van de Algemene bestuursrecht, gelezen in samenhang met het subsidieplafond van de artikelen 8.2, 8.4, 8.6, 8.8, 8.10, 8.12 en 8.14 van deze regeling uit van de datum van ontvangst van het in artikel 3.6.2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit bedoelde aanvraagformulier of, indien dat aanvraagformulier is ontvangen voor de datum van vaststelling van het indicatiebesluit, de datum van het indicatiebesluit.


Artikel 5.11

  • 1

    De verzekerde die gewaarborgde hulp inschakelt verstrekt het zorgkantoor onverwijld:

    • a.

      de naam en het adres van de derde;

    • b.

      een aanduiding van de hulp die zal worden geboden en de hoedanigheid waarin dit door de derde zal plaatsvinden.

  • 2

    De verlening van een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstige het eerste lid ingeschakelde hulp:

    • 1°.

      bij een eerdere verstrekking van persoonsgebonden budgetten waarbij deze derde als hulppersoon of vertegenwoordiger optrad niet heeft ingestaan voor nakoming van de daaraan verbonden verplichtingen,

    • 2°.

      blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,

    • 3°.

      zijn vrijheid is ontnomen,

    • 4°.

      onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, dan wel een verzoek tot van toepassing verklaring van die regeling bij de rechtbank is ingediend of deze derde failliet is verklaard, of

    • 5°.

      anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.

  • 3

    Op verzoek van de verzekerde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt of van diens vertegenwoordiger, wordt een persoonsgebonden budget verleend aan de organisatie die belast is met de ondertoezichtstelling van de verzekerde of die een reclasseringsmaatregel uitoefent krachtens een uitspraak van de rechter of het Openbaar Ministerie op grond van artikel 14d, artikel 15b, tweede lid, of Boek I, Titel VIII A Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen van het Wetboek van Strafrecht.


Artikel 5.12

Het persoonsgebonden budget wordt verleend voor een subsidieperiode die:

  • a.

    niet eerder aanvangt dan de dag met ingang waarvan de verzekerde volgens zijn indicatiebesluit op de zorg is aangewezen waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend, en

  • b.

    eindigt met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit zijn geldigheidsduur verliest, doch uiterlijk op 31 december van het jaar waarin het persoonsgebonden budget werd verleend.


§ 4 De hoogte van het persoonsgebonden budget

§ 4 De hoogte van het persoonsgebonden budget


Artikel 5.13

  • 1

    Het zorgkantoor verhoogt het persoonsgebonden budget met € 4.652 voor een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief.

  • 2

    Het zorgkantoor verhoogt het persoonsgebonden budget met € 4.229 voor een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief en:

    • a.

      krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

      • VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging;

      • VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg;

      • VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging;

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding; of

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging; of

    • b.

      op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV en 8 VV.


Artikel 5.13a

[Vervallen]


Artikel 5.14

Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of op een andere dag dan 31 december eindigt, wordt het maximum persoonsgebonden budget vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.


Artikel 5.15

  • 1

    Het zorgkantoor hoogt het persoonsgebonden budget op tot een garantiebedrag ter hoogte van 103,83% van het persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2020, indien de verzekerde volgens het indicatiebesluit was aangewezen op verblijf zoals dat gold onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en

    • a.

      het persoonsgebonden budget bij de eerste verlening op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde was aangewezen op een zorgzwaartepakket, op grond van een beleidsregel van het College zorgverzekeringen of op grond van artikel 2.6.15 van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2013, was opgehoogd tot een garantiebedrag of

    • b.

      aan de verzekerde in 2012 een persoonsgebonden budget is verleend op basis van een indicatiebesluit krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten waaruit bleek dat de verzekerde aangewezen was op verblijf en de verzekerde vanaf 30 december 2012 ononderbroken woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief.

  • 2

    Indien de aanvraag betrekking heeft op minder of andere vormen van zorg, dan het persoonsgebonden budget dat in 2020 is verleend, wordt een garantiebedrag als bedoeld in het eerste lid verminderd met het verschil tussen de budgetten waartoe die vormen van zorg leiden.

  • 3

    Indien de aanvraag voor een persoonsgebonden budget is gebaseerd op een ander indicatiebesluit dan de verlening van het persoonsgebonden budget in 2020 en de verzekerde volgens het indicatiebesluit is aangewezen op een zorgprofiel dat leidt tot een lager persoonsgebonden budget dan in 2020 is verleend, wordt een garantiebedrag als bedoeld in het eerste lid verminderd met het verschil tussen de persoonsgebonden budgetten waartoe die zorgprofielen leiden.

  • 4

    Het eerste lid, onder a, is alleen van toepassing indien aan de verzekerde, vanaf de eerste verlening van een persoonsgebonden budget op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat hij was aangewezen op een zorgzwaartepakket, in ieder opvolgende subsidieperiode een persoonsgebonden budget is verleend, al dan niet na een onderbreking als bedoeld in het vijfde lid, onder a of b.

  • 5

    Het eerste lid, onder b, is alleen van toepassing indien de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd:

    • a.

      met een onderbreking van niet meer dan eenendertig kalenderdagen, aansluit op een eerdere subsidieperiode, of

    • b.

      aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode.


Artikel 5.15a

  • 1

    In geval de verzekerde geïndiceerd is voor het zorgprofiel LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging, dan wel voor het zorgzwaartepakket 5 LG, 6 LG of 7 LG, 7 VV of 8 VV, hoogt het zorgkantoor op aanvraag van de verzekerde zijn persoonsgebonden budget op tot ten hoogste € 315.984 indien de verzekerde:

    • a.

      vanuit een medische noodzaak is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om de veiligheid van verzekerde in levensbedreigende situaties te waarborgen,

    • b.

      18 jaar of ouder is,

    • c.

      geen cognitieve beperkingen heeft, en

    • d.

      op eigen kracht, zonder hulp van een vertegenwoordiger, de taken als omschreven in artikel 3.3.3, vierde lid, onderdeel b en c, van de wet kan uitvoeren.

  • 2

    De aanvraag van verzekerde bij het zorgkantoor gaat vergezeld van een oordeel van een behandelend arts over de medische noodzaak als beschreven in het eerste lid, onderdeel a, en wordt slechts ingewilligd nadat het zorgkantoor de verzekerde in persoon heeft gezien en mede op grond daarvan tot de overtuiging is gekomen dat de verzekerde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.


§ 5 Het gebruik van het persoonsgebonden budget

§ 5 Het gebruik van het persoonsgebonden budget


Artikel 5.16

  • 1

    De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.

  • 2

    Zorgovereenkomsten worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van de zorgovereenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a.

      de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;

    • b.

      de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;

    • c.

      een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;

    • d.

      indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.

  • 3

    De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4

    Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:

    • a.

      de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst:

      • strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

      • strekt tot inkoop van logeeropvang; of

      • betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b.

  • 5

    De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet.

  • 6

    Een wijziging van een goedgekeurde zorgovereenkomst wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7

    Voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid treedt een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen zorgkantoor in de plaats van de Sociale verkeringsbank voor zover het de goedkeuring van de zorgovereenkomst van een verzekerde aan wie het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent en het kenbaar maken van een wijziging van die zorgovereenkomst betreft. Het zorgkantoor bericht de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van een wijziging van de zorgovereenkomst.


Artikel 5.17

  • 1

    Het persoonsgebonden budget mag uitsluitend worden gebruikt voor het door de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen:

    • a.

      voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet, of

    • b.

      voor de kosten van zorginfrastructuur van een kleinschalig wooninitiatief met een maximum van € 4.652, of

    • c.

      aan de verzekerde met een maximum van 1,5% van het voor dat jaar verleende persoonsgebonden budget met een minimum van € 250 en een maximum van € 1.250, of

    • d.

      voor zorg die, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het zorg in een kleinschalig wooninitiatief, dagbesteding of vervoer ten behoeve van dagbesteding betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg verleent, niet is verleend, of

    • e.

      voor zorg die, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg verleent, niet is verleend in verband met:

      • 1°.

        een besmetting van de budgethouder of diens zorgaanbieder of mantelzorger, werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht, met Covid-19;

      • 2°.

        een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder of diens zorgaanbieder of mantelzorger in verband met Covid-19;

      • 3°.

        een besmetting met Covid-19 op de dagbesteding; of

      • 4°.

        de door een dagbesteding overeenkomstig de bij of krachtens de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 genomen maatregelen; of

    • f.

      voor kosten die een kleinschalig wooninitiatief, waarvan de zorginkomsten vanwege Covid-19 of daarmee samenhangende sterfte onder verzekerden en leegstand zodanig zijn teruggelopen dat het wooninitiatief in financiële nood is geraakt, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2021 heeft gehad om de zorgverlening aan verzekerden te continueren.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag het persoonsgebonden budget slechts besteed worden aan kosten van vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt indien een persoonsgebonden budget verleend is voor begeleiding groep inclusief vervoer of indien de verzekerde blijkens het indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket VV.

  • 3

    Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of op een andere dag dan 31 december eindigt, worden de bedragen, genoemd in het eerste lid, onder b en c, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.


§ 6 Regels over verlenen en vaststellen van een persoonsgebonden budget

§ 6 Regels over verlenen en vaststellen van een persoonsgebonden budget


Artikel 5.18

Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;

  • b.

    de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;

  • c.

    de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;

  • d.

    de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;

  • e.

    de verzekerde laat de betalingen aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;

  • f.

    de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;

  • g.

    de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.


Artikel 5.19

De verleningsbeschikking van het zorgkantoor aan de verzekerde bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    de subsidieperiode;

  • b.

    het verleende persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit budget is berekend;

  • c.

    de verplichtingen van de verzekerde;

  • d.

    de hoogte van het bedrag waarover een budgethouder zich niet hoeft te verantwoorden, en de wijze waarop dat bedrag is berekend.


Artikel 5.20

  • 1

    Het zorgkantoor wijzigt de verleningsbeschikking of trekt deze in:

    • a.

      met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;

    • b.

      met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet;

    • c.

      met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het persoonsgebonden budget;

    • d.

      met ingang van de dag waarop het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;

    • e.

      met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar en beroep.

  • 2

    Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:

    • a.

      met ingang van de dag waarop de verzekerde niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen;

    • b.

      met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of

    • c.

      indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.


Artikel 5.21

  • 1

    Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.

  • 2

    Het zorgkantoor stelt het persoonsgebonden budget binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.

  • 3

    Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Sociale verzekeringsbank op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.

  • 4

    Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.


§ 7 Betaling uit het persoonsgebonden budget

§ 7 Betaling uit het persoonsgebonden budget


Artikel 5.22

  • 1

    Het uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder bedraagt ten hoogste € 21,14 per uur, tenzij de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door:

  • 2

    In afwijking van het eerste lid wordt een bruto uurloon dan wel vergoeding van ten hoogste € 66,60 per uur of € 61,32 per dagdeel gehanteerd of een bruto loon dan wel vergoeding van ten hoogste het door de zorgautoriteit op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor de desbetreffende zorg vastgestelde hoger tarief, indien:

    • a.

      de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, of een persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c; of

    • b.

      een verzekerde voor 1 januari 2014 een persoonsgebonden budget ontving als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en onafgebroken een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de wet heeft ontvangen.

  • 3

    Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing indien de zorgverlener een echtgenoot of een bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad is van de verzekerde.

  • 4

    In het te betalen bruto loon of de vergoeding per uur of per dagdeel, bedoeld in het eerste en tweede lid, is, indien van toepassing krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vakantiebijslag verdisconteerd als bedoeld in die wet.

  • 5

    Het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren mag niet afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en mag indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer bedragen dan veertig uur per week.


Artikel 5.23

  • 1

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor overeengekomen zorg die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst voor vervoer, uitsluitend aan de persoon met wie deze overeenkomst is aangegaan aan de hand van:

    • a.

      een declaratie voor geleverde zorg;

    • b.

      een zorgovereenkomst bij overeengekomen periodieke maandbetalingen;

    • c.

      een declaratie of zorgovereenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen zorg, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het zorg in een kleinschalig wooninitiatief, dagbesteding of vervoer ten behoeve van dagbesteding betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger, niet is verleend;

    • d.

      een declaratie of zorgovereenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen zorg in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021 overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel e, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger, niet is verleend.

  • 2

    Een declaratie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c en d, bevat:

    • a.

      de naam van deze persoon en:

      • 1°.

        het nummer waarmee die staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of

      • 2°.

        indien deze persoon niet over dat nummer kan beschikken, geboortedatum of burgerservicenummer;

    • b.

      de naam van de verzekerde en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c.

      het tarief;

    • d.

      een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen; en

    • e.

      een handtekening van de verzekerde of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

  • 3

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten, indien de declaratie is ingediend met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

  • 4

    De Sociale verzekeringsbank kan beslissen tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget:

    • a.

      bij het intrekken of herzien van een besluit tot verlenen van een persoonsgebonden budget;

    • b.

      wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de zorgovereenkomst,

    • c.

      indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de verzekerde deze heeft ontvangen;

    • d.

      indien een ingediende declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de zorgovereenkomst of de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget;

    • e.

      indien het zorgkantoor van de verzekerde bij de toepassing van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt voor een termijn van ten hoogste dertien weken;

    • f.

      in het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank.

  • 5

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij de declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het tweede lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de verzekerde uit tot herstel van de declaratie. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 6

    Sociale verzekeringsbank verricht periodieke maandbetalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, uiterlijk binnen dertig dagen na afloop van de maand waarin de zorg geleverd is. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van de periodieke maandbetaling werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 7

    Indien de verzekerde in aanvulling op de bij de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget aanvullende zorg heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende zorg binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 8

    De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de verzekerde bij zijn werkgeverstaken, waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

  • 9

    De verzekerde houdt een administratie bij van het totaal aan niet-geleverde zorg per zorgverlener aan wie betalingen zijn verricht op grond van het eerste lid, onderdeel c of d. Deze administratie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      de naam van de zorgverlener;

    • b.

      het overeengekomen tarief;

    • c.

      een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen;

    • d.

      ingeval van besmetting met Covid-19 van de budgethouder: een bewijsstuk waaruit blijkt dat de zorg niet kon worden geleverd in verband met deze besmetting;

    • e.

      ingeval van een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder in verband met Covid-19: een bewijsstuk of de tussen de budgethouder en de zorgverlener overeengekomen afspraken waaruit blijkt dat de zorg niet kon worden geleverd in verband met deze quarantaine;

    • f.

      ingeval van besmetting met Covid-19 of noodzakelijke quarantaine van de zorgverlener in verband met Covid-19: een bewijsstuk of de tussen de budgethouder en de zorgverlener overeengekomen afspraken waaruit blijkt dat de zorg niet kon worden geleverd in verband met deze besmetting of noodzakelijke quarantaine.

  • 10

    De verzekerde bedoeld in het negende lid, verstrekt op verzoek van het zorgkantoor voor elke zorgverlener het op grond van het eerste lid, onderdelen c en d, totaal aantal betaalde uren inclusief het bijbehorende totaalbedrag door middel van een daartoe beschikbaar gesteld formulier aan de Sociale verzekeringsbank.


Artikel 5.23a

  • 1

    In afwijking van artikel 5.23, vierde lid, onderdeel c, kan de Sociale verzekeringsbank beslissen tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie ter betaling van de vervoerskosten, bedoeld in artikel 3.6.4, vijfde lid, van het Besluit, niet uiterlijk binnen tien weken, na de maand waarin de prestatie is verleend, ontvangt van de verzekerde.

  • 2

    In afwijking van artikel 5.23, derde en vierde lid, onderdelen d en e, ontvangt de Sociale verzekeringsbank een verzoek om het verantwoordingsvrij bedrag, bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel d, van het besluit, voor het eindigen van de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 3

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in het eerste lid, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van de modellen die door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar zijn gesteld.


Artikel 5.23b

De verzekerde doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.


Artikel 5.23c

  • 1

    In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het zorgkantoor bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2

    De Sociale verzekeringsbank en het zorgkantoor werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.


§ 8 Overige bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget

§ 8 Overige bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget


Artikel 5.24

De aanvaardbaarheidspercentages, bedoeld in artikel 3.7.2, derde lid, van het Besluit, zijn de in bijlage D bij deze regeling opgenomen aanvaardbaarheidspercentages.


Hoofdstuk 6 Organisatie en verantwoording van de langdurige zorg


Artikel 6.1

Tot de regio's, genoemd in artikel 4.2.1, eerste lid, van het Besluit, behoren de in bijlage B genoemde gemeenten.


Artikel 6.2

  • 1

    Het financieel verslag van het CAK als bedoeld in artikel 6.2.6, eerste lid, van de wet bevat een financiële verantwoording over de uitvoering van de wet, volgens een door de zorgautoriteit aangegeven model.

  • 2

    Het uitvoeringsverslag van het CAK als bedoeld in artikel 6.2.6, tweede lid, van de wet bevat een verantwoording over de uitvoering van de wet, volgens een door de zorgautoriteit aangegeven model.

  • 3

    De inhoud en inrichting van de verklaring en van het accountantsverslag als bedoeld in artikel 4.3.1, tweede lid, en van het accountantsverslag als bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, van de wet geschiedt volgens een door de zorgautoriteit aangegeven model.


Hoofdstuk 7 Informatiebepalingen


Artikel 7.1

Als persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, die voor Wlz-uitvoerders noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet, worden in ieder geval aangemerkt:

  • a.

    naam, adres, postcode en woonplaats;

  • b.

    inschrijving- of verzekerdennummer, burgerservicenummer, geslacht en geboortedatum;

  • c.

    een afgegeven indicatiebesluit;

  • d.

    het zorgprofiel, waarop iemand krachtens indicatiebesluit is aangewezen;

  • e.

    de prestatiebeschrijving van de aan de verzekerde te leveren of geleverde prestatie;

  • f.

    wanneer de prestatie is aangevangen, gewijzigd en is beëindigd;

  • g.

    het voor de geleverde prestatie in rekening gebrachte tarief;

  • h.

    de gegevens die op grond van een declaratieregeling, bedoeld in artikel 38, derde lid, onder b, van de Wet marktordening gezondheidszorg, moeten worden verstrekt;

  • i.

    de gegevens die noodzakelijk zijn om vast te stellen of de prestatie behoort tot het op grond van de wet verzekerde pakket;

  • j.

    het bank- of gironummer, en

  • k.

    overige gegevens die noodzakelijk zijn voor het verrichten van een materiële controle als bedoeld in artikel 7.2, dan wel voor het verrichten van fraudeonderzoek als bedoeld in artikel 7.10.


Artikel 7.2

De controle, bedoeld in artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, van de wet houdt in:

  • a.

    materiële controle: een onderzoek waarbij de Wlz-uitvoerder nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde;

  • b.

    formele controle: een onderzoek waarbij de Wlz-uitvoerder nagaat of het tarief dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening is gebracht:

    • 1°.

      een prestatie betreft, welke is geleverd aan een bij die Wlz-uitvoerder verzekerde persoon;

    • 2°.

      een prestatie betreft, welke behoort tot het verzekerde pakket van die persoon,

    • 3°.

      een prestatie betreft, tot levering waarvan de zorgaanbieder bevoegd is, en

    • 4°.

      het tarief betreft, dat voor die prestatie krachtens de Wet marktordening gezondheidszorg is vastgesteld of een tarief is dat, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens die wet, voor die prestatie met de zorgaanbieder is overeengekomen, en

  • c.

    detailcontrole: onderzoek door de Wlz-uitvoerder naar bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot eigen verzekerden ten behoeve van materiële controle als bedoeld in artikel 7.3 of fraudeonderzoek als bedoeld in artikel 7.10.


Artikel 7.3

  • 1

    De Wlz-uitvoerder verricht materiële controle op de wijze zoals bepaald in de artikelen 7.4 tot en met 7.9.

  • 2

    De zorgaanbieder is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de overeenkomstig het eerste lid uitgevoerde materiële controle.


Artikel 7.4

  • 1

    De Wlz-uitvoerder stelt voorafgaand aan de uitvoering van materiële controle het doel ervan vast door te bepalen wanneer voldoende zekerheid is verkregen dat de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd of die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde.

  • 2

    Bij de vaststelling van het doel als bedoeld in het eerste lid, neemt de Wlz-uitvoerder voor het uitvoeren van controles mede de op grond van de artikelen 31 en 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg door de zorgautoriteit gestelde regels in acht.


Artikel 7.5

  • 1

    De Wlz-uitvoerder mag verzekerden met gebruikmaking van persoonsgegevens waarover hij in verband met de uitvoering van de wet reeds beschikt enquêteformulieren zenden om:

    • 1°.

      na te gaan of de in rekening gebrachte zorg daadwerkelijk is verleend, en

    • 2°.

      onderzoek te doen naar de door die verzekerden ervaren kwaliteit van de verzekerde zorg die een zorgaanbieder verleent of heeft verleend.

  • 2

    Bij de verzending van enquêteformulieren als bedoeld in het eerste lid informeert de Wlz-uitvoerder de verzekerde erover dat hij niet verplicht is tot beantwoording van de gestelde vragen en dat onthouden van medewerking op geen enkele wijze tot zijn nadeel zal strekken.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat terug ontvangen enquêteformulieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2°, niet herleidbaar zijn tot personen en dat niet herleidbaar is welke verzekerden geen formulier hebben teruggestuurd.


Artikel 7.6

  • 1

    De Wlz-uitvoerder voert een algemene risicoanalyse uit op basis van gegevens waarover deze in verband met de uitvoering van de wet beschikt.

  • 2

    De Wlz-uitvoerder stelt op basis van de in het eerste lid uitgevoerde algemene risicoanalyse een algemeen controleplan vast, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten zijn opgenomen.

  • 3

    Het naar aanleiding van de algemene risicoanalyse opgestelde algemene controleplan voorziet niet in de inzet van het controle-instrument detailcontrole.

  • 4

    Indien uit het uitgevoerde algemene controleplan blijkt dat het controledoel, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, is bereikt, kan alleen detailcontrole worden uitgevoerd als er van een ander dan de Wlz-uitvoerder afkomstige of uit de uitgevoerde controle voortvloeiende aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat er sprake is van onvoldoende zekerheid.


Artikel 7.7

De Wlz-uitvoerder maakt informatie openbaar over het ingevolge artikel 7.4 vastgestelde controledoel en het ingevolge artikel 7.6 vastgestelde algemene controleplan op een zodanige wijze dat die informatie voor verzekerden en zorgaanbieders gemakkelijk verkrijgbaar is.


Artikel 7.8

  • 1

    De Wlz-uitvoerder voert geen detailcontrole uit, dan nadat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de Wlz-uitvoerder heeft een specifieke risicoanalyse verricht op de bevindingen uit het uitgevoerde algemene controleplan bedoeld in artikel 7.5, tweede lid;

    • b.

      de Wlz-uitvoerder heeft naar aanleiding van de specifieke risicoanalyse een specifiek controleplan en specifiek controledoel opgesteld, waarin de objecten van materiële controle en de methoden van detailcontrole zijn opgenomen;

    • c.

      het overeenkomstig onderdeel b vastgestelde specifieke doel van de materiële controle kan zonder detailcontrole niet worden bereikt;

    • d.

      uit het specifieke controleplan blijkt dat de detailcontrole niet verder gaat dan gelet op het met het onderzoeksdoel en de omstandigheden van het te onderzoeken geval noodzakelijk is;

    • e.

      de Wlz-uitvoerder heeft de zorgaanbieder voorafgaand aan de uitvoering van de detailcontrole toereikende, desgevraagd schriftelijke, informatie verstrekt waarin wordt gemotiveerd hoe is voldaan aan de in dit lid genoemde voorwaarden.

  • 2

    Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van verzekerden worden verwerkt, geschiedt dit onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur in opdracht van de Wlz-uitvoerder en is deze op voorafgaand verzoek van de zorgaanbieder aanwezig bij dit deel van de controle.

  • 3

    De Wlz-uitvoerder informeert de zorgaanbieder over de zakelijke inhoud van de voorgenomen uitkomsten van de detailcontrole en stelt de zorgaanbieder in de gelegenheid daarop binnen een redelijke termijn te reageren.

  • 4

    De Wlz-uitvoerder betrekt de reactie van de zorgaanbieder bij de vaststelling van de definitieve uitkomsten van de detailcontrole en bericht deze uitkomsten aan de zorgaanbieder.


Artikel 7.9

De Wlz-uitvoerder legt de specifieke risicoanalyse en de uitvoering van detailcontroles in zijn administratie vast om toetsing door en verantwoording aan toezichthouders mogelijk te maken.


Artikel 7.10

  • 1

    Het fraudeonderzoek, bedoeld in artikel 9.1.2, eerste lid, onder j, van de wet houdt een onderzoek in waarbij de Wlz-uitvoerder nagaat of de verzekerde of de zorgaanbieder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen bij de uitvoering door betrokken personen en organisaties van de verzekering op grond van de wet, met het doel een prestatie, vergoeding, betaling of ander voordeel te krijgen waarop de verzekerde dan wel de zorgaanbieder geen recht heeft of recht kan hebben.

  • 2

    Bij fraudeonderzoek zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 7.8, eerste lid, onderdelen b en d, van overeenkomstige toepassing, en is de in onderdeel e bedoelde voorwaarde van overeenkomstige toepassing voor zover het onderzoeksbelang of het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken verzekerde zich daar niet tegen verzet.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid kan de Wlz-uitvoerder met betrekking tot een individuele verzekerde detailcontrole uitvoeren zonder dat de in dat lid genoemde voorwaarden van toepassing zijn, indien deze verzekerde ten behoeve van het fraudeonderzoek schriftelijk toestemming heeft gegeven voor verstrekking van hem betreffende gegevens over gezondheid aan de Wlz-uitvoerder.

  • 4

    De zorgaanbieder is verplicht zijn medewerking te verlenen aan overeenkomstig het tweede lid uitgevoerd fraudeonderzoek.


Artikel 7.11

De Wlz-uitvoerder verwerkt de persoonsgegevens, bedoeld in artikel 6.1.1 van de wet slechts verder voor de uitvoering van de wet en voor zover dit noodzakelijk is voor de doelen als omschreven in artikel 9.1.2, eerste en derde lid, en 9.1.3, tweede lid, van de wet.


Artikel 7.12

De Wlz-uitvoerder dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na de dag waarop de zorg is aangevangen of herzien door wijziging van de leveringsvorm als bedoeld in artikel 3.3.1, eerste lid, van de wet, of, indien de leveringsvorm een persoonsgebonden budget betreft, uiterlijk binnen vier maanden na de ingangsdatum van de verlening van dat budget door de Wlz-uitvoerder, de noodzakelijke persoonsgegevens voor de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage bij het CAK in.


Artikel 7.13

  • 1

    Indien de persoonsgegevens door de Wlz-uitvoerder onjuist of onvolledig zijn ingediend bij het CAK, stuurt het CAK zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien werkdagen na indiening, een uitnodiging tot herstel aan de Wlz-uitvoerder.

  • 2

    De Wlz-uitvoerder dient uiterlijk binnen tien werkdagen na ontvangst van de uitnodiging, bedoeld in het eerste lid, het herstelde bericht bij het CAK in.


Artikel 7.14

  • 1

    Ten behoeve van de vaststelling en inning van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 6.1.2, onderdeel a, van de wet, vergelijken de Wlz-uitvoerder en het CAK ten minste elke twee maanden hun administraties houdende de persoonsgegevens van de verzekerden die noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van de taken.

  • 2

    Indien naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde vergelijking blijkt dat sprake is van onvolledige of onjuiste persoonsgegevens in de administraties, corrigeert het CAK of de Wlz-uitvoerder binnen een maand na die vergelijking de gegevens in hun administratie, voor zover noodzakelijk voor de juiste uitvoering van artikel 3.2.5 van de wet.


Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen


Artikel 8.1


Artikel 8.2

De bedragen die in 2015 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 74.679.562

Friesland:

€ 88.972.423

Drenthe:

€ 68.702.737

Zwolle:

€ 59.572.060

Twente:

€ 65.301.325

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

€ 34.427.626

Arnhem:

€ 96.542.977

Nijmegen:

€ 51.041.555

Utrecht:

€ 96.514.184

Flevoland:

€ 20.783.554

’t Gooi:

€ 38.653.462

Noord-Holland Noord:

€ 48.335.180

Kennemerland:

€ 28.633.505

Zaanstreek/Waterland:

€ 20.277.657

Amsterdam:

€ 46.271.294

Amstelland en de Meerlanden:

€ 11.930.959

Zuid-Holland Noord:

€ 30.082.354

Haaglanden:

€ 55.359.335

Delft Westland Oostland:

€ 18.943.688

Midden-Holland:

€ 22.443.074

Rotterdam:

€ 45.803.763

Nieuwe Waterweg Noord:

€ 12.791.303

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 34.025.072

Waardenland:

€ 31.939.982

Zeeland:

€ 28.884.591

West-Brabant:

€ 59.082.555

Midden-Brabant:

€ 52.785.559

Noordoost Brabant:

€ 62.390.852

Zuidoost Brabant:

€ 60.744.905

Noord-en Midden-Limburg:

€ 50.597.924

Zuid-Limburg:

€ 57.544.570

Middel-IJssel:

€ 10.915.415


Artikel 8.3

  • 1

    Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2016: € 18.608,2 miljoen.

  • 2

    Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 16.782,5 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 1.825,7 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten.

    Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 21 november 2016.


Artikel 8.4

De bedragen die in 2016 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

89.148.317

Friesland:

105.223.393

Drenthe:

76.882.167

Zwolle:

67.360.494

Twente:

81.047.823

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

41.394.995

Arnhem:

118.769.899

Nijmegen:

61.038.392

Utrecht:

117.889.857

Flevoland:

26.232.098

’t Gooi:

48.223.818

Noord-Holland Noord:

4.339.992

Kennemerland:

33.716.501

Zaanstreek/Waterland:

24.859.860

Amsterdam:

61.602.461

Amstelland en de Meerlanden:

15.820.579

Zuid-Holland Noord:

37.400.483

Haaglanden:

73.476.816

Westland Schieland Delfland:

43.108.778

Midden-Holland:

27.141.031

Rotterdam:

60.745.405

Zuid-Hollandse Eilanden:

41.683.544

Waardenland:

38.398.152

Zeeland:

36.122.835

West-Brabant:

75.388.525

Midden-Brabant:

62.014.320

Noordoost Brabant:

76.358.433

Zuidoost Brabant:

73.583.357

Noord- en Midden-Limburg:

63.201.736

Zuid-Limburg:

76.323.787

Midden IJssel:

17.208.188


Artikel 8.5

  • 1

    Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2017: € 19.592,1 miljoen.

  • 2

    Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 17.550,7 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.041,4 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 1 november 2017.


Artikel 8.6

De bedragen die in 2017 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

85.099.564

Friesland:

114.500.000

Drenthe:

85.812.045

Zwolle:

74.938.744

Twente:

89.752.403

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

46.109.515

Arnhem:

127.034.096

Nijmegen:

68.677.579

Utrecht:

136.371.455

Flevoland:

30.178.801

’t Gooi:

56.133.761

Noord-Holland Noord:

60.449.095

Kennemerland:

36.946.039

Zaanstreek/Waterland:

28.153.025

Amsterdam:

69.984.272

Amstelland en de Meerlanden:

17.519.179

Zuid-Holland Noord:

40.079.483

Haaglanden:

88.062.552

Westland Schieland Delfland:

49.296.511

Midden-Holland:

30.633.250

Rotterdam:

73.468.864

Zuid-Hollandse Eilanden:

49.385.091

Waardenland:

45.617.827

Zeeland:

41.496.900

West-Brabant:

85.797.535

Midden-Brabant:

67.393.765

Noordoost Brabant:

88.524.917

Zuidoost Brabant:

82.204.266

Noord- en Midden-Limburg:

67.695.240

Zuid-Limburg:

86.439.324

Midden IJssel:

17.606.000


Artikel 8.7

  • 1

    Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2018: € 21.092 miljoen.

  • 2

    Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 18.888 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.204 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 april 2019.


Artikel 8.8

De bedragen die in 2018 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

85.200.000

Friesland:

117.000.000

Drenthe:

85.061.197

Zwolle:

77.203.741

Twente:

94.900.000

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

47.109.515

Midden IJssel:

17.550.000

Arnhem:

127.440.000

Nijmegen:

79.412.174

Utrecht:

151.920.245

Flevoland:

32.178.801

’t Gooi:

62.518.059

Noord-Holland Noord:

67.531.552

Kennemerland:

38.946.039

Zaanstreek/Waterland:

30.153.025

Amsterdam:

80.627.133

Amstelland en de Meerlanden:

18.925.923

Zuid-Holland Noord:

44.625.762

Haaglanden:

99.784.435

Westland Schieland Delfland:

52.894.148

Midden-Holland:

31.848.616

Rotterdam:

84.756.946

Zuid-Hollandse Eilanden:

52.563.180

Waardenland:

50.573.361

Zeeland:

44.118.899

West-Brabant:

95.769.420

Midden-Brabant:

72.672.309

Noordoost Brabant:

99.881.605

Zuidoost Brabant:

90.574.744

Noord- en Midden-Limburg:

74.720.667

Zuid-Limburg:

95.805.079


Artikel 8.9

  • 1

    Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2019: € 23.408 miljoen.

  • 2

    Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 20.954 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.454 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 1 april 2020.


Artikel 8.10

De bedragen die in 2019 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

87.116.039

Friesland:

127.600.000

Drenthe:

90.407.902

Zwolle:

84.130.789

Twente:

102.702.027

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

51.328.234

Midden IJssel:

19.282.558

Arnhem:

135.827.029

Nijmegen:

88.049.272

Utrecht:

171.056.925

Flevoland:

36.944.568

´t Gooi:

71.412.713

Noord-Holland Noord:

72.868.600

Kennemerland:

42.081.894

Zaanstreek/Waterland:

33.648.522

Amsterdam:

93.590.300

Amstelland en de Meerlanden:

21.204.905

Zuid-Holland Noord:

52.769.426

Haaglanden:

116.166.674

Westland Schieland Delfland:

58.393.820

Midden-Holland:

34.856.453

Rotterdam:

98.310.354

Zuid-Hollandse Eilanden:

61.060.590

Waardenland:

58.397.356

Zeeland:

50.489.991

West-Brabant:

110.105.489

Midden-Brabant:

79.297.934

Noordoost Brabant:

113.142.810

Zuidoost Brabant:

109.204.273

Noord- en Midden-Limburg:

80.342.686

Zuid-Limburg:

102.239.178


Artikel 8.11

  • 1

    Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2020: € 25.085 miljoen.

  • 2

    Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 22.424 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.661 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 november 2020.


Artikel 8.12

De bedragen die in 2020 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 91.673.935

Friesland:

€ 37.800.000

Drenthe:

€ 98.980.995

Zwolle:

€ 90.102.364

Twente:

€ 108.254.717

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

€ 56.165.663

Midden IJssel:

€ 22.121.005

Arnhem:

€ 143.841.013

Nijmegen:

€ 92.943.030

Utrecht:

€ 188.860.809

Flevoland:

€ 40.130.847

´t Gooi:

€ 78.641.292

Noord-Holland Noord:

€ 74.045.497

Kennemerland:

€ 45.099.045

Zaanstreek/Waterland:

€ 37.295.280

Amsterdam:

€ 107.602.678

Amstelland en de Meerlanden:

€ 23.003.878

Zuid-Holland Noord:

€ 56.474.174

Haaglanden:

€ 130.404.770

Westland Schieland Delfland:

€ 65.191.453

Midden-Holland:

€ 36.778.036

Rotterdam:

€ 108.616.657

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 67.411.216

Waardenland:

€ 61.513.975

Zeeland:

€ 55.025.399

West-Brabant:

€ 121.222.558

Midden-Brabant:

€ 84.777.208

Noordoost Brabant:

€ 121.690.527

Zuidoost Brabant:

€ 124.241.804

Noord- en Midden-Limburg:

€ 82.929.670

Zuid-Limburg:

€ 107.749.055


Artikel 8.13

  • 1

    Het bedrag, bedoeld in artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg, bedraagt voor het jaar 2021: € 7.022 miljoen.

  • 2

    Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 24.178 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.844 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 november 2020.


Artikel 8.14

De bedragen die in 2021 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 104.001.001

Friesland:

€ 146.919.744

Drenthe:

€ 108.439.077

Zwolle:

€ 97.794.325

Twente:

€ 117.474.824

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

€ 62.591.306

Midden IJssel:

€ 23.125.479

Arnhem:

€ 158.032.701

Nijmegen:

€ 98.127.474

Utrecht:

€ 204.103.958

Flevoland:

€ 43.365.092

´t Gooi:

€ 82.961.030

Noord-Holland Noord:

€ 78.732.327

Kennemerland:

€ 51.820.660

Zaanstreek/Waterland:

€ 40.546.506

Amsterdam:

€ 115.328.875

Amstelland en de Meerlanden:

€ 23.706.647

Zuid-Holland Noord:

€ 59.533.723

Haaglanden:

€ 136.610.464

Westland Schieland Delfland:

€ 68.768.158

Midden-Holland:

€ 38.644.991

Rotterdam:

€ 115.696.731

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 70.438.370

Waardenland:

€ 64.833.308

Zeeland:

€ 58.614.813

West-Brabant:

€ 125.089.724

Midden-Brabant:

€ 88.673.185

Noordoost Brabant:

€ 127.181.449

Zuidoost Brabant:

€ 131.049.846

Noord- en Midden-Limburg:

€ 86.963.737

Zuid-Limburg:

€ 114.830.477


Hoofdstuk 9 Tijdelijk en overgangsrecht, burgerlijk recht


Artikel 9.1


Artikel 9.2

Artikel 11.1.1, vierde lid, van de wet geldt slechts voor verzekerden die op de dag voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op een zorgzwaartepakket als bedoeld in het derde lid van dat artikel.


Artikel 9.3

[Vervallen]


Artikel 9.3a

[Vervallen]


Artikel 9.3b

[Vervallen]


Artikel 9.3c

[Vervallen]


Artikel 9.3d

  • 1

    Een verzekerde die op 31 december 2016 op grond van zijn indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit aanspraak heeft op ADL-assistentie als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken AWBZ, alsmede op:

    • a.

      een totaal aantal van ten minste 25 uren per week individuele begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging, of

    • b.

      verpleging in verband met een behoefte aan thuisbeademing, behoudt desgewenst tot en met 31 december 2020 zijn recht op de in onderdeel a of b bedoelde zorg.

  • 2

    De berekening van het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geschiedt op de in bijlage E geregelde wijze.

  • 3

    Het eerste lid geldt slechts voor verzekerden die zich voor 1 januari 2015 daartoe bij het CIZ hebben aangemeld.

  • 4

    Indien een verzekerde als bedoeld in het eerste lid tijdens de periode van zijn overgangsrecht een herindicatie aanvraagt dan wel in geval van een herziening van het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel b, van de wet indiceert het CIZ hem op basis van de bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gestelde regels zoals deze op 31 december 2014 luidden.

  • 5

    Het recht, bedoeld in het eerste lid, vervalt zodra de verzekerde op grond van een indicatie als bedoeld in artikel 3.2.3 van de wet zorg ontvangt.

  • 6

    Indien een verzekerde als bedoeld in het eerste lid, een herindicatie aanvraagt dan wel in het geval van een herziening van het indicatiebesluit van deze verzekerde op grond van artikel 3.2.4 aanhef en onderdeel b, van de wet, bedraagt het persoonsgebonden budget voor de verzekerde in 2020 voor de zorgvormen ten hoogste de bedragen opgenomen in Bijlage I.

  • 7

    Een persoonsgebonden budget dat voor meerdere vormen van zorg wordt verleend, bedraagt ten hoogste de som van de met behulp van de in Bijlage I bepaalde bedragen.

  • 8

    Indien toepassing van het eerste tot en met het derde lid leidt tot een verlening van een bruto persoonsgebonden budget van meer dan € 300 per dag, beperkt het zorgkantoor de maximum verlening tot de kosten van verblijf, onder aftrek van de woonlasten, met een minimum van € 300 per dag.


Artikel 9.3e

[Vervallen]


Artikel 9.4

Een verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ ontving zonder over een indicatie voor een zorgzwaartepakket B GGZ te beschikken, behoudt totdat de met het verblijf gepaard gaande geneeskundige zorg voor hem niet meer medisch noodzakelijk is zijn recht op dat voortgezet verblijf.


Artikel 9.5

Een zorgovereenkomst die krachtens artikel 2.6.15 van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die gold onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, door het zorgkantoor of door de Sociale verzekeringsbank is goedgekeurd, geldt als een goedgekeurde zorgovereenkomst op grond van artikel 3.6.4, derde lid, van het Besluit.


Artikel 9.6


Artikel 9.7

[Vervallen]


Artikel 9.8


Artikel 9.8a


Artikel 9.9


Artikel 9.10


Artikel 9.11

  • 1

    Een verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, van de wet waarbij de datum van ingang van dat zorgzwaartepakket ligt na de datum van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt met ingang van de datum van ingang van dat zorgzwaartepakket voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, van de wet ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid, van de wet. Artikel 9.8, eerste en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Een verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket als bedoeld in artikel 11.1.1, tweede lid, van de wet waarbij de datum van ingang van dat zorgzwaartepakket ligt na de datum van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt met ingang van de datum van ingang van dat zorgzwaartepakket voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, tweede lid, van de wet ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet. Artikel 9.8, tweede en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 9.12

[Vervallen]


Artikel 9.13

Voor de verzekerde die op 31 december 2016 een persoonsgebonden budget ontving op grond van de wet en waarvoor het op grond van artikel 5.22 zoals dat luidde op 31 december 2016 uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder ten hoogste het in het eerste lid van dat artikel genoemde bedrag of tarief bedroeg, blijft dat bedrag of tarief gelden.


Artikel 9.14

  • 1

    Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.3 van de wet die op 31 december 2014 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en die zorg behorende tot een zorgzwaartepakket VV, VG, LG, ZGaud en ZGvis ontvangt en die niet op 1 januari 2018 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op zorg, kan er voor kiezen met ingang van 1 januari 2018 voor de toepassing van de wet gelijk te worden gesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet.

  • 2

    Het CIZ indiceert de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, met toepassing van bijlage A of F bij deze regeling in een bij hem best passende zorgprofiel.

  • 3

    In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, van de wet heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, slechts recht op zorg met verblijf in een instelling.


Artikel 9.15

  • 1

    Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.3. van de wet die op 31 december 2014 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en die zorg behorende tot een zorgzwaartepakket LVG of SGLVG ontvangt en die niet op 1 januari 2018 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op zorg, wordt voor de toepassing van de wet gelijk gesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet.

  • 2

    Het CIZ indiceert de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, met toepassing van bijlage A bij deze regeling in een bij hem best passend profiel waarbij de geldigheidsduur van het indicatiebesluit de totale, op grond van artikel 3.2, eerste lid, geldende geldigheidsduur, niet overschrijdt.

  • 3

    Artikel 9.14, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 9.16


Artikel 9.17


Hoofdstuk 10 Slotbepalingen


Artikel 10.1a

  • 1

    Het Zorginstituut verstrekt aan het landelijk politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012, uitkeringen ter vergoeding van de kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van de wet verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie en aan wie de maatregel anonimiteit is opgelegd.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde uitkeringen worden uitsluitend verstrekt op verzoek van het landelijk politiekorps, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 10.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling langdurige zorg.


Artikel 10.3

  • 1

    Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 2.3, eerste lid, onderdelen b en c, welke in werking treden op 1 januari 2016.

  • 2

    Met ingang van 1 januari 2016 vervalt artikel 2.3, zesde lid.


Slotformulier en ondertekening

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.J. van Rijn


Bijlage A bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg

Zorgprofielen integraal pakket als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (met conversietabel ZZP’s Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tevens met aanduiding van zorgprofielen waarboven meer zorg mogelijk is met *)

Sector Verpleging en verzorging (VV)

ZZP AWBZ

VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging

4 VV

VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg

5 VV

VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging

6 VV

VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding

7 VV*

VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging

8 VV*

VV Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging

9b VV

Sector Verstandelijk Gehandicapt (VG)

VG Wonen met begeleiding en verzorging

3 VG

VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging

4 VG

VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

5 VG*

VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

6 VG

VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

7 VG*

VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging

8 VG*

Sector Licht Verstandelijk Gehandicapt (LVG)

LVG Wonen met enige behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar)

1 LVG

LVG Wonen met behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar)

2 LVG

LVG Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep (18 tot 23 jaar)

3 LVG

LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar)

4 LVG*

LVG Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar).

5 LVG*

LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum

1 SGLVG*

Sector Lichamelijk Gehandicapt (LG)

LG Wonen met begeleiding en enige verzorging

2 LG

LG Wonen met begeleiding en verzorging

4 LG

LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging

5 LG*

LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

6 LG*

LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging

7 LG*

Sector Zintuiglijk Gehandicapt, auditief en communicatief (ZGaud)

ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

2 ZGaud

ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

3 ZGaud*

ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en enige verzorging

4 ZGaud

Sector Zintuiglijk Gehandicapt, visueel (ZGvis)

ZGvis Wonen met begeleiding en enige verzorging

2 ZGvis

ZGvis Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

3 ZGvis

ZGvis Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

4 ZGvis

ZGvis Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging

5 ZG vis*

Sector GGZ, B-groep (GGZ-B)

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding

3b GGZ

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging

4b GGZ

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering

5b GGZ

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

6b GGZ*

GGZ-B Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding

7b GGZ*

Sector GGZ Wonen

GGZ wonen met intensieve begeleiding

GGZ wonen met intensieve begeleiding en verzorging

GGZ wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding

VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten hebben intensieve begeleiding gecombineerd met uitgebreide verzorging nodig. De reden hiervoor kan verschillend zijn.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie, het nemen van besluiten en het uitvoeren van taken. Ze kunnen niet of nauwelijks zelfstandig deelnemen aan het maatschappelijk leven.

De cliënten hebben ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies behoefte aan hulp, toezicht of sturing, omdat de cliënten veel beperkingen hebben met betrekking tot met name denken en geheugen, oriëntatie en concentratie.

Ten aanzien van de verschillende aspecten van ADL hebben de cliënten veelal toezicht en stimulatie nodig, omdat de cliënt beperkingen heeft waardoor er ondersteuning nodig is bij kleine verzorgingstaken, wassen en kleden.

De cliënten hebben ten aanzien van mobiliteit veelal toezicht of stimulatie nodig. Binnenshuis kan de cliënt zich beperkt zelfstandig bewegen. Betreffende het verplaatsen buitenshuis is in het algemeen hulp of overname van zorg nodig.

Cliënten kunnen een kwetsbare gezondheid hebben vanwege een chronische ziekte die voortdurende verpleegkundige aandacht vereist.

Bij deze cliënten kan sprake zijn van enige gedragsproblematiek waarbij af en toe hulp, toezicht of sturing nodig is. Bij deze cliënten kan ook psychiatrische problematiek voorkomen, vooral passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel heeft vaak betrekking op begeleiding bij achteruitgang, maar kan ook stabilisatie zijn.

De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert langzaam tot snel.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychogeriatrische of somatische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg.

Zorgprofiel

De cliënten hebben vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging. De cliënten zijn (bijna) geheel zorgafhankelijk.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid op alle aspecten in ieder geval hulp en vaak overname van zorg nodig. Er is bij deze cliënten sprake van vergaand verlies van zelfregie. Er kan sprake zijn van zwerfgedrag. De cliënten hebben geen greep meer op hun eigen doen en laten.

Ze hebben ten aanzien van de verschillende psychosociale/cognitieve functies continu hulp, toezicht en sturing nodig, omdat de cliënten veel beperkingen hebben met betrekking tot oriëntatie, concentratie en geheugen en denken. Er is sprake van volledige desoriëntatie naar tijd, plaats en persoon.

Ten aanzien van ADL is betreffende alle aspecten hulp of overname van zorg nodig, waaronder eten en drinken, kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels en huid, de toiletgang, het wassen en het kleden.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten vaak hulp of overname van zorg nodig. Binnenshuis kan de cliënt zich zeer beperkt zelfstandig bewegen, buitenshuis kan dat helemaal niet.

Als gevolg van de kwetsbare gezondheid is verpleegkundige aandacht noodzakelijk (o.a. voorkomen van decubitus en infecties).

De cliënten kunnen soms gedragsproblematiek vertonen. Dit betreft dan met name dwangmatig gedrag, ongecontroleerd/ontremd gedrag of reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Bij een deel van de cliënten komt psychiatrische problematiek voor, vooral passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij achteruitgang.

De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert langzaam tot snel.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychogeriatrische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging.

Zorgprofiel

De cliënten hebben vanwege ernstige somatische beperkingen op veel momenten van de dag behoefte aan begeleiding, intensieve verzorging en verpleging, in een beschermende woonomgeving.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid een begeleidingsbehoefte betreffende het begrijpen wat anderen zeggen, het begrijpelijk maken naar anderen. Soms is hierbij toezicht en stimulatie nodig. Betreffende de overige aspecten van sociale redzaamheid is in het algemeen hulp bij of overname van zorg nodig, hieronder vallen initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken. De cliënt is niet zijn zelfregie kwijt.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies, betreffende concentratie, motivatie en psychosociaal welbevinden, vaak of continu hulp, toezicht of sturing nodig, vanwege een combinatie van fysieke en psychische moeilijkheden (zoals snel vermoeid, minder controle over armen en benen, vertraagd denkvermogen).

De cliënten hebben ten aanzien van de verschillende aspecten van ADL in het algemeen overname van zorg nodig. Betreffende eten en drinken kan toezicht en stimulatie in sommige situaties voldoende zijn (de cliënt is meestal goed in staat om zelf te bepalen welke hulp nodig is en hoe hij die hulp wil krijgen).

De cliënten hebben zowel binnenshuis- als buitenshuis op het gebied van mobiliteit overname van zorg nodig (vaak met behulp van een rolstoel).

De cliënt heeft continu behoefte aan verpleegkundige aandacht (o.a. wondverzorging, pijnbestrijding).

Van gedragsproblematiek is bij deze cliënten in het algemeen geen sprake.

Bij deze cliënten kan ook psychiatrische problematiek voorkomen, vooral passief van aard (bijvoorbeeld depressiviteit).

De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij achteruitgang maar kan ook gericht zijn op stabilisatie.

De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert vaak snel.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding.

Zorgprofiel

De cliënten hebben op grond van een chronische ziekte specifieke begeleiding nodig in combinatie met zeer intensieve verzorging en verpleging in een beschermende woonomgeving.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid volledige begeleiding nodig, overname van taken is noodzakelijk. Met name bestaat er sterke behoefte aan het bieden van dagstructurering. Ze kunnen niet of nauwelijks zelfstandig deelnemen aan het maatschappelijk leven, communiceren, zelfstandig besluiten nemen, complexe taken initiëren en regie voeren over hun eigen leven. Deze cliënten hebben behoefte aan een vaste structuur en hulp bij het organiseren van de dag.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies continu hulp, toezicht of sturing en begeleiding nodig, omdat er onder andere sprake is van beperkingen op het gebied van oriëntatie, geheugen en denken, concentratie en motivatie. Daarnaast kan extra begeleiding nodig zijn om familieleden te leren omgaan met de veranderde persoon.

De cliënten hebben ten aanzien van de verschillende aspecten van ADL veel hulp nodig. Met name bij kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels en huid en bij het wassen kan ook behoefte zijn aan overname van zorg.

De cliënten hebben ten aanzien van mobiliteit binnenshuis veelal hulp nodig. Ten aanzien van mobiliteit buitenshuis is overname van zorg nodig (er is altijd een begeleider nodig). Verpleging is nodig om de chronische ziekte in de gaten te houden en eventueel passende maatregelen te nemen.

Er is bij deze cliënten vaak sprake van gedragsproblematiek, waardoor in die situaties vaak of continu hulp, toezicht of sturing nodig is. De aard van de gedragsproblematiek is divers, maar reactief gedrag met betrekking tot interactie en verbaal agressief gedrag komen in veel situaties voor. Een deel van de cliënten vertoont psychiatrische problematiek, zowel passief als actief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij geleidelijke achteruitgang.

De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag. Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert vaak langzaam.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening of een psychogeriatrische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging.

Zorgprofiel

De cliënten hebben op grond van een ernstige somatische aandoening/ziekte behoefte aan specifieke en zeer intensieve verzorging en verpleging in combinatie met begeleiding in een beschermende woonomgeving.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid volledige begeleiding nodig, overname van taken is noodzakelijk. Deze begeleiding komt voort uit beperkingen die de ziekte met zich meebrengt en meestal niet uit het ontbreken van zelfregie. Met name bestaat er sterke behoefte aan het bieden van dagstructurering. Ze kunnen niet of nauwelijks zelfstandig deelnemen aan het maatschappelijk leven, complexe taken initiëren en regie voeren over hun eigen leven.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies overname nodig als gevolg van beperkingen op het gebied van concentratie en motivatie. Mede vanwege veranderingen in karakter en persoonlijkheid kunnen ook de partner en/of kinderen behoefte hebben aan begeleiding.

De cliënten hebben ten aanzien van alle aspecten van ADL ten gevolge van hun specifieke aandoeningen/ziektes minimaal hulp dan wel overname van zorg nodig.

De cliënten hebben ten aanzien van mobiliteit, zowel binnenshuis als buitenshuis, behoefte aan hulp of overname.

De cliënten hebben ten gevolge van de specifieke aandoeningen/ziektes continu behoefte aan veel (gespecialiseerde) verpleegkundige aandacht (voorkomen van decubitus, infecties, longontsteking).

Van gedragsproblematiek is bij deze cliënten in het algemeen geen sprake. Bij deze cliënten is meestal geen sprake van psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij achteruitgang van de zorgsituatie.

De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert vaak langzaam.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging;

sector verpleging en verzorging.

Zorgprofiel

Bij cliënten heeft medisch-specialistische diagnostiek/interventie plaatsgevonden waarbij doorgaans sprake is geweest van een opname. In aansluiting op de interventie is behoefte aan herstelgerichte behandeling die aanvullende integrale en multidisciplinaire aanpak vereist. De medisch-specialistische diagnostiek/interventie is afgerond. Naast de aandoening waarvoor de cliënt (aanvullende) behandeling ontvangt heeft de cliënt ook andere problemen in de zin van kwetsbaarheid en comorbiditeit (zoals problemen met de bloedsomloop, psychogeriatrische aandoeningen, het bewegingsapparaat en/of metabole stoornissen), hetgeen leidt tot instabiliteit, complicaties en verminderde leer- en trainbaarheid.

Aanvullend op de herstelgerichte behandeling kan functionele diagnostiek noodzakelijk zijn. Deze aanvullende functionele diagnostiek is vooral gericht op het beperkingenniveau van de cliënt, het onderzoeken welke behandeldoelen haalbaar zijn en het onderzoeken van behandelmogelijkheden (verbeteren van het functioneren van de verzekerde voor zover mogelijk, voorkomen van verergering van beperkingen en het zo lang mogelijk handhaven van zelfstandigheid).

De cliënten hebben ten aanzien van sociale redzaamheid op alle aspecten in ieder geval hulp en vaak overname van zorg nodig. Er is bij deze cliënten sprake van vergaand verlies van zelfregie. Er kan sprake zijn van zwerfgedrag. De cliënten hebben geen grip meer op hun eigen doen en laten.

Cliënten hebben ten aanzien van de verschillende psychosociale/cognitieve functies continu hulp, toezicht en sturing nodig, omdat de cliënten veel beperkingen hebben met betrekking tot oriëntatie, concentratie, geheugen en denken. Er is vaak sprake van desoriëntatie naar tijd, plaats en persoon.

Ten aanzien van ADL hebben cliënten op alle aspecten hulp of overname van zorg nodig, waaronder eten en drinken, kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels en huid, de toiletgang, het wassen en kleden.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten vaak hulp of overname van zorg nodig. Gedurende de verblijfsperiode vermindert de mobiliteitsproblematiek substantieel.

In het kader van herstel is verpleegkundige aandacht nodig.

Meestal is geen sprake van psychiatrische problematiek.

De cliënten kunnen soms gedragproblematiek vertonen. Dit betreft met name dwangmatig gedrag, ongecontroleerd/ontremd gedrag of reactief gedrag met betrekking tot interactie.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie, soms op ontwikkeling of begeleiding bij achteruitgang.

Het beperkingenbeeld van de cliënt verandert langzaam.

De cliënten hebben een tijdelijke behoefte (2-6 maanden) aan extra behandeling en zorg, op meerdere momenten per dag.

Cliënten hebben behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

Bij deze cliëntgroep is sprake van een multidisciplinaire inzet van behandelaars, waarbij specialistische deskundigheid op het gebied van ouderengeneeskunde noodzakelijk is.

De dominante grondslag is meestal een somatische of psychogeriatrische ziekte/ aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met begeleiding en verzorging.

Zorgprofiel

De volwassen cliënten functioneren sociaal beperkt zelfstandig. De cliënten wordt een veilige en vertrouwde leef- en werkwoonomgeving geboden. Het tijdsbesef is beperkt. De ondersteuning is gericht op het stimuleren van de zelfredzaamheid bij het uitvoeren van taken en op regievoering over het eigen leven. De begeleiding is gericht op het zo mogelijk deelnemen aan het maatschappelijk leven

Ten aanzien van sociale redzaamheid hebben de cliënten in het algemeen hulp nodig. Op het gebied van schriftelijke communicatie en besluitnemings- en oplossingsvaardigheden is soms ook overname nodig. Bij het uitvoeren van complexere taken is vrijwel altijd overname nodig.

Met betrekking tot de psychosociale/cognitieve functies hebben de cliënten af en toe of vaak hulp, toezicht of sturing nodig. De oriëntatie met betrekking tot ruimte en personen is gelegen in de voor de cliënt bekende omgeving en personen. Met name ten aanzien van concentratie, geheugen en denken, en ten aanzien van het psychosociaal welbevinden is vaak hulp nodig.

Met betrekking tot ADL hebben cliënten regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie. Bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen kan soms behoefte zijn aan enige hulp.

Ten aanzien van mobiliteit is doorgaans geen hulp nodig. In de vaste vertrouwde omgeving kan de cliënt zich oriënteren. Er kan wel behoefte zijn aan toezicht of stimulatie bij het verplaatsen buitenshuis.

Bij deze cliënten is doorgaans geen sprake van verpleging.

Bij deze cliënten is niet of in geringe mate sprake van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is doorgaans gericht op stabilisatie of ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten functioneren sociaal zeer beperkt zelfstandig vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis). Een belangrijk doel van de begeleiding is het bieden van een veilige en vertrouwde leef- en werkwoonomgeving. Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met begeleiding mogelijk.

Ten aanzien van sociale redzaamheid hebben de cliënten veelal hulp of overname nodig. Cliënten zijn niet in staat complexere taken zelf uit te voeren. Hetzelfde geldt voor het huishoudelijk leven, het regelen van de dagelijkse routine en het nemen van beslissingen en oplossen van problemen. De ondersteuning is zowel gericht op stimulering en ontwikkeling, als op instandhouding van de zelfredzaamheid bij het uitvoeren van taken en van de regievoering over het eigen leven.

Ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig. De oriëntatie met betrekking tot ruimte en personen is beperkt tot de voor de cliënt bekende omgeving en personen. Het tijdsbesef is zeer beperkt.

Ten aanzien van ADL is in het algemeen toezicht of hulp nodig. Bij het uitvoeren van kleine verzorgingstaken is veelal overname nodig. Dit betreft de zorg voor tanden, haren, nagels en huid. Met betrekking tot het eten en drinken volstaat meestal toezicht en stimulatie.

Op het gebied van mobiliteit kan enige hulp nodig zijn, vooral bij het verplaatsen buitenshuis. Ten aanzien van oriëntatie in ruimte en de fijne motoriek is toezicht en stimulatie nodig.

Bij deze cliënten is doorgaans geen sprake van verpleging.

Bij deze cliënten is niet of in geringe mate sprake van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie of het voorkomen van achteruitgang, en waar mogelijk op ontwikkeling. Dit uit zich bijvoorbeeld in begeleiding op het gebied van welbevinden en/of participatie aan het maatschappelijk leven.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten functioneren sociaal niet zelfstandig en zijn continu begeleidingsbehoeftig vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis). Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met individuele begeleiding mogelijk. De begeleiding heeft een structuurverlenend karakter, met een duidelijke dagindeling, vaste leefregels en strikte afspraken. Daarnaast is er aandacht voor het ontwikkelen van sociale en praktische vaardigheden.

Wat betreft de sociale redzaamheid hebben de cliënten overname nodig bij het onderhouden van de sociale relaties, deelname aan het maatschappelijk leven, uitvoeren van taken en het regelen van de dagelijkse routine. Ten aanzien van communicatie is hulp nodig.

Ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Er is sprake van gerichte begeleiding met als doel het realiseren van een vaste thuisbasis die veiligheid en geborgenheid biedt.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten hulp en regelmatig overname nodig. De begeleiding richt zich op het in stand houden van de mogelijkheden van de cliënt. Bij het eten en drinken is hulp en stimulatie vaak voldoende.

Op het gebied van mobiliteit kan hulp nodig zijn, vooral bij het verplaatsen buitenshuis. Bij de oriëntatie in ruimte, tijd, plaats en personen is overname van zorg nodig.

Bij deze cliënten kan sprake zijn van specifiek verpleegkundig handelen in verband met diverse aandoeningen.

Bij deze cliënten kan in geringe mate sprake zijn van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek. Hiervoor is gerichte begeleiding noodzakelijk. De begeleiding richt zich met name op het voorkomen van dwangmatig of manipulatief gedrag.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie of het voorkomen van achteruitgang, en waar mogelijk op ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.

Zorgprofiel

De cliënten functioneren sociaal (zeer) beperkt zelfstandig en zijn intensief begeleidingsbehoeftig, vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis) gecombineerd met gedragsproblematiek en/of psychiatrische problematiek. De begeleiding is vaak individueel en structuurbiedend, gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek en op veiligheid. Er worden grenzen gesteld door anderen. Er is sprake van een voorspelbare invulling van de dag en van vaste leefregels. Veiligheidsrisico’s voor de begeleiders zijn beperkt.

Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten ten aanzien van de meeste aspecten hulp of overname van taken nodig. Met name bij het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en het huishoudelijk leven is vanwege gedragsproblematiek overname van taken nodig.

Ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Met name op het gebied van concentratie, geheugen en denken kan zelfs sprake zijn van continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing.

De cliënt kan ADL veelal zelf uitvoeren, maar iemand anders moet wel toezien of stimuleren of soms helpen.

Ten aanzien van mobiliteit is doorgaans geen hulp nodig, soms wel toezicht en stimulatie bij het verplaatsen buitenshuis.

Bij deze cliënten is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van structurele, vaak cumulatieve gedragsproblematiek. De cliënten hebben hierdoor vaak of continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing. De cliënten vragen van hun omgeving continu grote alertheid vanwege manipulatief, dwangmatig, ontremd en reactief gedrag.

Er komt regelmatig psychiatrische problematiek voor bij deze cliënten. Dit kan zowel actief als passief of wisselend van aard zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is doorgaans gericht op stabilisatie of ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

Zorgprofiel

Cliënten zijn sterk gedragsgestoord en licht of ernstig verstandelijk gehandicapt.

Beide cliëntgroepen functioneren sociaal beperkt of nauwelijks zelfstandig en zijn intensief begeleidingsbehoeftig, vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis) gecombineerd met gedrags- en/of psychiatrische problematiek. De cliënten hebben permanent structuur, veiligheid en bescherming nodig. De begeleiding is vaak individueel en structuurbiedend, waarbij de nadruk ligt op voorspelbaarheid van de invulling van de dag en vaste leefregels. Voor de doelgroep SGLVG heeft de begeleiding meer het karakter van hulp, in tegenstelling tot de doelgroep SGEVG waar de nadruk meer op overname ligt en met name de ADL-zorg meer nadrukkelijk aanwezig is. Wat betreft tijdbesteding komen deze twee groepen met elkaar overeen, waardoor tot uitdrukking wordt gebracht dat toezien en helpen voor de doelgroep SGLVG tijdsintensiever is dan overname van taken.

Er is sprake van risicovol gedrag, maatschappelijk probleemgedrag en cliënten zijn vaak zelf niet gemotiveerd voor behandeling. In verband met veiligheidsrisico’s zijn doorgaans meerdere begeleiders tegelijkertijd aanwezig.

Wat betreft sociale redzaamheid hebben cliënten hulp of overname van taken nodig, mede vanwege een combinatie van op elkaar ingrijpende problematiek (denk aan een verstandelijke handicap gepaard gaande met lichamelijke en/of zintuiglijke handicap(s) en/of psychogeriatrische problematiek etc.). Deelname aan het sociale leven is alleen mogelijk met individuele begeleiding.

Ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten vaak tot continu hulp, toezicht of sturing nodig. Met name op het vlak van concentratie, geheugen en denken kunnen cliënten continu behoefte hebben aan hulp, toezicht of sturing.

De doelgroep SGLVG-cliënten kunnen ADL veelal zelf uitvoeren, maar hebben vaak wel behoefte aan toezicht en stimulatie. Ten aanzien van mobiliteit is doorgaans geen hulp nodig, soms is wel toezicht en stimulatie nodig bij het verplaatsen buitenshuis.

De doelgroep SGEVG-cliënten hebben ten aanzien van ADL wel regelmatig hulp nodig, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels en huis, het wassen en het eten en drinken. Het kan voorkomen dat er twee verzorgenden/begeleiders nodig zijn. Ten aanzien van de mobiliteit kunnen zij ook hulp nodig hebben. Deze kan in intensiteit wisselend zijn. Met name bij oriëntatie in ruimte en het verplaatsen buitenshuis is hulp nodig. Cliënten kunnen door lichamelijke problematiek afhankelijk zijn van een elektrische rolstoel, ingewikkelde transfers, omgevingsbesturing en hulpmiddelen. Er kan sprake zijn van verpleegkundige aandacht.

Deze cliënten kennen verschillende vormen van extreme gedragsproblematiek. Dit kan zich op allerlei wijze uiten, bijvoorbeeld verbaal agressief, lichamelijk agressief, destructief, manipulatief, dwangmatig, ongecontroleerd en reactief gedrag. Hierbij is continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing. Daarbij is zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag eveneens te verwachten. De cliënten vragen van hun omgeving continu grote alertheid. Het corrigeren van gedrag is zeer moeilijk doordat cliënten niet of moeilijk (met gangbare middelen) beïnvloedbaar zijn. Cliënten hebben geen of weinig inzicht in hun eigen aandeel bij interactieproblemen en een zeer beperkt leervermogen. Ze kunnen frequent en onvoorspelbaar fors gewelddadig reageren.

Kenmerkend voor deze doelgroepen is dat er doorgaans sprake is van een CEP-score van 3 of hoger en de aanwezigheid van een Bijzonder Zorgplan CCE. Er komt regelmatig psychiatrische problematiek voor bij deze cliënten. Deze kan actief, passief of wisselend van aard zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is meestal gericht op stabilisatie of op ontwikkeling. Dit uit zich in het reguleren van de gedragsproblematiek en het bieden van structuur en veiligheid.

Cliënten hebben blijvend behoefte aan permanent toezicht.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen SGLVG

Gemiddelde scores beperkingen SGEVG

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging

Zorgprofiel

Meervoudig gehandicapte cliënten functioneren sociaal niet zelfstandig en zijn continu begeleidingsbehoeftig vanwege een verstandelijke handicap (functiestoornis). De cliënten hebben daarnaast lichamelijke beperkingen waarvoor volledige verzorging en soms verpleging noodzakelijk is. Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met individuele begeleiding mogelijk. De begeleiding heeft een structuurverlenend karakter, met een duidelijke dagindeling.

Wat betreft de sociale redzaamheid is overname van zorg nodig. Dit heeft betrekking op het onderhouden van de sociale relaties, deelname aan het maatschappelijk leven, communicatie, uitvoeren van taken en het regelen van de dagelijkse routine. De cliënten zijn niet in staat om taken zelfstandig uit te voeren, mede vanwege een combinatie van op elkaar ingrijpende problematiek (denk aan een verstandelijke handicap die gepaard gaat met lichamelijke handicaps).

Ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies is overname en soms hulp nodig. Er is sprake van gerichte begeleiding met als doel het realiseren van een vaste thuisbasis die veiligheid en geborgenheid biedt.

Ten aanzien van ADL is overname van zorg nodig. Bij sommige cliënten is inzet van twee verzorgenden/begeleiders nodig om de zorg uit te voeren.

Ten aanzien van mobiliteit is overname noodzakelijk. Cliënten zijn niet mobiel. Zowel binnen als buitenshuis zijn cliënten volledig afhankelijk van een (elektrische) rolstoel, omgevingsbesturing en hulpmiddelen. Bij het maken van transfers is overname van zorg (met hulpmiddelen) nodig. Bij de oriëntatie is overname van zorg nodig.

Bij deze cliënten is regelmatig sprake van specifiek verpleegkundig handelen in verband met diverse aandoeningen.

Bij deze cliënten is geen of in geringe mate sprake van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie of begeleiding bij (geleidelijke) achteruitgang.

Cliënten hebben blijvend behoefte aan:

- Permanent toezicht, of

- 7x24 uur per dag zorg in de nabijheid.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

Wonen met enige behandeling en begeleiding;

sector licht verstandelijk gehandicapt (18 tot 23 jaar).

Zorgprofiel

De cliënten verblijven gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden. Er is sprake van een duidelijk omschreven behandelklimaat. Cliënten worden behandeld aan de hand van een voor de cliënt vastgesteld behandelplan. Zij worden voorbereid op een zo zelfstandig mogelijk leven/ wonen. Door de instelling wordt contact onderhouden met de ouders/thuissituatie, eventueel de school van de cliënt en met andere externe betrokkenen zoals bijvoorbeeld het maatschappelijk werk.

Wat betreft sociale redzaamheid hebben de cliënten behoefte aan toezicht en stimulatie. Ten aanzien van complexe taken en op het gebied van besluitnemings- en oplossingsvaardigheden hebben cliënten hulp nodig.

Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van geheugen en denken, concentratie en psychosociaal welbevinden kan vaker hulp, toezicht of sturing nodig zijn.

De cliënt kan ADL zelf uitvoeren, er is hooguit toezicht en stimulatie noodzakelijk.

Ten aanzien van mobiliteit is doorgaans geen sprake van beperkingen.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van gedragsproblematiek. De cliënt is in een fase gekomen waarin de gedragsproblematiek hanteerbaar is geworden. Ten aanzien van de gedragsproblematiek is enige sturing, regulering en toezicht nodig. Dit is met name aan de orde op het gebied van manipulatief gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Er kan sprake zijn van psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek, op ontwikkeling en waar mogelijk op vermaatschappelijking.

De cliënt heeft een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als ongeplande tijden en is cognitief in staat ‘even te wachten’ op de zorg zonder dat er direct problemen ontstaan.

Het profiel is doorgaans van toepassing op een cliënt die volgens zijn behandelaar is aangewezen op het afmaken van een onder de Jeugdwet aangevangen behandeling met verblijf.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat de beperkte sociale redzaamheid in verband met een licht verstandelijke beperking een integrale behandeling noodzakelijk maakt.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

Wonen met behandeling en begeleiding;

sector licht verstandelijk gehandicapt (18 tot 23 jaar).

Zorgprofiel

De cliënten verblijven gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden. Er is sprake van een duidelijk omschreven behandelklimaat, dat zich uit kan strekken tot alle leefklimaten. Cliënten worden behandeld aan de hand van een voor de cliënt vastgesteld behandelplan dat zich richt op het leren van sociale vaardigheden, het aanleren van praktische vaardigheden, het verbeteren van de vrijetijdsbesteding,het ontwikkelen en aanleren van emotionele vaardigheden, versterken van motorische ontwikkeling, versterking van autonomie, verbetering van het sociale netwerk en seksuele opvoeding. Door de instelling wordt regelmatig contact onderhouden met de ouders/ thuissituatie, eventueel de school van het kind en met andere externe betrokkenen, zoals bijvoorbeeld het maatschappelijk werk.

Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen.

Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

De cliënt kan ADL in principe zelf uitvoeren, maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken.

Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van gedragsproblematiek. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Bijkomende psychiatrische problematiek komt regelmatig voor.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek, op ontwikkeling en waar mogelijk op vermaatschappelijking.

De cliënt heeft een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als ongeplande tijden.

Het profiel is doorgaans van toepassing op een cliënt voor wie de behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Jeugdwet aangevangen integrale behandeltraject nog niet is afgerond met ingang van het 18e

levensjaar.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat de beperkte sociale redzaamheid in verband met een licht verstandelijke beperking een integrale behandeling noodzakelijk maakt.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep;

sector licht verstandelijk gehandicapt (18 tot 23 jaar).

Zorgprofiel

De cliënten verblijven gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar huisvesting, huishoudelijke ondersteuning en begeleiding met een behandelend karakter wordt geboden. Er is sprake van een duidelijk omschreven behandelklimaat, dat zich uitstrekt tot alle leefsferen. Cliënten worden behandeld aan de hand van een voor de cliënt vastgesteld behandelplan dat zich richt op het leren van sociale vaardigheden, het aanleren van praktische vaardigheden, het verbeteren van vrijetijdsbesteding, het ontwikkelen en aanleren van emotionele vaardigheden, versterken van motorische ontwikkeling, versterking van autonomie, verbetering van het sociale netwerk en seksuele opvoeding. In verband met specifieke problematiek is verblijf binnen een kleine overzichtelijke groep en intensieve betrokkenheid vereist. Door de instelling wordt regelmatig contact onderhouden met de ouders/ thuissituatie,eventueel de school van het kind en met andere externe betrokkenen zoals bijvoorbeeld het maatschappelijk werk.

Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten veel hulp nodig. Zij kunnen taken vaak met veel moeite zelf uitvoeren en hebben daarbij veel hulp of zelfs overname nodig.

Ook ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben de cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

De ADL kan de cliënt in principe zelf uitvoeren, maar ten aanzien van vrijwel alle aspecten is veel toezicht en stimulatie nodig.

Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek. De cliënt heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek.

Bijkomende psychiatrische problematiek komt regelmatig voor.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek, op ontwikkeling en waar mogelijk op vermaatschappelijking.

De cliënt heeft een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als ongeplande tijden.

Het profiel is onder andere van toepassing op een cliënt voor wie de behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Jeugdwet aangevangen integrale behandeltraject nog niet is afgerond met ingang van het 18e levensjaar.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat de beperkte sociale redzaamheid en ernstige gedragsproblematiek in verband met een licht verstandelijke beperking een integrale behandeling noodzakelijk maakt.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding;

sector licht verstandelijk gehandicapt (18 tot 23 jaar).

Zorgprofiel

De cliënten verblijven gedurende een afgebakende periode in een omgeving waar alle leefsferen, te weten het wonen, school en/of dagbesteding en de vrije tijd op elkaar zijn afgestemd en waar vanuit de voorziening ondersteuning in de andere leefsferen plaatsvindt. Tevens wordt huishoudelijke ondersteuning geboden. Er is sprake van een duidelijk omschreven behandelklimaat, waarin permanente beveiliging mogelijk is en de bewegingsruimte enige tijd beperkt kan worden. De cliënt wordt behandeld aan de hand van een voor de cliënt vastgesteld behandelplan dat zich richt op het leren van sociale vaardigheden, het aanleren van praktische vaardigheden, het verbeteren van de vrijetijdsbesteding, het ontwikkelen en aanleren van emotionele vaardigheden, versterken van motorische ontwikkeling, versterking van autonomie, verbetering van het sociale netwerk en seksuele opvoeding. In verband met specifieke problematiek is verblijf binnen een kleine overzichtelijke groep en intensieve betrokkenheid vereist. Door de instelling wordt regelmatig contact onderhouden met de ouders/thuissituatie en met andere externe betrokkenen zoals bijvoorbeeld het maatschappelijk werk.

Wat betreft de sociale redzaamheid is veelal hulp nodig. Met name bij het aangaan van sociale relaties, deelname aan het maatschappelijk leven, het regelen van de dagelijkse routine en het uitvoeren van complexere taken is vaak continu hulp of overname nodig. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben de cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

Bij het uitvoeren van ADL heeft de cliënt continu toezicht en stimulatie nodig en soms (gedeeltelijke) overname, vooral bij de kleine verzorgingstaken en het wassen. Tevens is toezicht nodig met betrekking tot het voldoende en gezond eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit zijn er doorgaans geen beperkingen.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek. De cliënt heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, destructief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie en zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag. Ook grensoverschrijdend seksueel gedrag kan voorkomen. De cliënt heeft een sterke neiging zich aan begeleiding te onttrekken en/of een gevaar voor zichzelf of de omgeving te vormen.

Bijkomende psychiatrische problematiek komt regelmatig voor.

De aard van het begeleidingdoel is gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek, op ontwikkeling en waar mogelijk op vermaatschappelijking.

De cliënt heeft een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als niet geplande tijden.

Het profiel is onder andere van toepassing op een jongvolwassen cliënt voor wie de behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Jeugdwet aangevangen integrale behandeltraject nog niet is afgerond met ingang van het 18e levensjaar.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat de beperkte sociale redzaamheid en ernstige gedragsproblematiek in verband met een licht verstandelijke beperking een integrale behandeling noodzakelijk maakt.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding;

sector licht verstandelijk gehandicapt (18 tot 23 jaar).

Zorgprofiel

De cliënten verblijven gedurende een afgebakende periode in een besloten omgeving, waar alle leefsferen, te weten het wonen, school en/of dagbesteding en de vrije tijd op elkaar zijn afgestemd en waar vanuit de voorziening ondersteuning in de andere leefsferen plaatsvindt. Er is sprake van een duidelijk omschreven behandelklimaat, waarin permanente beveiliging aanwezig is. De cliënt wordt behandeld aan de hand van een voor de cliënt vastgesteld behandelplan dat zich richt op het leren van sociale vaardigheden, het aanleren van praktische vaardigheden, het verbeteren van de vrijetijdsbesteding, het ontwikkelen en aanleren van emotionele vaardigheden, versterken van motorische ontwikkeling, versterking van autonomie, verbetering van het sociale netwerk en seksuele opvoeding. In verband met specifieke problematiek is verblijf binnen een kleine overzichtelijke groep en intensieve betrokkenheid vereist in een besloten omgeving. Een fysiek beschermende omgeving is mede noodzakelijk door voortdurend dreigende conflicten met de omgeving. Door de instelling wordt regelmatig contact onderhouden met de ouders/thuissituatie en met andere externe betrokkenen zoals bijvoorbeeld het maatschappelijk werk.

Met betrekking tot sociale redzaamheid hebben cliënten vrijwel altijd hulp of overname nodig. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben de cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

Bij het uitvoeren van ADL heeft de cliënt continu toezicht en stimulatie nodig en soms hulp, vooral bij de kleine verzorgingstaken en het wassen. Tevens is toezicht nodig met betrekking tot het voldoende en gezond eten en drinken.

Ten aanzien van mobiliteit zijn doorgaans geen beperkingen. Bij het verplaatsen buitenshuis en op het gebied van oriëntatie, kan wel toezicht en stimulatie nodig zijn.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, destructief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie. Ook grensoverschrijdend seksueel gedrag kan voorkomen. De cliënt heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig.

De mate van toezicht is zeer intensief. De deur van de verblijfsruimte is gesloten. Verblijf buiten de besloten verblijfsruimte is beperkt en als dit plaatsvindt, gaat de cliënt niet zonder direct toezicht naar buiten.

Bijkomende psychiatrische problematiek komt regelmatig voor.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op het reguleren van de gedragsproblematiek, op ontwikkeling en waar mogelijk op vermaatschappelijking.

De cliënt heeft een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als ongeplande tijden.

Het profiel is onder andere van toepassing op een cliënt voor wie de behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Jeugdwet aangevangen integrale behandeltraject nog niet is afgerond met ingang van het 18e levensjaar.

De dominante grondslag is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat de beperkte sociale redzaamheid en ernstige gedragsproblematiek in verband met een licht verstandelijke beperking een integrale behandeling noodzakelijk maakt.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum.

Zorgprofiel

Het verblijf van de volwassen cliënten op de SGLVG behandelafdeling wordt gekenmerkt door een drie leefsferen situatie (een geïntegreerd aanbod van wonen, school/werk en vrije tijd) en een therapeutisch milieu. De begeleiding en behandeling is multidisciplinair en integraal: alle betrokkenen werken volgens het behandelplan van de cliënt. De dagelijkse begeleiding omvat onderzoek en observatie in de dagelijkse situatie, individuele begeleidingsgesprekken/therapieën en in de behandelfase tevens praktijkgerichte vorming.

Ten aanzien van sociale redzaamheid, zowel het aangaan en onderhouden van relaties en contacten als deelname aan het maatschappelijk leven, het inperken van gevaar en de dagelijkse routine hebben cliënten continu hulp of overname nodig. Cliënten hebben moeite met het zelfstandig nemen van besluiten, het inschatten van de gevolgen en het oplossen van problemen. Cliënten kunnen eenvoudige taken gedeeltelijk zelf initiëren en uitvoeren, maar hier is wel toezicht en stimulatie bij nodig, soms moet gedeeltelijk worden overgenomen. Ook bij de dagelijkse routine, structuur aanbrengen in de dagindeling en het huishoudelijk leven is toezicht, stimulatie en gedeeltelijke overname nodig.

Met betrekking tot de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten continu hulp, toezicht of sturing nodig.

Cliënten kunnen de verschillende aspecten van ADL in principe zelf uitvoeren, maar hebben hier wel toezicht en stimulatie of soms hulp bij nodig.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten doorgaans geen beperkingen. Bij het verplaatsen buitenshuis en met betrekking tot oriëntatie is wel vaak toezicht of stimulatie nodig.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Er is sprake van ernstige, complexe gedragsproblematiek. De cliënt heeft hierbij continu toezicht, sturing of hulp nodig.

Er is vaak sprake van psychiatrische problematiek, die in veel gevallen actief van aard is.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie en ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis) met de verbijzondering dat de beperkte sociale redzaamheid en ernstige gedragsproblematiek in verband met een licht verstandelijke beperking een integrale behandeling noodzakelijk maakt.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015).

Zorgprofiel

Cliënten zijn licht lichamelijk gehandicapt, functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur en hebben een goed besef van tijd, plaats en persoon.

De cliënten kunnen grotendeels zelf de regie voeren over hun eigen leven, zij hebben daarbij ten aanzien van de sociale redzaamheid toezicht of stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het uitvoeren van complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn ten aanzien van concentratie, geheugen en denken, prikkelgevoeligheid en het psychosociaal welbevinden van de cliënten.

De cliënten kunnen ADL zelf uitvoeren, er is hooguit af en toe toezicht of stimulatie nodig, bijvoorbeeld bij het wassen en aan- en uitkleden.

Ten aanzien van de mobiliteit zijn de cliënten vrijwel volledig zelfstandig, er kan af en toe toezicht of stimulatie nodig zijn.

Er is doorgaans geen of in geringe mate sprake van verpleging.

Er is meestal geen sprake van gedrags- of psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie of ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met begeleiding en enige verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn matig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal beperkt zelfstandig binnen een afgesproken vaste structuur. Cliënten worden op een eenduidige manier benaderd.

De cliënten kunnen niet zelfstandig de regie voeren over hun eigen leven en hebben daardoor ten aanzien van de sociale redzaamheid dagelijks behoefte aan hulp. Dit is met name het geval bij het onderhouden en aangaan van sociale contacten, besluitnemings- en oplossingsvaardigheden, eenvoudige taken en het huishoudelijk leven. Bij het uitvoeren van complexe taken is soms overname nodig.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies begeleiding nodig in de vorm van hulp, toezicht of sturing. De intensiteit kan veranderlijk zijn. Met name op het vlak van concentratie, geheugen en denken, informatieverwerking, perceptie van zichzelf en bij prikkelgevoeligheid is dit vaak aan de orde.

De cliënten kunnen veel ADL grotendeels zelf uitvoeren, maar er is wel behoefte aan toezicht en stimulatie bij bijvoorbeeld de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het eten en drinken. Bij het wassen en aankleden kan hulp nodig zijn.

Ten aanzien van de mobiliteit kan de cliënt zich voor een groot deel zelf redden, er is wel af en toe toezicht of stimulatie nodig. Dit betreft met name het verplaatsen buitenshuis.

Af en toe kan verpleegkundige aandacht nodig zijn.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, de cliënt kan met name door manipulatief, dwangmatig, ontremd en reactief gedrag af en toe hulp, toezicht en sturing nodig hebben.

Bij deze cliënten kan soms psychiatrische problematiek voorkomen, actief dan wel passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie en ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met enige begeleiding en verzorging (2015).

Zorgprofiel

Cliënten zijn ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur.

Cliënten kunnen voor een groot deel zelf de regie voeren over hun eigen leven. Zij hebben hierbij ten aanzien van de sociale redzaamheid toezicht of stimulatie nodig. Echter bij de uitvoering van complexe taken en met betrekking tot het huishoudelijk leven kan behoefte bestaan aan hulp.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij informatieverwerking, perceptie van zichzelf en psychosociaal welbevinden van de cliënten. Cliënten hebben een goed besef van tijd, plaats en persoon.

De cliënten kunnen een aantal aspecten van ADL niet of met veel moeite zelf uitvoeren, er is veelal sprake van behoefte aan hulp bij het wassen, kleden en de toiletgang. Bij andere ADL-taken is meer sprake van toezicht of stimulatie.

Ten aanzien van de mobiliteit hebben cliënten behoefte aan toezicht of stimulatie. Er kan wel vaak hulp, toezicht of stimulatie nodig zijn bij transfers en het voortbewegen binnenshuis. Het kan voorkomen dat hierbij hulpmiddelen nodig zijn. Met betrekking tot de motoriek kan af en toe behoefte zijn aan hulp, toezicht of sturing.

Af en toe kan verpleegkundige aandacht nodig zijn.

Er is meestal geen sprake van gedrags- of psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie, soms op ontwikkeling of begeleiding bij achteruitgang. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met begeleiding en verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal beperkt zelfstandig binnen een afgesproken vaste structuur. Zij worden op een eenduidige manier benaderd.

De cliënten kunnen niet zelfstandig de regie over hun eigen leven voeren en hebben daardoor ten aanzien van de sociale redzaamheid vaak hulp of overname van taken nodig. Bijvoorbeeld bij deelname aan het maatschappelijk leven, het voeren van een huishouden, dagelijkse routine, het uitvoeren van eenvoudige taken en ten aanzien van besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Bij het uitvoeren van complexe taken is vaak volledige overname van taken nodig.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies begeleiding nodig in de vorm van hulp, toezicht of sturing. De intensiteit kan veranderlijk zijn. Met name op het vlak van concentratie, geheugen en denken, informatieverwerking, perceptie van zichzelf en bij prikkelgevoeligheid is vaak hulp, toezicht of sturing nodig van begeleiders.

De cliënten hebben ten aanzien van alle aspecten van ADL ten minste toezicht of stimulatie nodig, maar vaak ook hulp. Bijvoorbeeld bij de kleine verzorgingstaken, het wassen en aankleden, het in en uit bed gaan en de toiletgang.

Ten aanzien van de mobiliteit is altijd ten minste toezicht of stimulatie maar vaak ook hulp nodig. Cliënten hebben hulp nodig bij het maken van transfers, het voortbewegen binnenshuis en het verplaatsen buitenshuis. Voor verplaatsing en transfers zijn doorgaans hulpmiddelen nodig.

Regelmatig is verpleegkundige aandacht vereist.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, de cliënt kan met name door manipulatief, dwangmatig, ontremd en reactief gedrag af en toe hulp, toezicht en sturing nodig hebben.

Bij deze cliënten kan soms ook sprake zijn van psychiatrische problematiek, actief dan wel passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie, soms op ontwikkeling of begeleiding bij achteruitgang.

Het beperkingenbeeld van de cliënt verandert langzaam of soms ook niet. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn zeer ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur.

De cliënten kunnen redelijk zelf de regie over hun eigen leven voeren, maar hebben hierbij wel toezicht of stimulatie nodig, en in enkele gevallen hulp ten aanzien van de sociale redzaamheid. Dit is vooral het geval bij het uitvoeren van complexe taken en praktische zaken in het huishoudelijk leven.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij geheugen en denken, informatieverwerking en bij het psychosociaal welbevinden van de cliënten. Cliënten hebben een goed besef van tijd, plaats en persoon.

De cliënt is volledig ADL afhankelijk, er is hulp of overname van taken nodig. Het kan voorkomen dat er regelmatig twee verzorgenden nodig zijn om deze zorg van de cliënt over te nemen.

Ten aanzien van de mobiliteit hebben de cliënten hulp en soms overname nodig. De cliënt kan afhankelijk zijn van een elektrische rolstoel, ingewikkelde transfers, omgevingsbesturing en hulpmiddelen. Ten aanzien van de motoriek is vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

Er is regelmatig tot vaak verpleegkundige aandacht vereist. Dit kan ook gespecialiseerd verpleegkundig handelen omvatten, waarbij sprake kan zijn van de directe beschikbaarheid van een verpleegkundige.

Er is meestal geen sprake van gedrags- of psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie of (geleidelijke) achteruitgang. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

Eventuele behandeling is gericht op complicaties en preventie hiervan.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn zeer ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal beperkt zelfstandig binnen een afgesproken vaste structuur. Zij worden op een eenduidige manier benaderd.

De cliënten zijn zelf niet in staat regie te voeren over hun eigen leven. Zij hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid hulp of soms overname van taken nodig. Overname komt met name voor met betrekking tot deelname aan het maatschappelijk leven, het nemen van beslissingen en het uitvoeren van eenvoudige en complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Dit is met name vaker nodig bij geheugen en denken, concentratie, perceptie van zichzelf en prikkelgevoeligheid van de cliënten.

De cliënt is volledig ADL afhankelijk, er is hulp of overname van taken nodig. Het kan voorkomen dat regelmatig twee verzorgenden deze zorg van de cliënt moeten overnemen.

Ten aanzien van de mobiliteit is hulp en overname nodig, zowel bij het voortbewegen binnenshuis als buitenshuis. Ten aanzien van de motoriek is vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

Er is regelmatig tot vaak verpleegkundige aandacht vereist. Dit kan ook gespecialiseerd verpleegkundig handelen omvatten, waarbij sprake kan zijn van de directe beschikbaarheid van een verpleegkundige.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, de cliënt kan met name door manipulatief, dwangmatig en reactief gedrag af en toe hulp, toezicht en sturing nodig hebben.

Bij deze cliënten is soms ook sprake van psychiatrische problematiek, actief dan wel passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie of (geleidelijke) achteruitgang. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

Eventuele behandeling is gericht op complicaties en preventie hiervan.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn zeer ernstig lichamelijk gehandicapt, functioneren sociaal zeer beperkt zelfstandig en moeten op een eenduidige manier worden benaderd.

Cliënten kunnen zelf geen regie voeren over hun eigen leven en hebben daardoor ten aanzien van de sociale redzaamheid totale overname nodig. Dit betreft het onderhouden van de sociale relaties, communicatie,deelname aan het maatschappelijk leven, uitvoeren van taken en het regelen van de dagelijkse routine.

Cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies vaak tot continu hulp, toezicht of sturing nodig. Continu hulp, toezicht of sturing kan met name het geval zijn bij het geheugen en denken, concentratie, perceptie van zichzelf en prikkelgevoeligheid van de cliënten. Oriëntatie met betrekking tot ruimte en personen is veelal beperkt tot de dagelijkse omgeving en mensen in de directe nabijheid. Het tijdsbesef is veelal beperkt.

De cliënt is volledig ADL afhankelijk. Het kan voorkomen dat er regelmatig twee verzorgenden nodig zijn om deze zorg van de cliënt over te nemen.

Ten aanzien van de mobiliteit is volledige overname nodig, zowel buitenshuis als binnenshuis. Daarbij hebben cliënten vaak moeite met oriëntatie in ruimte. Wat betreft de motoriek is vrijwel continu hulp, toezicht of sturing nodig.

Er is regelmatig tot vaak verpleegkundige aandacht vereist. Dit kan ook gespecialiseerd verpleegkundig handelen omvatten, waarbij sprake kan zijn van de directe beschikbaarheid van een verpleegkundige.

Er is veelal sprake van gedragsproblematiek voortkomend uit geriatrische of soms psychiatrische problematiek, de cliënten hebben af en toe tot vaak hulp, toezicht en sturing nodig. De cliënten kunnen met name door dwangmatig, ontremd en reactief gedrag vaak hulp, toezicht en sturing nodig hebben.

Er kan sprake zijn van psychiatrische problematiek, actief dan wel passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op (geleidelijke) achteruitgang of stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De behandeling is gericht op complicaties en preventie hiervan.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGaud Wonen met begeleiding en enige verzorging (2015).

Zorgprofiel

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt, met eventueel andere problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid regelmatig hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij communicatie, besluitnemings- en oplossingsvaardigheden, het uitvoeren van eenvoudige taken en bij het uitvoeren van complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Met name ten aanzien van informatieverwerking, prikkelgevoeligheid en bij het psychosociaal welbevinden van de cliënten is vaker hulp, toezicht of sturing nodig.

De cliënten kunnen ADL grotendeels zelf uitvoeren, er is af en toe toezicht of stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij het eten en drinken.

De cliënten zijn zeer zelfstandig met betrekking tot mobiliteit.

Er is doorgaans geen behoefte aan verpleging.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek.

Er kan soms sprake zijn van psychiatrische problematiek, welke actief dan wel passief van aard kan zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op ontwikkeling, soms ook op stabilisatie.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt en hebben beperkte meervoudige problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid hulp of overname van taken nodig. Dit kan met name het geval zijn bij communicatie, deelname aan het maatschappelijk leven, dagelijkse routine, besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het uitvoeren van eenvoudige en complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies vaak tot continu hulp, toezicht of sturing nodig. Continu hulp, toezicht of sturing kan met name het geval zijn bij geheugen en denken, concentratie, perceptie van zichzelf en de omgeving en prikkelgevoeligheid van de cliënten.

De cliënten hebben ten aanzien van de ADL toezicht en stimulatie nodig, en soms hulp. Met name bij kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen kan er hulp nodig zijn.

De cliënten hebben ten aanzien van de mobiliteit toezicht en stimulatie nodig. Met name bij het verplaatsen buitenshuis hebben cliënten vaak behoefte aan hulp.

Er kan enige (specialistische) verpleegkundige aandacht vereist zijn.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, hierbij is af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Met name vanwege dwangmatig en reactief gedrag met betrekking tot interactie kan vaker behoefte zijn aan hulp, toezicht of sturing.

Er kan sprake zijn van psychiatrische problematiek, welke vaak actief en soms passief of wisselend van aard is.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op ontwikkeling, soms ook op stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt en hebben een ernstige meervoudige problematiek.

De cliënten zijn niet sociaal zelfredzaam en hebben ten aanzien van de totale sociale redzaamheid overname nodig.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies vaak tot continu hulp, toezicht of sturing nodig. Continu hulp, toezicht of sturing kan met name het geval zijn bij geheugen en denken, concentratie, perceptie van zichzelf en de omgeving en bij prikkelgevoeligheid van de cliënten.

De cliënten kunnen de ADL niet of met veel moeite zelf uitvoeren, er is veelal sprake van hulp bij deze taken. Met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen kan in plaats van hulp soms overname noodzakelijk zijn.

De cliënten hebben ten aanzien van de mobiliteit vaak hulp, toezicht of stimulatie nodig. Dit is met name het geval met betrekking tot de oriëntatie in ruimte en het verplaatsen buitenshuis.

Er kan enige (specialistische) verpleegkundige aandacht vereist zijn.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, waarbij dan af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig is.

Tevens is er vaak sprake van psychiatrische problematiek, welke vaak actief maar ook passief of wisselend van aard kan zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op ontwikkeling, soms op stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en enige verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt. Er is sprake van bijkomende problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid regelmatig hulp nodig. Dit kan met name het geval zijn bij communicatie, deelname aan het maatschappelijk leven, dagelijkse routine en bij het uitvoeren van eenvoudige taken. Bij besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en het uitvoeren van complexe taken kan sprake zijn van overname.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Met name ten aanzien van informatieverwerking, geheugen en denken, prikkelgevoeligheid, perceptie van zichzelf en de omgeving, zelfbepaling en bij het psychosociaal welbevinden van de cliënten is vaker hulp, toezicht of sturing nodig.

De cliënten kunnen ADL grotendeels zelf uitvoeren, er is af en toe toezicht of stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij persoonlijke zorg zoals wassen en eten en drinken.

De cliënten zijn doorgaans zelfstandig met betrekking tot mobiliteit.

Met name bij het verplaatsen buitenshuis hebben cliënten soms toezicht of sturing nodig.

Er is doorgaans geen behoefte aan verpleging.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek, hierbij is af en toe toezicht of sturing nodig. Met name vanwege reactief gedrag met betrekking tot interactie, manipulatief en dwangmatig gedrag.

Er kan sprake zijn van psychiatrische problematiek, welke actief dan wel passief van aard kan zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op ontwikkeling, soms ook op stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGvis Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015)

Zorgprofiel

De cliënten zijn enkelvoudig visueel gehandicapt en hebben een beperkte andere problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid toezicht en stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij communicatie, besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het uitvoeren van complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en zichzelf en bij het psychosociaal welbevinden van de cliënten.

De cliënten kunnen de ADL grotendeels zelf uitvoeren, er kan bij het eten en drinken toezicht of stimulatie nodig zijn.

De cliënten zijn zelfstandig met betrekking tot mobiliteit, er kan af en toe sprake zijn van behoefte aan toezicht of stimulatie bij het verplaatsen buitenshuis.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek zijn doorgaans niet aan de orde.

De aard van het begeleidingsdoel is meestal gericht op ontwikkeling of soms stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGvis Wonen met begeleiding en enige verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn enkelvoudig visueel gehandicapt en hebben matige andere problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van sociale redzaamheid toezicht en stimulatie nodig en soms hulp. Hulp is met name nodig bij deelname aan het maatschappelijk leven, het uitvoeren van eenvoudige en complexe taken en ten aanzien van besluitnemings- en oplossingsvaardigheden.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies regelmatig hulp, toezicht of sturing nodig. Met name ten aanzien van informatieverwerking, perceptie van de omgeving en zichzelf en bij de prikkelgevoeligheid van de cliënten is vaker behoefte aan hulp, toezicht of sturing.

De cliënten kunnen de ADL-taken grotendeels zelf uitvoeren, maar hebben wel regelmatig behoefte aan toezicht of stimulatie. Overname kan met name nodig zijn als het gaat om kinderen.

De cliënten zijn redelijk zelfstandig met betrekking tot mobiliteit, er is af en toe toezicht of stimulatie nodig. Bij het verplaatsen buitenshuis kan soms hulp nodig zijn.

Verpleging is niet of in geringe mate aan de orde voor deze cliënten.

Er is meestal geen sprake van gedragsproblematiek.

Er kan psychiatrische problematiek aan de orde zijn, actief dan wel passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op ontwikkeling of stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGvis Wonen met intensieve begeleiding en verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn visueel gehandicapt en hebben ernstige andere problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid hulp en soms overname nodig. Met betrekking tot communicatie (begrijpen wat anderen zeggen, zich begrijpelijk maken en lezen, schrijven en rekenen) is hulp nodig. Van overname is sprake ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk leven, het nemen van besluiten, uitvoeren van eenvoudige en complexe taken en het regelen van dagelijkse routine.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies regelmatig hulp, toezicht of sturing nodig. Met name ten aanzien van informatieverwerking, perceptie van de omgeving en zichzelf en bij de prikkelgevoeligheid van de cliënten kan vaker behoefte zijn aan hulp, toezicht of sturing.

De cliënten hebben ten aanzien van ADL met name behoefte aan toezicht en stimulatie, soms ook aan hulp, vooral bij de kleine verzorgingstaken en de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het aan- en uitkleden.

De cliënten zijn redelijk zelfstandig met betrekking tot mobiliteit, er is af en toe toezicht of stimulering nodig. Bij het verplaatsen buitenshuis en oriëntatie in ruimten is meestal hulp nodig, soms ook bij verplaatsingen binnenshuis.

Verpleging is niet of in geringe mate aan de orde voor deze cliënten.

Er kan sprake zijn van gedrags- en psychiatrische problematiek, welke zowel actief als passief van aard kan zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is met name gericht op ontwikkeling en in kleinere mate op stabilisatie of achteruitgang. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGvis Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn visueel gehandicapt en hebben een ernstige meervoudige problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid hulp en overname nodig. Overname kan met name het geval zijn bij deelname aan het maatschappelijk leven, communicatie, huishoudelijk leven, dagelijkse routine regelen en bij uitvoering van eenvoudige en complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving en zichzelf en de prikkelgevoeligheid van de cliënten.

De cliënten hebben ten aanzien van ADL doorgaans hulp nodig. Overname kan soms nodig zijn met betrekking tot de kleine verzorgingstaken, persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen en kleden.

De cliënten hebben ten aanzien van mobiliteit met name hulp en overname nodig. Hulp is nodig bij het voortbewegen binnenshuis, overname is nodig met betrekking tot het verplaatsen buitenshuis en oriëntatie in ruimten. Ook ten aanzien van de motoriek kan af en toe behoefte bestaan aan hulp, toezicht of sturing.

Verpleging is niet of in geringe mate aan de orde bij deze cliënten.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek waarbij dan af en toe hulp, toezicht of sturing nodig is. Ook kan er sprake zijn van psychiatrische problematiek, actief dan wel passief van aard.

De aard van het begeleidingsdoel is vaak gericht op ontwikkeling, maar kan ook gericht zijn op stabilisatie of het omgaan met (geleidelijke) achteruitgang. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZGvis Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn visueel gehandicapt en hebben zeer ernstige meervoudige problematiek. Dit kan zowel een sterke begeleidingsbehoefte in combinatie met intensieve verzorging zijn (groep A), als ook intensieve begeleiding in combinatie met intensieve gedragsregulering (groep B). Beide profielen worden in dit ZZP onderscheiden en beschreven.

De cliënten hebben ten aanzien van de totale sociale redzaamheid hulp of volledige overname nodig.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies vaak tot continu hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij het geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en zichzelf en bij de prikkelgevoeligheid van de cliënten.

Cliëntgroep A heeft ten aanzien van ADL-taken volledige hulp of overname nodig.

Ten aanzien van de mobiliteit heeft cliëntgroep A veelal overname nodig. Overname kan met name het geval zijn bij oriëntatie in ruimte, bewegen, transfers maken en het voortbewegen binnens- en buitenshuis. Ook ten aanzien van de motoriek kan regelmatig behoefte bestaan aan hulp, toezicht of sturing.

Cliëntgroep B kan de ADL-taken veelal zelf uitvoeren, waarbij wel sprake kan zijn van toezicht of stimulatie.

Ten aanzien van de mobiliteit geldt voor cliëntgroep B dat zij in grote mate zelfredzaam zijn, soms kan enig toezicht of stimuleren nodig zijn.

Bij cliëntgroep A kan voor een deel van de cliënten verpleegkundige aandacht vereist zijn. Bij cliëntgroep B is verpleegkundige aandacht niet of in geringe mate aan de orde.

Bij cliëntgroep A kan soms sprake zijn van gedragsproblematiek, met name in de vorm van dwangmatig gedrag en/of reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Bij cliëntgroep B is vaak sprake van gedragsproblematiek welke gerelateerd kan zijn aan verslavingsgedrag. Dit kan zich met name uiten in verbaal agressief gedrag, manipulatief en/of dwangmatig gedrag. Hierbij bestaat regelmatig behoefte aan hulp, toezicht of sturing.

Psychiatrische problematiek kan voorkomen bij deze cliënten, dit kan zowel passief als actief van aard zijn. Actieve psychiatrische problematiek komt met name voor bij cliëntgroep B.

Bij cliëntgroep A is de aard van het begeleidingsdoel met name gericht op ontwikkeling, maar kan ook stabilisatie of begeleiding bij achteruitgang betreffen. Soms is sprake van begeleiding in de terminale fase.

Bij cliëntgroep B is de aard van het begeleidingsdoel meestal gericht op stabilisatie of op ontwikkeling. Dit uit zich in het reguleren van de gedragsproblematiek en het bieden van structuur en veiligheid.

De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen (A)

Gemiddelde scores beperkingen (B)

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding.

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is intensieve begeleiding nodig, die continu nabij is. De cliënten hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme verblijfsomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig. Er is sprake van verlies van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men nagenoeg niet in staat en vaak ook niet in geïnteresseerd. Daarnaast zijn er forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken. De cliënten hebben in het algemeen begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen doorgaans met begeleiding.

De cliënten hebben in het algemeen intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. De behandeling is daarbij met name gericht op het herstel van het persoonlijk functioneren. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Ook kan sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Deze groep zal permanent behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten in het algemeen behoefte aan toezicht of stimulatie met betrekking tot de persoonlijke verzorging.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig.

Bij deze cliënten kan terugkerend sprake zijn van enige gedragsproblematiek, maar die is hanteerbaar in de context van voortdurende begeleiding. Dit speelt met name bij reactief gedrag met betrekking tot interactie.

De psychiatrische problematiek bij deze cliënten variëren van passief tot actief. De psychiatrische symptomen zijn bij tijd en wijle lastig onder controle te krijgen; dan is intensivering van zorg gewenst (of bijstelling van medicatie).

Het profiel is van toepassing op een volwassen cliënt waarvoor de GGZ-behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Zorgverzekeringswet aangevangen behandeltraject na drie jaar nog niet is afgerond.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging.

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een ernstige psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is intensieve begeleiding plus verzorging vanwege (somatische) gezondheidsproblemen nodig. De cliënten hebben een structuur en toezicht biedende beschermende verblijfsomgeving nodig. De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig. Er is sprake van verlies, van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat. Daarnaast zijn er forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken. De cliënten hebben in het algemeen begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen doorgaans met begeleiding.

De cliënten hebben in het algemeen intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Deze groep zal permanent behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten vanwege gezondheidsproblemen vaak dagelijks behoefte aan hulp bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld als gevolg van problemen passend bij het ouder worden of door verwaarlozing van de gezondheid door het zwerven op straat).

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig.

Bij deze cliënten is sprake van gedragsproblematiek. De behandeling is mede gericht op het beheersbaar houden van deze gedragsproblematiek en het omgaan met defecten.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten over het algemeen actief van aard (de psychopathologie is floride en/of er is sprake van een actieve middelen verslaving).

Het profiel is van toepassing op een volwassen cliënt waarvoor de GGZ-behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Zorgverzekeringswet aangevangen behandeltraject na drie jaar nog niet is afgerond.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering.

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een ernstige psychiatrische aandoening intensieve behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is intensieve begeleiding en structurering nodig. De verblijfsomgeving moet structuur, veiligheid en bescherming bieden. De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Cliënten zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Daarnaast ontbreken de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en moet het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken vaak worden overgenomen. De cliënten hebben begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen met begeleiding.

De cliënten hebben intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/ psychische functies.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Deze groep zal permanent behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten betreffende de verschillende aspecten behoefte aan toezicht en stimulatie en/of hulp. Er kunnen somatische problemen zijn die extra aandacht vragen; als gevolg van zelfverwaarlozing.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig.

Bij deze cliënten is sprake van ernstige gedragsproblematiek die, mede vanuit de behandeling, voortdurend moet worden gereguleerd. Deze cliënten doen een groot beroep op hun sociale omgeving en zetten deze voortdurend onder druk met manipulatief gedrag. Ze zijn beperkt gevoelig voor correctie, hebben weinig inzicht in hun eigen aandeel bij interactieproblemen en een relatief beperkt leervermogen. Er is sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief, dwangmatig, destructief en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Er kan sprake zijn van zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten over het algemeen actief van aard (de psychopathologie is floride en/of er is sprake van actieve middelenverslaving). De psychiatrische symptomen zijn moeilijk onder controle te krijgen. Er is regelmatig sprake van intensivering van de behandeling en begeleiding en er is regelmatige bijstelling van de medicatie nodig.

Het profiel is van toepassing op een volwassen cliënt waarvoor de GGZ-behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Zorgverzekeringswet aangevangen behandeltraject na drie jaar nog niet is afgerond.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel

GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging.

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een ernstige psychiatrische aandoening intensieve behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is er, in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig. De verblijfsomgeving moet structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de cliënten (b.v. rolstoelgebruik). De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Cliënten zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Daarnaast ontbreken de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en moet het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken vaak worden overgenomen. De cliënten hebben begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen met begeleiding.

De cliënten hebben intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/ psychische functies.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie of begeleiding bij achteruitgang het uitgangspunt. Deze groep zal permanent behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen of te beperken.

Met betrekking tot ADL is er uitgebreide behoefte aan hulp, onder andere bij het eten en drinken, bij het zich wassen en kleden, de toiletgang, eten en drinken. De cliënt is op dit gebied nagenoeg volledig zorgafhankelijk. Bij deze cliënten is tevens vaak sprake van verpleegkundig handelen als gevolg van fysieke gezondheidsproblemen.

Ten aanzien van mobiliteit is met betrekking tot het maken van transfers (in en uit bed; in en uit rolstoel) hulp nodig.

Bij deze cliënten is sprake van gedragsproblematiek. De behandeling is mede gericht op het beheersbaar houden van deze gedragsproblematiek.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten over het algemeen actief van aard (de psychopathologie is floride). De psychiatrische symptomen zijn moeilijk onder controle te krijgen. Er is regelmatig sprake van intensivering van de behandeling en begeleiding en er is regelmatige bijstelling van de medicatie nodig. De behandeling is zowel gericht op de psychiatrische problematiek als op de bijkomende problematiek.

Het profiel is van toepassing op een volwassen cliënt waarvoor de GGZ-behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Zorgverzekeringswet aangevangen behandeltraject na drie jaar nog niet is afgerond.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel

GGZ-B Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een zeer ernstige psychiatrische aandoening zeer intensieve behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is zeer intensieve begeleiding nodig met daarnaast intensieve verzorging, een buitengewoon gestructureerd klimaat en grote mate van beveiliging en bescherming. De verblijfsomgeving moet hier op zijn afgestemd. Er is een specifieke bouwkundige setting en specifieke beveiligingsklimaat nodig. De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks zeer intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een buitengewoon sterk gestructureerde dagindeling. Cliënten zijn niet in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Deelname aan het maatschappelijk leven is vanwege de extreme gedragsproblematiek niet aan de orde. Verder ontbreken alle besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en moet het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken volledig worden overgenomen.

De cliënten hebben intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/ psychische functies.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Deze groep zal permanent een behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten betreffende de verschillende aspecten behoefte aan enige hulp. Bij deze cliënten is regelmatig tot vaak verpleegkundig handelen nodig (medicatie en gezondheidsbescherming).

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in beperkte mate hulp nodig. Uit veiligheidsoverwegingen kan geen sprake zijn van het zelfstandig verplaatsen buitenshuis.

Deze cliënten kennen verschillende vormen van extreme gedragsproblematiek. Dit betreft verbaal agressief, lichamelijk agressief, destructief, manipulatief, dwangmatig, ongecontroleerd en reactief gedrag. Hierbij is continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing. Daarbij is zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag eveneens te verwachten. De cliënten doen een groot beroep op hun sociale omgeving en zetten deze continu onder druk. Ze zijn ongevoelig voor correctie, hebben geen inzicht in hun eigen aandeel bij interactieproblemen en hebben een zeer beperkt leervermogen. Ze kunnen frequent en onvoorspelbaar fors gewelddadig reageren.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten over het algemeen actief van aard (de psychopathologie is floride). De psychiatrische symptomen zijn moeilijk onder controle te krijgen. Er is regelmatig sprake van intensivering van de behandeling en begeleiding en er is regelmatige bijstelling van de medicatie nodig.

Het profiel is van toepassing op een volwassen cliënt waarvoor de GGZ-behandelaar heeft aangegeven dat dit onder de Zorgverzekeringswet aangevangen behandeltraject na drie jaar nog niet is afgerond.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel

Sector GGZ, Wonen

GGZ Wonen met intensieve begeleiding

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. Ze zijn niet in staat regie te voeren over een zelfstandige huishouding, hebben niet de potentie (kunnen en willen) om zelfstandig te wonen; kunnen hun hulpvraag niet uitstellen en/of verwoorden en/of zijn niet in staat om tijdig hulp te vragen. Er is sprake van een beperkt probleemoplossend vermogen, van impulsief beslissen en reageren en van problemen in de impulsbeheersing.

Het vaardigheidsniveau van de cliënt is beperkt. Cliënten kunnen eenvoudige taken waar zij in het dagelijks leven voor staan niet zonder begeleiding uitvoeren. De cliënten hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit, veiligheid en structuur biedt. De begeleiding, psychiatrische verpleging en/of behandeling is dan ook met name gericht op het omgaan met de defecten en de kwetsbaarheid als gevolg daarvan, op het ondersteunen en/of behandelen van cliënten om het probleemgedrag om te buigen tot constructief of functioneel gedrag.

De psychiatrische problematiek bij deze cliënten varieert van passief tot actief. De psychiatrische symptomen zijn bij tijd en wijle lastig onder controle te krijgen, dan is intensivering van zorg gewenst (of bijstelling van medicatie). Cliënten hebben zelf geen of beperkt inzicht in de gevolgen van de aandoening en de effecten van hun (probleem)gedrag.

Sociale redzaamheid

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig. Er is sprake van verlies van zelfregie en/of een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Buiten professionals hebben cliënten zeer weinig relaties die steunend kunnen zijn of deze relaties zijn niet in de nabijheid. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men nagenoeg niet in staat, cliënt ervaart geen binding met de samenleving. Cliënt vraagt niet op een adequate wijze om hulp, geeft de eigen grenzen niet aan.

Psychosociale / cognitieve functies

Er zijn forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige taken. De cliënten hebben bijvoorbeeld begeleiding nodig bij het beheren van geld en/of het verrichten van administratieve handelingen. Cliënten hebben begeleiding nodig bij het structureren van de dag en het doen van dagelijkse repeterende handelingen zoals verzorgen van maaltijden en doen van boodschappen. De cliënten hebben in het algemeen intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies.

ADL / HDL

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten in het algemeen behoefte aan toezicht of stimulatie met betrekking tot de persoonlijke verzorging en het schoonhouden van hun persoonlijke leefomgeving.

Mobiliteit

Cliënten kunnen vanwege lichamelijke schade ten gevolge van leefstijl en/of vanwege gevolgschade van de stoornis en/of de medicatie, eerder dan gemiddeld mobiliteitsproblemen hebben. Vaak maken zij dan gebruik van hulpmiddelen op relatief jonge leeftijd vanwege somatische aandoeningen.

Gedragsproblematiek

Bij deze cliënten kan terugkerend sprake zijn van enige gedragsproblematiek, maar die is hanteerbaar in de context van voortdurende begeleiding in de nabijheid. Dit speelt met name bij reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Aard van het begeleidings / behandeldoel

De aard van het begeleidings-/behandeldoel is leren omgaan met of begeleiden bij de kwetsbaarheid en het hanteren van de effecten van hun gedrag. De focus ligt op stabilisatie en behoud van vaardigheden en is ontwikkelingsgericht. Er kan echter ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang en het voorkomen van instabiliteit op het gebied van levensterreinen zoals huisvesting, financiën en sociale relaties. Cliënt heeft een zinvolle invulling van de dag.

Grondslag

Bij cliënten in dit zorgprofiel is sprake van een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort). Mogelijk in combinatie met een (licht) verstandelijke beperking en/of een lichte somatische aandoening.

GGZ Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. Ze kunnen hun hulpvraag niet uitstellen en/of verwoorden en/of zijn niet in staat om tijdig hulp te vragen. De cliënten hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning van taken op alle levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen.

De psychiatrische problematiek bij deze cliënten varieert van passief tot actief en/of er is sprake van actieve middelen verslaving. De problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen en begeleiding, psychiatrische verpleging en/of behandeling gericht op het gedrag van de cliënt, op het ondersteunen en/of behandelen van cliënten om het probleemgedrag om te buigen tot constructief of functioneel gedrag. Indien van toepassing is sprake van gecontroleerd gebruik van middelen.

Sociale redzaamheid

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig. Er is sprake van verlies van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Buiten professionals hebben cliënten zeer weinig relaties die steunend kunnen zijn of deze relaties zijn niet in de nabijheid. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, cliënt ervaart geen binding met de samenleving. Cliënt vraagt niet op een adequate wijze om hulp, geeft de eigen grenzen niet aan.

Psychosociale / cognitieve functies

Er zijn forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige taken. De cliënten hebben begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Dagelijks repeterende handelingen worden voor de cliënt georganiseerd, cliënt kan daarbij onder begeleiding taken uitvoeren. Cliënten hebben in het algemeen intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies; er kan sprake zijn van geheugendefecten.

ADL / HDL

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten vanwege een slechte gezondheid in algemene zin veelal dagelijks behoefte aan hulp bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld als gevolg van problemen passend bij het ouder worden of door verwaarlozing van de gezondheid door het zwerven op straat). Cliënten kunnen hun persoonlijke leefomgeving niet zelfstandig schoonhouden, hierbij worden zij intensief begeleid.

Mobiliteit

Cliënten hebben vanwege lichamelijke schade ten gevolge van leefstijl en/of vanwege gevolgschade van de stoornis en/of de medicatie, eerder dan gemiddeld mobiliteitsproblemen. Vaak maken zij gebruik van hulpmiddelen op relatief jonge leeftijd vanwege somatische aandoeningen. Op bekende ‘ingesleten’ routes kunnen ze zonder begeleiding reizen. Voor overige routes reizen ze met begeleiding.

Gedragsproblematiek

Bij deze cliënten is sprake van gedragsproblematiek. De begeleiding is mede gericht op het beheersbaar houden van deze gedragsproblematiek en het begeleiden van gedrag als gevolg van cognitieve schade.

Aard van het begeleidings / behandeldoel

De aard van het begeleidings-/behandeldoel is ontwikkelingsgericht in het leren omgaan met of begeleiden bij de kwetsbaarheid en het hanteren van de effecten van hun gedrag, danwel stabilisatie en continuering van de situatie. Gericht op het voorkomen van instabiliteit op het gebied van huisvesting, financiën, sociale relaties. Cliënt heeft een zinvolle invulling van de dag.

Grondslag

Bij cliënten in dit zorgprofiel is sprake van een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), mogelijk in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of (lichte) verstandelijke handicap.

GGZ Wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig. Ze kunnen hun hulpvraag niet uitstellen en/of verwoorden en/of zijn niet in staat om tijdig hulp te vragen. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten actief van aard (de psychopathologie is floride). De problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen en intensieve begeleiding, psychiatrische verpleging en/of behandeling.

Sociale redzaamheid

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Er is sprake van verlies van zelfregie en vaak van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten zijn vanwege een gebrek aan sociale vaardigheden niet in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, cliënten ervaren grote afstand tot de maatschappij. Cliënt vraagt niet op adequate wijze om hulp, geeft de eigen grenzen niet aan.

Psychosociale / cognitieve functies

Bij deze cliënten ontbreken de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en moet het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken vaak worden overgenomen of is aanvullende hulp noodzakelijk. De cliënten hebben begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. De cliënten hebben intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies. Ze beslissen vaak impulsief, hebben geen inzicht in de consequenties van gedrag.

ADL / HDL

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten betreffende de verschillende aspecten behoefte aan toezicht en stimulatie en/of hulp. Er kunnen somatische problemen zijn die extra aandacht vragen als gevolg van zelfverwaarlozing. Cliënten verwaarlozen hun persoonlijke leefomgeving hebben hierbij intensieve begeleiding nodig.

Mobiliteit

Cliënten kunnen vanwege lichamelijke schade ten gevolge van leefstijl en/of vanwege gevolgschade van de stoornis en/of de medicatie, eerder dan gemiddeld mobiliteitsproblemen hebben. Vaak maken zij dan gebruik van hulpmiddelen op relatief jonge leeftijd vanwege somatische aandoeningen. Op zeer bekende ‘ingesleten’ routes kunnen ze zonder begeleiding reizen. Voor overige routes reizen ze met begeleiding.

Gedragsproblematiek

Bij deze cliënten is sprake van ernstige gedragsproblematiek die, mede door intensieve begeleiding, voortdurend moet worden gereguleerd. Deze cliënten doen een groot beroep op hun omgeving en zetten deze voortdurend onder druk met probleemgedrag. Ze zijn beperkt gevoelig voor correctie en niet in staat hun gedrag na correctie aan te passen, hebben weinig inzicht in hun eigen aandeel bij interactie-problemen en een relatief beperkt leervermogen. Er is sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief, dwangmatig, destructief en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Er kan sprake zijn van zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.

Aard van het begeleidings / behandeldoel

De aard van het begeleidings-/behandeldoel is stabilisatie en continuering van de situatie dan wel ontwikkelingsgericht (daar waar mogelijk). Cliënten worden begeleid met of geleerd om te gaan met hun kwetsbaarheid en het hanteren van de effecten van hun gedrag. Cliënt heeft een zinvolle invulling van de dag.

Grondslag

Bij cliënten in dit zorgprofiel is sprake van een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), mogelijk in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of (lichte) verstandelijke handicap.

GGZ Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding, verpleging en zorg nodig. Ze kunnen hun hulpvraag niet uitstellen en/of verwoorden en/of zijn niet in staat om tijdig hulp te vragen. De wederzijdse beïnvloeding van de stoornissen, aandoeningen en/of beperkingen leidt tot complexe zorgvragen. De woonomgeving moet veel voorspelbaarheid, structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de cliënten (b.v. rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig. Cliënten zijn kwetsbaar bij een verstoring van het lichamelijk/cognitief ziektebeeld.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten actief van aard (de psychopathologie is floride). De problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen en intensieve begeleiding, psychiatrische verpleging en/of behandeling.

Sociale redzaamheid

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Er zijn zware regieproblemen. Cliënten zijn niet in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat.

Psychosociale / cognitieve functies

Bij deze cliënten ontbreken de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en moet het initiëren en uitvoeren van bijna alle taken vaak worden overgenomen. De cliënten hebben begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. De cliënten hebben intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies.

ADL / HDL

Met betrekking tot ADL hebben de cliënten vanwege een slechte gezondheidssituatie uitgebreide behoefte aan hulp, onder andere bij het eten en drinken en bij het zich wassen en kleden. Ze hebben veelal dagelijks behoefte aan hulp of overname bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld als gevolg van problemen passend bij het ouder worden of door verwaarlozing van de gezondheid door het zwerven op straat). De somatische klachten zijn zodanig van aard dat veelal dagelijks behoefte is aan intensieve verpleging en monitoring.

Cliënten kunnen hun persoonlijke leefomgeving niet zelfstandig schoonhouden, hierbij moeten zij intensief worden begeleid.

Mobiliteit

Ten aanzien van mobiliteit wordt gebruik gemaakt van hulpmiddelen en ondersteuning door begeleiding. Op zeer bekende ‘ingesleten’ routes kunnen ze zonder begeleiding reizen. Voor overige routes reizen ze met begeleiding.

Gedragsproblematiek

Bij deze cliënten is sprake van ernstige gedragsproblematiek die, mede door intensieve begeleiding, voortdurend moet worden gereguleerd.

Aard van het begeleidings / behandeldoel

De aard van het begeleidingsdoel is divers; zowel stabilisatie en continuering van de situatie, ontwikkelingsgericht (daar waar mogelijk) en begeleiding bij achteruitgang zijn aan de orde. Cliënt heeft een zinvolle invulling van de dag.

Grondslag

Bij cliënten in dit zorgprofiel is sprake van een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of (lichte) verstandelijke handicap.

GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een zeer ernstige psychiatrische aandoening zeer intensieve begeleiding nodig met daarnaast intensieve verzorging, een buitengewoon gestructureerd klimaat en grote mate van beveiliging en bescherming. De verblijfsomgeving moet hier op zijn afgestemd, bijvoorbeeld prikkelarm. Er is een specifieke bouwkundige setting en specifieke beveiligingsklimaat nodig met bijvoorbeeld een gecontroleerde in- en uitgang. Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten over het algemeen actief van aard (de psychopathologie is floride). De psychiatrische symptomen zijn moeilijk onder controle te krijgen. Er is regelmatig sprake van intensivering van de psychiatrische verpleging, behandeling en begeleiding en er is regelmatige bijstelling van de medicatie nodig.

Sociale redzaamheid

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks zeer intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een buitengewoon sterk gestructureerde dagindeling. Er is sprake van verlies van zelfregie en vaak van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten zijn niet in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Deelname aan het maatschappelijk leven is vanwege de extreme gedragsproblematiek niet aan de orde.

Psychosociale / cognitieve functies

Bij deze cliënten ontbreken alle besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en moet het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken volledig worden overgenomen. De cliënten hebben intensieve ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies.

ADL / HDL

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten betreffende de verschillende aspecten behoefte aan enige hulp. Bij deze cliënten is regelmatig tot vaak verpleegkundig handelen nodig (medicatie en gezondheidsbescherming). Cliënten verwaarlozen hun persoonlijke leefomgeving hebben hierbij intensieve begeleiding nodig.

Mobiliteit

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in beperkte mate hulp nodig. Uit veiligheidsoverwegingen kan geen sprake zijn van het zelfstandig verplaatsen buitenshuis.

Gedragsproblematiek

Deze cliënten hebben nagenoeg geen impulsbeheersing en kennen verschillende vormen van extreme gedragsproblematiek. Dit betreft verbaal agressief, lichamelijk agressief, destructief, manipulatief, dwangmatig, ongecontroleerd en reactief gedrag. Hierbij is continu behoefte aan hulp, toezicht of sturing. Daarbij is zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag eveneens te verwachten. De cliënten doen een groot beroep op hun sociale omgeving en zetten deze continu onder druk. Ze zijn ongevoelig voor correctie, hebben geen inzicht in hun eigen aandeel bij interactie-problemen en hebben een zeer beperkt leervermogen. Ze kunnen frequent en onvoorspelbaar fors gewelddadig reageren.

Aard van het begeleidings / behandeldoel

De problematiek van deze groep cliënten is als chronisch te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Deze groep zal permanent begeleiding en behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen. Cliënt heeft een zinvolle invulling van de dag.

Grondslag

Bij cliënten in dit zorgprofiel is sprake van een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), mogelijk in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of (lichte) verstandelijke handicap.


Bijlage B bij artikel 8.4 van de Regeling langdurige zorg

Verdeling van gemeenten over zorgkantoorregio's in 2016

Groningen

Appingedam, Bedum, Bellingwedde, De Marne, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, Marum, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Slochteren, Stadskanaal, Ten Boer, Veendam, Vlagtwedde, Winsum, Zuidhorn

Friesland

Achtkarspelen, Ameland, Dantumadiel, de Fryske Marren, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Heerenveen, het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf

Drenthe

Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld

Zwolle

Dalfsen, Elburg, Ermelo, Hardenberg, Harderwijk, Hattem, Kampen, Nunspeet, Oldebroek, Ommen, Putten, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle

Twente

Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden

Apeldoorn, Zutphen e.o.

Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Lochem, Zutphen

Midden IJssel

Deventer, Olst-Wijhe, Raalte, Voorst

Arnhem

Aalten, Arnhem, Barneveld, Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Duiven, Ede, Lingewaard, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Scherpenzeel, Wageningen, Westervoort, Winterswijk, Zevenaar

Nijmegen

Beuningen, Buren, Culemborg, Druten, Geldermalsen, Gennep, Berg en Dal, Heumen, Lingewaal, Mook en Middelaar, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijmegen, Tiel, West Maas en Waal, Wijchen

Utrecht

Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Houten, IJsselstein, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Nijkerk, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Wijk bij Duurstede, Woerden, Woudenberg, Zeist

Flevoland

Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde

't Gooi

Bussum, Gooise Meren, Muiden

Noord-Holland Noord

Alkmaar, Bergen nh, Den Helder, Drechterland, Enkhuizen, Heerhugowaard, Heiloo, Hollands Kroon, Hoorn, Koggenland, Langedijk, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec, Texel

Kennemerland

Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort

Zaanstreek/Waterland

Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland, Zaanstad

Amsterdam

Amsterdam, Diemen

Amstelland en de Meerlanden

Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel, Uithoorn

Zuid-Holland Noord

Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Zoeterwoude

Haaglanden

‘s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar, Zoetermeer

Westland Schieland Delfland

Delft, Langsingerland, Maassluis, Midden- Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Schiedam, Vlaardingen, Westland

Midden-Holland

Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen, Zuidplas

Rotterdam

Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Rotterdam

Zuid-Hollandse eilanden

Albrandswaard, Barendrecht, Binnenmaas, Brielle, Cromstrijen, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Korendijk, Nissewaard, Oud-Beijerland, Ridderkerk, Strijen, Westvoorne

Waardenland

Alblasserdam, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam,

Hendrik-Ido-Ambacht, Molenwaard, Papendrecht, Sliedrecht, Vijfheerenlanden Zwijndrecht

Zeeland

Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen

West-Brabant

Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert

Midden-Brabant

Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk

Noordoost Brabant

Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, Landerd, Maasdriel,

Mill en Sint Hubert, Oss, Schijndel, ‘s-Hertogenbosch, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel,

Sint-Oedenrode, Uden, Veghel, Vught, Zaltbommel

Zuidoost Brabant

Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek,

Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren,

Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre

Noord- en Midden-Limburg

Beesel, Bergen lb, Echt-Susteren, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray, Weert

Zuid-Limburg

Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal


Bijlage C bij artikel 5.13 van de Regeling langdurige zorg

Klassen voor vormen van zorg (persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding individueel, begeleiding groep), per zorgprofiel telkens met of zonder begeleiding groep.

Met inbegrip van klassen voor vormen van zorg per zorgzwaartepakket op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor verzekerden die krachtens overgangsrecht toegang hebben verkregen tot zorg krachtens de Wet langdurige zorg.

Tot ieder zorgprofiel behoort tevens schoonhouden van de woonruimte, klasse 1.

Zorgprofiel

ZZP AWBZ

Persoonlijke verzorging

Verpleging

Begeleiding

Individueel

Begeleiding

Groep

Sector Verpleging en Verzorging

1VV

1

1

2

2VV

3

2

1

3VV

4

1

2

Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging

4VV

4

2

3

Beschermd wonen met intensieve dementiezorg

5VV

4

3

4

Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging

6VV

4

3

4

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding

7VV

4

3

6

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging en verpleging

8VV

5

3

7

Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging

9bVV

5

2

4

Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg

10VV

7

5

4

Sector GGZ, B-groep

1GGZ B

1

0

3

1GGZ B

1

0

3

4

2GGZ B

1

0

4

2GGZ B

1

0

4

4

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding

3GGZ B

1

0

5

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding, ook begeleiding groep

3GGZ B

1

0

5

4

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging

4GGZ B

3

1

4

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging, ook begeleiding groep

4GGZ B

3

1

4

4

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering

5GGZ B

2

1

5

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering, ook begeleiding groep

5GGZ B

2

1

5

5

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verzorging en verpleging

6GGZ B

4

2

5

Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verzorging en verpleging, ook begeleiding groep

6GGZ B

4

2

5

4

Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding

7GGZ B

3

2

7

Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding, ook begeleiding groep

7GGZ B

3

2

7

5

Sector Licht Verstandelijk Gehandicapt

Wonen met begeleiding en verzorging

1LVG

2

4

1

Wonen met behandeling en begeleiding

2LVG

2

6

1

Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep

3LVG

4

6

1

Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding

4LVG

5

7

2

Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding

5LVG

5

7

2

Behandeling in een SGLVG behandelcentrum

1SGLVG

3

7

3

Sector Verstandelijk Gehandicapt

1VG

2

3

1VG

2

3

5

2VG

2

4

2VG

2

4

5

Wonen met begeleiding en verzorging

3VG

1

5

Wonen met begeleiding en verzorging, ook begeleiding groep

3VG

1

5

6

Wonen met begeleiding en intensieve en intensieve verzorging

4VG

2

0

5

Wonen met begeleiding en intensieve en intensieve verzorging, ook begeleiding groep

4VG

2

0

5

6

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

5VG

4

1

5

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, ook begeleiding groep

5VG

4

1

5

7

Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragregulering

6VG

2

6

Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragregulering, ook begeleiding groep

6VG

2

6

8

(besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

7VG

4

0

7

(besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering, ook begeleiding groep

7VG

4

0

7

9

Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging

8VG

7

2

3

Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging, ook begeleiding groep

8VG

7

2

3

7

Sector Lichamelijk Gehandicapt

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015)

1LG

2

0

4

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015), ook begeleiding groep

1LG

2

0

4

6

Wonen met begeleiding en enige verzorging

2LG

4

0

4

Wonen met begeleiding en enige verzorging, ook begeleiding groep

2LG

4

0

4

6

Wonen met enige begeleiding en verzorging (2015)

3LG

4

0

3

Wonen met enige begeleiding en verzorging (2015), ook begeleiding groep

3LG

4

0

3

7

Wonen met begeleiding en verzorging

4LG

4

0

4

Wonen met begeleiding en verzorging, ook begeleiding groep

4LG

4

0

4

6

Wonen met begeleiding en intensieve verzorging

5LG

5

1

4

Wonen met begeleiding en intensieve verzorging, ook begeleiding groep

5LG

5

1

4

7

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

6LG

6

2

4

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, ook begeleiding groep

6LG

6

2

4

6

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging

7LG

6

2

5

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging, ook begeleiding groep

7LG

6

2

5

5

Sector Zintuiglijk Gehandicapt, visueel

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015)

1ZGvis

2

3

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015), ook begeleiding groep

1ZGvis

2

3

6

Wonen met begeleiding en enige verzorging

2ZGvis

2

5

Wonen met begeleiding en enige verzorging, ook begeleiding groep

2ZGvis

2

5

5

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

3ZGvis

3

1

5

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging, ook begeleiding groep

3ZGvis

3

1

5

5

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

4ZGvis

6

1

5

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, ook begeleiding groep

4ZGvis

6

1

5

7

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging

5ZGvis

6

1

6

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging, ook begeleiding groep

5ZGvis

6

1

6

7

Sector Zintuiglijk Gehandicapt, auditief en communicatief

Wonen met begeleiding en enige verzorging

1ZGaud

1

5

Wonen met begeleiding en enige verzorging, ook begeleiding groep

1ZGaud

1

5

8

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

2ZGaud

5

2

7

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging, ook begeleiding groep

2ZGaud

5

2

7

9

Wonen intensieve begeleiding en intensieve verzorging

3ZGaud

7

3

7

Wonen intensieve begeleiding en intensieve verzorging, ook begeleiding groep

3ZGaud

7

3

7

9

Wonen intensieve begeleiding en enige verzorging

4ZGaud

3

7

Wonen intensieve begeleiding en enige verzorging, ook begeleiding groep

4ZGaud

3

7

7


Bijlage D bij artikel 5.24 van de Regeling langdurige zorg.

Aanvaardbaarheidspercentages, bedoeld in artikel 3.7.2, derde lid, van het besluit langdurige zorg.

Andorra 100%

Aruba 60%

Australië 100%

Bosnië 43%

België 100%

Bonaire 60%

Canada 100%

Curaçao 60%

Denemarken 100%

Duitsland 100%

Finland 100%

Frankrijk 100%

Griekenland 78%

Hongarije 57%

Hong Kong 100%

Ierland 100%

IJsland 100%

Israël 83%

Italië 92%

Japan 89%

Kroatië 44%

Liechtenstein 100%

Luxemburg 100%

Maleisië 37%

Malta 63%

Mexico 43%

Monaco 100%

Nieuw-Zeeland 72%

Noorwegen 100%

Oostenrijk 100%

Polen 48%

Portugal 69%

Roemenië 33%

Rusland 38%

Saba 60%

Servië 43%

Singapore 100%

Sint Eustatius 60%

Sint Maarten 60%

Slowakije 50%

Spanje 85%

Suriname 48%

Thailand 31%

Tsjechië 59%

Turkije 41%

Verenigd Koninkrijk 100%

Verenigde Staten 100%

Zuid-Afrika 42%

Zuid-Korea 72%

Zweden 100%

Zwitserland 100%

Het aanvaardbaarheidspercentage voor een land dat in bovenstaande lijst ontbreekt is 30%.


Bijlage E bij artikel 9.3d van de Regeling langdurige zorg

  • 1.

    Voor de berekening van het aantal uren, bedoeld in artikel 9.3d, eerste lid, onderdeel a, wordt een indicatie voor ‘begeleiding individueel’ of ‘persoonlijke verzorging’ in een van de hiernavolgende klassen aangemerkt als een indicatie voor het na de klasse genoemde aantal uren:

    klasse

    uren

    1

    1,0

    2

    3,0

    3

    5,5

    4

    8,5

    5

    11,5

    6

    14,5

    7

    18,0

    8

    22,5

  • 2.

    Voor de berekening van het aantal uren, bedoeld in artikel 9.3d, eerste lid, onderdeel a, wordt een indicatie voor ‘verpleging’ in een van de hiernavolgende klassen aangemerkt als een indicatie voor het na de klasse genoemde aantal uren:

    klasse

    uren

    0

    0,5

    1

    1,5

    2

    3,0

    3

    5,5

    4

    8,5

    5

    11,5

    6

    14,5

    7

    18,0

  • 3.

    Indien een verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op ‘begeleiding individueel’ en daartoe klasse 8 vermeerderd met extra geïndiceerde uren geïndiceerd heeft gekregen, wordt het aantal uren ‘begeleiding individueel’, bedoeld in artikel 9.3d, eerste lid, onderdeel a, bepaald door het aantal van 25 te vermeerderen met het aantal extra geïndiceerde uren.

  • 4.

    Indien een verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op ‘persoonlijke verzorging’ en daartoe klasse 8 vermeerderd met extra geïndiceerde uren geïndiceerd heeft gekregen, wordt het aantal uren ‘persoonlijke verzorging’, bedoeld in artikel 9.3d, eerste lid, onderdeel a, bepaald door het aantal van 25 te vermeerderen met het aantal extra geïndiceerde uren.

  • 5.

    Indien een verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op ‘verpleging’ en daartoe klasse 7 vermeerderd met extra geïndiceerde uren geïndiceerd heeft gekregen, wordt het aantal uren ‘verpleging’, bedoeld in artikel 9.3d, eerste lid, onderdeel a, bepaald door het aantal van 20 te vermeerderen met het aantal extra geïndiceerde uren.


Bijlage F bij de artikelen 9.8, tweede en derde lid, 9.8a, eerste lid, 9.9, eerste lid, 9.10, eerste lid, 9.14, tweede lid, alsmede 9.16, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg

Zorgprofielen als bedoeld in de artikelen 9.8, tweede en derde lid, 9.8a, eerste lid, 9.9, eerste lid, 9.10, eerste lid, 9.14, tweede lid, alsmede 9.16, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg (met conversietabel zzp’s Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)

VV

Beschut wonen met enige begeleiding

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft enige begeleiding nodig, in een beschutte woonomgeving, omdat ze niet meer helemaal zelfstandig kan wonen.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid vooral behoefte aan enige begeleiding op het gebied van het nemen van besluiten, het komen tot oplossingen, deelname aan het maatschappelijk leven, het uitvoeren van complexere taken en het huishoudelijk leven. De begeleiding bestaat uit toezicht of stimulatie. Betreffende het uitvoeren van complexere taken kan ook overname van zorg nodig zijn.

De cliënten hebben in het algemeen weinig ondersteuning nodig ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies. Vanwege bijvoorbeeld eenzaamheid of lusteloosheid kan bij deze cliënten af en toe behoefte bestaan aan hulp, toezicht of sturing ten aanzien van motivatie, geheugen en denken en het psychosociaal welbevinden.

Ten aanzien van ADL zijn de cliënten meestal zelfstandig. Zij kunnen wel behoefte hebben aan toezicht en stimulatie betreffende kleine verzorgingstaken en wassen en kleden, zodat de cliënt zich goed blijft verzorgen.

Ten aanzien van mobiliteit zijn de cliënten in het algemeen redelijk zelfstandig. Betreffende het verplaatsen buitenshuis, het lopen van korte afstanden, kunnen cliënten wel behoefte hebben aan toezicht en stimulatie (bijvoorbeeld door aan te geven hoe ergens te komen).

Bij deze cliënten is geen sprake van verpleging.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van gedragsproblematiek.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is bij de cliënten vaak stabilisatie.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert meestal langzaam.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening of een (beginnende) psychogeriatrische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VV

Beschut wonen met begeleiding en verzorging

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep kan niet meer zelfstandig wonen en heeft vanwege vooral somatische problematiek dagelijks behoefte aan begeleiding en verzorging in een beschutte woonomgeving.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid in het algemeen weinig ondersteuning nodig. Met name kan behoefte bestaan aan toezicht of stimulatie betreffende deelname aan het maatschappelijk leven en besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Bij het uitvoeren van complexere taken en het huishoudelijk leven kan ook behoefte bestaan aan het overnemen van zorg. Er kan sprake zijn van een beginnend verlies van regie over het dagelijks leven.

De cliënten kunnen ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies af en toe behoefte hebben aan hulp, toezicht en sturing, met name vanwege beperkingen met betrekking tot geheugen en denken, concentratie en motivatie.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten betreffende de kleine verzorgingstaken, het wassen en het aan- en uitkleden dagelijks behoefte aan hulp. Betreffende eten en drinken en de toiletgang bestaat bij de cliënten soms behoefte aan toezicht en stimulatie.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten betreffende het verplaatsen binnenshuis soms hulp nodig (voor veel cliënten is bijvoorbeeld een rollator voldoende). Voor het verplaatsen buitenshuis hebben cliënten (naast eventueel de hulp van een rollator) behoefte aan toezicht en stimulatie.

In een beperkt aantal gevallen is sprake van verpleegkundige aandacht.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van gedragsproblematiek en ook geen sprake van psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is bij deze cliënten vaak stabilisatie of begeleiding bij achteruitgang. De zorgbehoefte kan in de tijd wisselend van aard zijn en er is behoefte aan zorg op meerdere momenten per dag.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert langzaam.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening of een (beginnende) psychogeriatrische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VV

Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging

Zorgprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege omvangrijke somatische problematiek behoefte aan begeleiding en vooral ook intensieve verzorging, in een beschutte woonomgeving.

De cliënten hebben ten aanzien van sociale redzaamheid hulp nodig betreffende deelname aan het maatschappelijk leven, besluitnemings-/oplossingsvaardigheden, uitvoeren van eenvoudige taken en dagelijkse routine. Betreffende de communicatie is veelal toezicht of stimulatie nodig. Betreffende het uitvoeren van complexere taken en het huishoudelijke leven moet vaak overname van zorg plaatsvinden. Er is vaak sprake van een beginnend verlies van regie over het dagelijks leven.

De cliënten hebben vanwege het verlies aan geestelijke spankracht ten aanzien van verschillende psychosociale/cognitieve functies vaak hulp, toezicht of sturing nodig; het betreft concentratie, geheugen en denken, motivatie en psychosociaal welbevinden.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten op verschillende terreinen hulp nodig, het betreft de kleine verzorgingstaken, de zorg voor tanden, haren, nagels en huid, het wassen en kleden en de toiletgang. Bij het eten en drinken is vaak toezicht en stimulatie nodig.

Ten aanzien van mobiliteit binnenshuis en het bewegen/maken van transfers (opstaan/zitten, in/uit bed) hebben cliënten regelmatig behoefte aan hulp. Betreffende de mobiliteit buitenshuis is vaak hulp of overname van zorg nodig.

Cliënten kunnen een kwetsbare gezondheid hebben vanwege een chronische ziekte die voortdurende verpleegkundige aandacht vereist.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van gedragsproblematiek.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is bij deze cliënten gericht op begeleiding bij achteruitgang of op stabilisatie.

Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert langzaam tot snel.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met enige begeleiding

Deze cliëntgroep functioneert sociaal redelijk zelfstandig. De cliënten zijn zich bewust van de verstandelijke handicap en van de gevolgen daarvan voor het sociaal functioneren. Cliënten kunnen ondersteuning soms moeilijk accepteren.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. Met betrekking tot besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en (schriftelijke) communicatie is naast toezicht en stimulatie soms hulp nodig. Bij het uitvoeren van complexere taken hebben cliënten veelal hulp nodig.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit betreft met name het geheugen en denken, concentratie en het psychosociaal welbevinden.

Cliënten hebben in het algemeen geen hulp nodig bij ADL. Ten aanzien van kleine verzorgingstaken en het wassen kan toezicht of stimulatie nodig zijn.

Ten aanzien van mobiliteit is doorgaans geen hulp nodig.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van verpleging.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van gedragsproblematiek.

Bij deze cliënten is meestal geen sprake van psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie of ontwikkeling. Dit richt zich met name op vermaatschappelijking.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

VG Wonen met begeleiding

Deze cliëntgroep functioneert sociaal beperkt zelfstandig. Cliënten zijn zich onvoldoende bewust van de verstandelijke handicap waardoor er op sociaal-emotioneel gebied problemen kunnen ontstaan. In de vaste vertrouwde omgeving kan de cliënt zich oriënteren. Een belangrijk doel van de begeleiding is het bieden van een veilige en vertrouwde leef- en werkwoonomgeving en/of het trainen naar wonen met enige begeleiding.

Ten aanzien van de sociale redzaamheid van cliënten is zowel toezicht of stimulatie nodig als concrete hulp. Hulp is met name nodig met betrekking tot lezen, schrijven en rekenen, de regievoering over het dagelijks leven (dagelijkse routine), het nemen van besluiten, het zoeken van oplossingen en het communiceren met anderen. Daarnaast hebben cliënten vaak moeite met het zelfstandig contacten maken met anderen, deelnemen aan clubs en vrijetijdsbesteding buitenshuis en het naar algemene voorzieningen gaan. Op dit gebied hebben cliënten hulp nodig.

Met betrekking tot de psychosociale/cognitieve functies hebben cliënten af en toe hulp, toezicht en sturing nodig. Met name waar het gaat om geheugen en denken en het psychosociaal welbevinden.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig. Alleen met betrekking tot het verrichten van de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen kan sprake zijn van toezicht of stimulatie.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten doorgaans geen hulp nodig.

Bij deze cliënten is doorgaans geen sprake van verpleging.

Bij deze cliënten is niet of in geringe mate sprake van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie of ontwikkeling.

Dit uit zich bijvoorbeeld (waar mogelijk) in vermaatschappelijking.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een verstandelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn licht lichamelijk gehandicapt, functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur en hebben een goed besef van tijd, plaats en persoon.

De cliënten kunnen grotendeels zelf de regie voeren over hun eigen leven, zij hebben daarbij ten aanzien van de sociale redzaamheid toezicht of stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het uitvoeren van complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn ten aanzien van concentratie, geheugen en denken, prikkelgevoeligheid en het psychosociaal welbevinden van de cliënten.

De cliënten kunnen ADL zelf uitvoeren, er is hooguit af en toe toezicht of stimulatie nodig, bijvoorbeeld bij het wassen en aan- en uitkleden.

Ten aanzien van de mobiliteit zijn de cliënten vrijwel volledig zelfstandig, er kan af en toe toezicht of stimulatie nodig zijn.

Er is doorgaans geen of in geringe mate sprake van verpleging.

Er is meestal geen sprake van gedrags- of psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie of ontwikkeling.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

LG Wonen met enige begeleiding en verzorging.

Zorgprofiel

Cliënten zijn ernstig lichamelijk gehandicapt en functioneren sociaal grotendeels zelfstandig binnen een bepaalde structuur.

Cliënten kunnen voor een groot deel zelf de regie voeren over hun eigen leven. Zij hebben hierbij ten aanzien van de sociale redzaamheid toezicht of stimulatie nodig. Echter bij de uitvoering van complexe taken en met betrekking tot het huishoudelijk leven kan behoefte bestaan aan hulp.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij informatieverwerking, perceptie van zichzelf en psychosociaal welbevinden van de cliënten. Cliënten hebben een goed besef van tijd, plaats en persoon.

De cliënten kunnen een aantal aspecten van ADL niet of met veel moeite zelf uitvoeren, er is veelal sprake van behoefte aan hulp bij het wassen, kleden en de toiletgang. Bij andere ADL-taken is meer sprake van toezicht of stimulatie.

Ten aanzien van de mobiliteit hebben cliënten behoefte aan toezicht of stimulatie. Er kan wel vaak hulp, toezicht

of stimulatie nodig zijn bij transfers en het voortbewegen binnenshuis. Het kan voorkomen dat hierbij hulpmiddelen nodig zijn. Met betrekking tot de motoriek kan af en toe behoefte zijn aan hulp, toezicht of sturing.

Af en toe kan verpleegkundige aandacht nodig zijn.

Er is meestal geen sprake van gedrags- of psychiatrische problematiek.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op stabilisatie, soms op ontwikkeling of begeleiding bij achteruitgang. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een lichamelijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZG

(visueel) Wonen met enige begeleiding en enige verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn enkelvoudig visueel gehandicapt en hebben een beperkte andere problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid toezicht en stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij communicatie, besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het uitvoeren van complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en zichzelf en bij het psychosociaal welbevinden van de cliënten.

De cliënten kunnen de ADL grotendeels zelf uitvoeren, er kan bij het eten en drinken toezicht of stimulatie nodig zijn.

De cliënten zijn zelfstandig met betrekking tot mobiliteit, er kan af en toe sprake zijn van behoefte aan toezicht of stimulatie bij het verplaatsen buitenshuis.

Er is doorgaans geen sprake van verpleging.

Gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek zijn doorgaans niet aan de orde.

De aard van het begeleidingsdoel is meestal gericht op ontwikkeling of soms stabilisatie. De cliënten hebben een structurele zorgbehoefte, op zowel geplande als op niet geplande tijden.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

ZG

(auditief en communicatief) Wonen met begeleiding en enige verzorging.

Zorgprofiel

De cliënten zijn auditief en/of communicatief gehandicapt, met eventueel andere problematiek.

De cliënten hebben ten aanzien van de sociale redzaamheid regelmatig hulp, toezicht of sturing nodig. Dit kan met name het geval zijn bij communicatie, besluitnemings- en oplossingsvaardigheden, het uitvoeren van eenvoudige taken en bij het uitvoeren van complexe taken.

De cliënten hebben ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Met name ten aanzien van informatieverwerking, prikkelgevoeligheid en bij het psychosociaal welbevinden van de cliënten is vaker hulp, toezicht of sturing nodig.

De cliënten kunnen ADL grotendeels zelf uitvoeren, er is af en toe toezicht of stimulatie nodig. Dit kan met name het geval zijn bij het eten en drinken.

De cliënten zijn zeer zelfstandig met betrekking tot mobiliteit.

Er is doorgaans geen behoefte aan verpleging.

Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek.

Er kan soms sprake zijn van psychiatrische problematiek, welke actief dan wel passief van aard kan zijn.

De aard van het begeleidingsdoel is veelal gericht op ontwikkeling, soms ook op stabilisatie.

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een zintuiglijke handicap (functiestoornis).

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Aard van het begeleidingsdoel

GGZ-B Voortgezet verblijf met begeleiding

Cliëntprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is begeleiding en vooral bescherming en stabiliteit nodig, in een veilige en weinig eisende verblijfsomgeving. De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid in het algemeen dagelijks begeleiding nodig, die naar intensiteit beperkt kan zijn. Er is sprake van enig verlies van zelfregie en mogelijk van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben in beperkte mate problemen met het onderhouden van sociale relaties, het deelnemen aan het maatschappelijk leven en het invullen van de dag.

De cliënten hebben in het algemeen ondersteuning nodig ten aanzien van de cognitieve/psychische functies. Dit speelt met name bij concentratie, geheugen en denken, motivatie en het psychosociaal welbevinden.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. De behandeling is daarbij met name gericht op het herstel van het persoonlijk functioneren. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Deze groep zal permanent behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten in het algemeen enige behoefte aan toezicht of stimulatie met betrekking tot de persoonlijke verzorging, de intensiteit daarvan is beperkt.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig.

Bij deze cliënten is in het algemeen geen sprake van gedragsproblematiek.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten in het algemeen zodanig ontwikkeld dat de psychiatrische symptomen onder controle zijn en dat deze in het dagelijks leven geen overheersende rol meer spelen. Er is sprake van een goede reactie op (depot)medicatie.

De zorgverlening is volgens afspraak en direct oproepbaar te leveren.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel

GGZ-B Voortgezet verblijf met structuur en uitgebreide begeleiding

Cliëntprofiel

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening een vorm van behandeling (geneeskundige zorg) nodig die het verblijf in een instelling noodzakelijk maakt. Daarnaast is er continu begeleiding nodig. De cliënten hebben een structuur, stabiliteit, bescherming en veiligheid biedende verblijfsomgeving nodig waarin toezicht wordt gehouden en die weinig eisen stelt. De behandelaar is integraal verantwoordelijk voor het behandelplan en verblijf.

De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijkse uitgebreide begeleiding nodig. Er is sprake van verlies van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme. Cliënten hebben problemen met het onderhouden van sociale relaties, het deelnemen aan het maatschappelijk leven en het invullen van de dag. Daarnaast zijn er beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van complexere taken.

De cliënten hebben in het algemeen uitgebreide ondersteuning nodig ten aanzien van alle cognitieve/psychische functies.

De aard van het behandel-/begeleidingsdoel kan ontwikkelingsgericht zijn, zodanig dat terugkeer naar huis dan wel plaatsing in een beschermende woonomgeving mogelijk wordt. De behandeling is daarbij met name gericht op het herstel van het persoonlijk functioneren. Er is echter ook een groep cliënten die als chronisch is te beschouwen. Voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie het uitgangspunt. Tevens kan sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Deze groep zal permanent behandeling nodig blijven hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen.

Ten aanzien van ADL hebben de cliënten in het algemeen enige behoefte aan toezicht of stimulatie met betrekking tot de persoonlijke verzorging, de intensiteit daarvan is beperkt.

Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten in het algemeen geen hulp nodig.

Bij deze cliënten kan terugkerend sprake zijn van enige gedragsproblematiek, maar die is hanteerbaar in de context van voortdurende begeleiding. Dit speelt met name bij manipulatief gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie.

De psychiatrische problematiek is bij deze cliënten in het algemeen zodanig ontwikkeld dat de psychiatrische symptomen onder controle zijn en dat deze in het dagelijks leven geen overheersende rol meer spelen. Er is sprake van een goede reactie op (depot)medicatie.

De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid te leveren.

Gemiddelde scores beperkingen

Aard van de psychiatrische problematiek

Behandel-/begeleidingsdoel


Bijlage G bij artikel 4.8 van de Regeling langdurige zorg

  • 1.

    Deze bijlage is uitsluitend van toepassing op de berekening van de bijdrage met inachtneming van het lopende kalenderjaar, bedoeld in de artikelen 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 4°, 3.3.2.4, tweede en vierde lid, 3.3.2.5, eerste en tweede lid, en 3.3.2.6, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg.

  • 2.

    Het in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder b, aanhef, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op: € 10.542.

  • 3.

    De in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op € 20.869.

  • 4.

    Het in artikel 3.3.2.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 6.325.

  • 5.

    De in artikel 3.3.2.4a, eerste en derde lid, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op € 20.869.

  • 6.

    Het in artikel 4.3, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 3.998.

  • 7.

    Het in artikel 4.3, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 6.219.

  • 8.

    De in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45%, € 2.510,45 en € 4.761,14.

  • 9.

    De in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45% en € 4.761,14.

  • 10.

    De in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45%, € 2.237,80 en € 4.761,14.

  • 11.

    De in artikel 4.4, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden vastgesteld op: € 1.250, € 21.431, 13,55% en € 21.431.

  • 12.

    De in artikel 4.4, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling langdurig genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 2.397, € 21.431, 13,55% en € 21.431.

  • 13.

    Het in artikel 4.6, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 9.653.

  • 14.

    Het in artikel 4.6, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 11.461.

  • 15.

    Het in artikel 4.6, onderdeel c, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 7.322.

  • 16.

    Het in artikel 4.6, onderdeel d, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 14.866.


Bijlage H Tarieventabel persoonsgebonden budget-Wlz 2021

Deze tabel is alleen van toepassing op budgethouders met een indicatie voor verblijf (een indicatie voor een ZZP of een zorgprofiel).

Zorgprofiel

ZZP

Wel of geen Begeleiding groep

Persoonlijke Verzorging

Verpleging

Begeleiding Individueel

Begeleiding Groep

Huishoudelijke hulp

Totaal

Verpleging en verzorging

1VV

nvt

€ 1.728

€ 4.438

€ 6.878

€ 3.875

€ 16.918

2VV

nvt

€ 9.488

€ 8.876

€ 2.293

€ 3.875

€ 24.532

3VV

nvt

€ 14.672

€ 4.438

€ 6.878

€ 3.875

€ 29.863

Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging

4VV

nvt

€ 14.672

€ 8.876

€ 12.590

€ 3.875

€ 40.014

Beschermd wonen met intensieve dementiezorg

5VV

nvt

€ 14.672

€ 16.273

€ 19.468

€ 3.875

€ 54.289

Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging

6VV

nvt

€ 14.672

€ 16.273

€ 19.468

€ 3.875

€ 54.289

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding

7VV

nvt

€ 14.672

€ 16.273

€ 33.183

€ 3.875

€ 68.003

Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging en verpleging

8VV

nvt

€ 19.825

€ 16.273

€ 41.187

€ 3.875

€ 81.161

Licht verstandelijk gehandicapt

Wonen met begeleiding en verzorging

1LVG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 19.468

€ 2.828

€ 3.875

€ 31.356

1LVG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 19.468

€ 3.168

€ 3.875

€ 31.695

Wonen met behandeling en begeleiding

2LVG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 33.183

€ 2.828

€ 3.875

€ 45.071

2LVG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 33.183

€ 3.168

€ 3.875

€ 45.410

Verstandelijk gehandicapt

1VG

nee

€ 5.184

€ -

€ 12.590

€ -

€ 3.875

€ 21.650

1VG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 12.590

€ 14.143

€ 3.875

€ 35.792

1VG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 12.590

€ 15.838

€ 3.875

€ 37.488

2VG

nee

€ 5.184

€ -

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 28.527

2VG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 19.468

€ 14.143

€ 3.875

€ 42.670

2VG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 19.468

€ 15.838

€ 3.875

€ 44.366

Wonen met begeleiding en verzorging

3VG

nee

€ 1.728

€ -

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 31.907

3VG

ja, zonder vervoer

€ 1.728

€ -

€ 26.304

€ 16.971

€ 3.875

€ 48.878

3VG

ja, met vervoer

€ 1.728

€ -

€ 26.304

€ 18.664

€ 3.875

€ 50.571

Wonen met begeleiding en intensieve en intensieve verzorging

4VG

nee

€ 5.184

€ 1.478

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 36.841

4VG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ 1.478

€ 26.304

€ 16.971

€ 3.875

€ 53.812

4VG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ 1.478

€ 26.304

€ 18.664

€ 3.875

€ 55.505

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

5VG

nee

€ 14.672

€ 4.438

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 49.289

5VG

ja, zonder vervoer

€ 14.672

€ 4.438

€ 26.304

€ 19.800

€ 3.875

€ 69.090

5VG

ja, met vervoer

€ 14.672

€ 4.438

€ 26.304

€ 21.495

€ 3.875

€ 70.784

Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragregulering

6VG

nee

€ 5.184

€ -

€ 33.183

€ -

€ 3.875

€ 42.242

6VG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 33.183

€ 22.629

€ 3.875

€ 64.871

6VG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 33.183

€ 24.324

€ 3.875

€ 66.566

(besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

7VG

nee

€ 14.672

€ 1.478

€ 41.187

€ -

€ 3.875

€ 61.212

7VG

ja, zonder vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 41.187

€ 25.458

€ 3.875

€ 86.670

7VG

ja, met vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 41.187

€ 27.152

€ 3.875

€ 88.363

Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging

8VG

nee

€ 31.043

€ 8.876

€ 12.590

€ -

€ 3.875

€ 56.385

8VG

ja, zonder vervoer

€ 31.043

€ 8.876

€ 12.590

€ 19.800

€ 3.875

€ 76.185

8VG

ja, met vervoer

€ 31.043

€ 8.876

€ 12.590

€ 21.495

€ 3.875

€ 77.880

Lichamelijk gehandicapt

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015)

1LG

nee

€ 5.184

€ 1.478

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 30.005

1LG

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ 1.478

€ 19.468

€ 16.971

€ 3.875

€ 46.976

1LG

ja, met vervoer

€ 5.184

€ 1.478

€ 19.468

€ 18.664

€ 3.875

€ 48.669

Wonen met begeleiding en enige verzorging

2LG

nee

€ 14.672

€ 1.478

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 39.493

2LG

ja, zonder vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 19.468

€ 16.971

€ 3.875

€ 56.464

2LG

ja, met vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 19.468

€ 18.664

€ 3.875

€ 58.157

Wonen met enige begeleiding en verzorging (2015)

3LG

nee

€ 14.672

€ 1.478

€ 12.590

€ -

€ 3.875

€ 32.615

3LG

ja, zonder vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 12.590

€ 19.800

€ 3.875

€ 52.415

3LG

ja, met vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 12.590

€ 21.495

€ 3.875

€ 54.110

Wonen met begeleiding en verzorging

4LG

nee

€ 14.672

€ 1.478

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 39.493

4LG

ja, zonder vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 19.468

€ 16.971

€ 3.875

€ 56.464

4LG

ja, met vervoer

€ 14.672

€ 1.478

€ 19.468

€ 18.664

€ 3.875

€ 58.157

Wonen met begeleiding en intensieve verzorging

5LG

nee

€ 19.825

€ 4.438

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 47.606

5LG

ja, zonder vervoer

€ 19.825

€ 4.438

€ 19.468

€ 19.800

€ 3.875

€ 67.406

5LG

ja, met vervoer

€ 19.825

€ 4.438

€ 19.468

€ 21.495

€ 3.875

€ 69.101

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

6LG

nee

€ 25.011

€ 8.876

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 57.230

6LG

ja, zonder vervoer

€ 25.011

€ 8.876

€ 19.468

€ 16.971

€ 3.875

€ 74.201

6LG

ja, met vervoer

€ 25.011

€ 8.876

€ 19.468

€ 18.664

€ 3.875

€ 75.895

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging

7LG

nee

€ 25.011

€ 8.876

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 64.066

7LG

ja, zonder vervoer

€ 25.011

€ 8.876

€ 26.304

€ 14.143

€ 3.875

€ 78.209

7LG

ja, met vervoer

€ 25.011

€ 8.876

€ 26.304

€ 15.838

€ 3.875

€ 79.904

Visueel gehandicapt

Wonen met enige begeleiding en enige verzorging (2015)

1ZGvis

nee

€ 5.184

€ -

€ 12.590

€ -

€ 3.875

€ 21.650

1ZGvis

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 12.590

€ 16.971

€ 3.875

€ 38.621

1ZGvis

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 12.590

€ 18.664

€ 3.875

€ 40.314

Wonen met begeleiding en enige verzorging

2ZGvis

nee

€ 5.184

€ -

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 35.363

2ZGvis

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ -

€ 26.304

€ 14.143

€ 3.875

€ 49.506

2ZGvis

ja, met vervoer

€ 5.184

€ -

€ 26.304

€ 15.838

€ 3.875

€ 51.202

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

3ZGvis

nee

€ 9.488

€ 4.438

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 44.105

3ZGvis

ja, zonder vervoer

€ 9.488

€ 4.438

€ 26.304

€ 14.143

€ 3.875

€ 58.248

3ZGvis

ja, met vervoer

€ 9.488

€ 4.438

€ 26.304

€ 15.838

€ 3.875

€ 59.943

Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

4ZGvis

nee

€ 25.011

€ 4.438

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 59.627

4ZGvis

ja, zonder vervoer

€ 25.011

€ 4.438

€ 26.304

€ 19.800

€ 3.875

€ 79.428

4ZGvis

ja, met vervoer

€ 25.011

€ 4.438

€ 26.304

€ 21.495

€ 3.875

€ 81.122

Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging

5ZGvis

nee

€ 25.011

€ 4.438

€ 33.183

€ -

€ 3.875

€ 66.506

5ZGvis

ja, zonder vervoer

€ 25.011

€ 4.438

€ 33.183

€ 19.800

€ 3.875

€ 86.307

5ZGvis

ja, met vervoer

€ 25.011

€ 4.438

€ 33.183

€ 21.495

€ 3.875

€ 88.001

Auditief gehandicapt

Wonen met begeleiding en enige verzorging

1ZGaud

nee

€ 1.728

€ -

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 31.907

1ZGaud

ja, zonder vervoer

€ 1.728

€ -

€ 26.304

€ 22.629

€ 3.875

€ 54.536

1ZGaud

ja, met vervoer

€ 1.728

€ -

€ 26.304

€ 24.324

€ 3.875

€ 56.231

Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

2ZGaud

nee

€ 19.825

€ 8.876

€ 41.187

€ -

€ 3.875

€ 73.764

2ZGaud

ja, zonder vervoer

€ 19.825

€ 8.876

€ 41.187

€ 25.458

€ 3.875

€ 99.222

2ZGaud

ja, met vervoer

€ 19.825

€ 8.876

€ 41.187

€ 27.152

€ 3.875

€ 100.915

Wonen intensieve begeleiding en intensieve verzorging

3ZGaud

nee

€ 31.043

€ 16.273

€ 41.187

€ -

€ 3.875

€ 92.379

3ZGaud

ja, zonder vervoer

€ 31.043

€ 16.273

€ 41.187

€ 25.458

€ 3.875

€ 117.837

3ZGaud

ja, met vervoer

€ 31.043

€ 16.273

€ 41.187

€ 27.152

€ 3.875

€ 119.530

Wonen intensieve begeleiding en enige verzorging

4ZGaud

nee

€ 9.488

€ -

€ 41.187

€ -

€ 3.875

€ 54.550

4ZGaud

ja, zonder vervoer

€ 9.488

€ -

€ 41.187

€ 19.800

€ 3.875

€ 74.351

4ZGaud

ja, met vervoer

€ 9.488

€ -

€ 41.187

€ 21.495

€ 3.875

€ 76.045

GGZ wonen met intensieve begeleiding

1GGZ-W

nee

€ 1.727

€ 1.478

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 33.384

1GGZ-W

ja, zonder vervoer

€ 1.727

€ 1.478

€ 26.304

€ 11.315

€ 3.875

€ 44.699

1GGZ-W

ja, met vervoer

€ 1.727

€ 1.478

€ 26.304

€ 12.667

€ 3.875

€ 46.052

GGZ wonen met intensieve begeleiding en verzorging

2GGZ-W

nee

€ 9.488

€ 4.438

€ 19.468

€ -

€ 3.875

€ 37.269

2GGZ-W

ja, zonder vervoer

€ 9.488

€ 4.438

€ 19.468

€ 11.315

€ 3.875

€ 48.585

2GGZ-W

ja, met vervoer

€ 9.488

€ 4.438

€ 19.468

€ 12.667

€ 3.875

€ 49.937

GGZ wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

3GGZ-W

nee

€ 5.184

€ 4.438

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 39.801

3GGZ-W

ja, zonder vervoer

€ 5.184

€ 4.438

€ 26.304

€ 14.143

€ 3.875

€ 53.945

3GGZ-W

ja, met vervoer

€ 5.184

€ 4.438

€ 26.304

€ 15.838

€ 3.875

€ 55.639

GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

4GGZ-W

nee

€ 14.672

€ 8.876

€ 26.304

€ -

€ 3.875

€ 53.727

4GGZ-W

ja, zonder vervoer

€ 14.672

€ 8.876

€ 26.304

€ 11.315

€ 3.875

€ 65.042

4GGZ-W

ja, met vervoer

€ 14.672

€ 8.876

€ 26.304

€ 12.667

€ 3.875

€ 66.394


Bijlage I Tarieventabel persoonsgebonden budget Wlz-indiceerbaren in een ADL-woning 2020

Klasse

Persoonlijke Verzorging

Verpleging

Begeleiding individueel

Begeleiding Groep zonder vervoer

Begeleiding Groep met vervoer

0

€ 1.423

1

€ 1.577

€ 4.274

€ 2.093

€ 2.587

€ 2.898

2

€ 4.733

€ 8.549

€ 6.280

€ 5.177

€ 5.796

3

€ 8.677

€ 15.673

€ 11.516

€ 7.763

€ 8.693

4

€ 13.412

€ 24.223

€ 17.797

€ 10.352

€ 11.590

5

€ 18.144

€ 32.773

€ 24.077

€ 12.941

€ 14.491

6

€ 22.877

€ 41.321

€ 30.359

€ 15.529

€ 17.077

7

€ 28.399

€ 51.295

€ 37.687

€ 18.117

€ 19.667

8

€ 35.500

€ 47.108

€ 20.704

€ 22.254

9

€ 23.292

€ 24.843

Additioneel bedrag per uur of dagdeel bij indicatie in de hoogste klasse:

Indicatie:

Extra bedrag

Klasse 9

€ 1.577

Klasse 8

€ 2.850

Klasse 9

€ 2.093

Klasse 10

€ 2.587

Klasse 10

€ 2.587

Kortdurend verblijf: € 113 per etmaal.


Opschrift

Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)


Aanhef

Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en dat van burgers mag worden verwacht dat zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan; dat het tevens wenselijk is nieuwe regels te stellen om de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen; dat burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning; dat de ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, erop gericht moet zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven; dat het in de rede ligt de overheidsverantwoordelijkheid voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie zo dicht mogelijk bij de burger te beleggen; dat het daarom wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van personen met een beperking en personen met psychische of psychosociale problemen; dat het voorts wenselijk is dat daarbij zorg wordt gedragen voor een goede toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:


Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen


§ 1 Begripsbepalingen

§ 1 Begripsbepalingen


Artikel 1.1.1

  • 1

    In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

    • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

    • beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • beroepskracht: natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder;

    • bijzondere categorieën van persoonsgegevens: bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming;

    • burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

    • calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;

    • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

    • cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • college: college van burgemeester en wethouders;

    • dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan;

    • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • gegevens over gezondheid: gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming;

    • geweld bij de verstrekking van een voorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft;

    • huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

    • huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger;

    • hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

    • kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

    • maatschappelijke ondersteuning:

      • 1°.

        bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

      • 2°.

        ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

      • 3°.

        bieden van beschermd wonen en opvang;

    • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

      • 1°.

        ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

      • 2°.

        ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

      • 3°.

        ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

    • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

    • persoonsgegevens, gegevens over gezondheid, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verwerkingsverantwoordelijke en verwerker: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming;

    • persoonsgegevens van strafrechtelijke aard: persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming;

    • Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);

    • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • toezichthoudende ambtenaar: persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2;

    • Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • Veilig Thuis: Veilig Thuis-organisatie als bedoeld in artikel 4.1.1;

    • vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

    • vertrouwenspersoon:

      • 1°.

        persoon die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger personen die bij een melding aan een Veilig Thuis-organisatie betrokken zijn op hun verzoek ondersteunt bij de uitoefening van hun rechten jegens Veilig Thuis;

      • 2°.

        die onafhankelijk is van de Veilig Thuis-organisatie waarmee de persoon die bij een melding betrokken is, te maken heeft, en

      • 3°.

        voor wie een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is afgegeven;

    • voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

    • woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

    • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 2

    Personen of rechtspersonen die als vertegenwoordiger als bedoeld in het eerste lid kunnen optreden zijn de curator, de mentor of de gevolmachtigde van de cliënt, dan wel, indien zodanige persoon of rechtspersoon ontbreekt, diens echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, diens ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind, tenzij deze persoon dat niet wenst.


Artikel 1.1.2

  • 1

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a.

      echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b.

      gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 2

    Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    • a.

      als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b.

      als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5

    Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.


§ 2 Algemene bepalingen

§ 2 Algemene bepalingen


Artikel 1.2.1

Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:

  • a.

    door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie,

  • b.

    beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving, dan wel

  • c.

    opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.


Artikel 1.2.2

  • 1

    Een vreemdeling komt voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2

    Een vreemdeling komt in afwijking van het eerste lid niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang in de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG. De eerste volzin is niet van toepassing op opvang in verband met risico’s voor de veiligheid van betrokkene als gevolg van huiselijk geweld.

  • 3

    In afwijking van het eerste of het tweede lid kan worden bepaald dat in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te noemen gevallen, zo nodig in afwijking van artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000, bij of krachtens die maatregel aan te geven categorieën in Nederland verblijvende vreemdelingen, geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor bij die maatregel aan te geven maatwerkvoorzieningen.

  • 4

    In de in het derde lid genoemde maatregel kan worden bepaald dat het college zorg draagt voor het verstrekken van bij die maatregel aangewezen voorzieningen.


Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning


§ 1 Opdracht gemeente

§ 1 Opdracht gemeente


Artikel 2.1.1

  • 1

    Het gemeentebestuur draagt zorg voor de maatschappelijke ondersteuning.

  • 2

    Het gemeentebestuur draagt zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.


Artikel 2.1.2

  • 1

    De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

  • 2

    Het plan beschrijft de beleidsvoornemens inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn:

    • a.

      de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden;

    • b.

      de verschillende categorieën van mantelzorgers, en vrijwilligers, zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger of vrijwilliger uit te voeren;

    • c.

      vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven;

    • d.

      te voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn;

    • e.

      algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven;

    • f.

      maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn;

    • g.

      maatwerkvoorzieningen te bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;

    • h.

      uitvoering te geven aan het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169);

    • i.

      de participatie van ingezetenen die geestelijke gezondheidszorg nodig hebben, te versterken.

  • 3

    Het plan is erop gericht dat:

    • a.

      cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

    • b.

      cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4

    In het plan wordt bijzondere aandacht gegeven aan:

    • a.

      een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

    • b.

      de samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet met het oog op een zo integraal mogelijke dienstverlening;

    • c.

      keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten, in het bijzonder voor kleine doelgroepen;

    • d.

      de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking;

    • e.

      de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen;

    • f.

      mogelijkheden om met inzet van begeleiding, waaronder dagbesteding, mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te laten blijven;

    • g.

      de wijze waarop ingezetenen worden geïnformeerd over de personen die kunnen optreden als vertegenwoordiger van een cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 5

    In het plan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente artikel 2.1.7 toepast dan wel de reden om dat artikel niet toe te passen.

  • 6

    In het plan wordt aangegeven welke resultaten het gemeentebestuur in de door het plan bestreken periode wenst te behalen, welke criteria worden gehanteerd om te meten hoe deze resultaten zijn behaald en welke prestatie-indicatoren worden gehanteerd ten aanzien van aanbieders.


Artikel 2.1.3

  • 1

    De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

  • 2

    In de verordening wordt in ieder geval bepaald:

    • a.

      op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

    • b.

      op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;

    • c.

      welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;

    • d.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

    • e.

      ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

  • 3

    In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:

    • a.

      in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;

    • b.

      vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • c.

      worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;

    • d.

      deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

    • e.

      onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

    • f.

      worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 4

    In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.


Artikel 2.1.4

  • 1

    Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening.

  • 2

    Bij verordening kan de hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een algemene voorziening worden vastgesteld. Bij die verordening kan de hoogte van de bijdrage per soort voorziening verschillen of kan een korting worden bepaald per in de verordening omschreven categorie van cliënten.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid worden bij verordening algemene voorzieningen aangewezen, waaronder in ieder geval die voorzieningen ter compensatie van beperkingen in de participatie of zelfredzaamheid waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van die aangewezen voorzieningen tezamen bedraagt, onverminderd artikel 2.1.4a, vierde lid, € 19,– [per 1 januari 2024 € 20,60] per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.

  • 4

    Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het derde lid kan bij verordening worden bepaald dat de hoogte van de bijdrage, bedoeld in dat lid:

    • a.

      op een lager bedrag wordt vastgesteld;

    • b.

      wordt verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven tijdsperiode van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.

  • 5

    Voor het gebruik van de algemene voorziening cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.

  • 6

    De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, gaat de kostprijs van de voorziening niet te boven. Bij verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.


Artikel 2.1.4a

  • 1

    Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening, dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan bij verordening worden bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget verschuldigd is zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden omschreven waarin bij verordening de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld of geen bijdrage is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, een krachtens artikel 2.1.4, derde lid, aangewezen voorziening, dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 4

    De hoogte van de bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorziening, persoonsgebonden budgetten of krachtens artikel 2.1.4, derde lid, aangewezen voorzieningen, tezamen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, bedraagt € 19,– [per 1 januari 2024 € 20,60] per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.

  • 5

    Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het vierde lid kan bij verordening de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid:

    • a.

      op een lager bedrag worden vastgesteld;

    • b.

      worden verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven tijdsperiode van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.

  • 6

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel, een woningaanpassing of een bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorziening als bedoeld in het vierde lid, gaat de kostprijs daarvan niet te boven. Bij verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.

  • 7

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget voor beschermd wonen en opvang. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de hoogte van de bijdrage;

    • b.

      de wijze waarop het inkomen en het vermogen bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage worden betrokken.


Artikel 2.1.4b

  • 1

    De bijdragen als bedoeld in artikel 2.1.4, derde en vierde lid, en 2.1.4a, worden, met uitzondering van de krachtens het vierde lid van het laatstgenoemde artikel omschreven maatwerkvoorzieningen, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid wordt bij verordening bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 3

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van innen van de in het eerste lid bedoelde bijdragen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan;

    • b.

      het opschorten of beëindigen van de invordering bij het voldoen aan de kostprijs of bij het opschorten of beëindigen van gebruik als bedoeld in artikel 2.1.4a, tweede lid;

    • c.

      de wijze van invordering.

  • 4

    Bij ministeriële regeling kan het bedrag, bedoeld in de artikelen 2.1.4, derde lid, en 2.1.4a, vierde lid, jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van dit lid wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.


Artikel 2.1.5

  • 1

    Indien een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, kan bij verordening worden bepaald dat de in artikel 2.1.4a, eerste lid, bedoelde bijdrage is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 2

    Indien bijdrageplichtige ouders of stiefouders gescheiden wonen en geen bedrag is bepaald op de voet van de artikelen 406 of 407 van het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 822, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is de ouder of stiefouder die ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet onmiddellijk voorafgaande aan de verstrekking van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget recht op kinderbijslag heeft, de bijdrage verschuldigd.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 4

    Indien meer dan één persoon een bijdrage is verschuldigd, is ieder der bijdrageplichtigen de bijdrage verschuldigd, met dien verstande dat indien de een heeft betaald, de ander is bevrijd.


Artikel 2.1.6

Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.


Artikel 2.1.7

Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.


§ 2 Algemene maatregelen en algemene voorzieningen

§ 2 Algemene maatregelen en algemene voorzieningen


Artikel 2.2.1

Het college bevordert en treft de algemene maatregelen om de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.


Artikel 2.2.2

  • 1

    Het college bevordert en treft de algemene maatregelen ter bevordering van mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.

  • 2

    Het college bevordert en treft voorts de algemene voorzieningen die ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, noodzakelijk zijn om de onderscheiden categorieën van mantelzorgers en vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger en vrijwilliger uit te voeren.


Artikel 2.2.3

Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.


Artikel 2.2.4

  • 1

    Het college draagt er in ieder geval zorg voor dat voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is.

  • 2

    Het college draagt er zorg voor dat bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene uitgangspunt is.


§ 3 Maatwerkvoorzieningen

§ 3 Maatwerkvoorzieningen


Artikel 2.3.1

Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.


Artikel 2.3.2

  • 1

    Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 2

    Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 4

    Het college onderzoekt:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.

  • 5

    Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.

  • 6

    Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 7

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 8

    Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 9

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.


Artikel 2.3.3

In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.


Artikel 2.3.4


Artikel 2.3.5

  • 1

    Het college beslist op een aanvraag:

    • a.

      van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.

  • 2

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3

    Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4

    Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5

    De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat,

    afgestemd op:

    • a.

      de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,

    • b.

      zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,

    • c.

      jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,

    • d.

      onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,

    • e.

      betaalde werkzaamheden,

    • f.

      scholing die de cliënt volgt of kan volgen,

    • g.

      ondersteuning ingevolge de Participatiewet,

    • h.

      de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 6

    Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

  • 7

    Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.

  • 8

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.

  • 9

    De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.


Artikel 2.3.6

  • 1

    Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3

    Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4

    Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 5

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.

  • 6

    Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.


Artikel 2.3.7

  • 1

    Indien het college heeft beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aan een woning waarvan de cliënt niet de eigenaar is, dan wel een persoonsgebonden budget daarvoor, is het college dan wel de cliënt, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2

    Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt het college de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 3

    Het college dan wel de cliënt is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de cliënt niet langer gebruik maakt van de woning.


Artikel 2.3.8

  • 1

    De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6.

  • 2

    De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.

  • 3

    De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.


Artikel 2.3.9

  • 1

    Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te heroverwegen.

  • 2

    Artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid, en artikel 2.3.5, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.


Artikel 2.3.10

  • 1

    Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2

    Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.


§ 4 Verhaal van kosten

§ 4 Verhaal van kosten


Artikel 2.4.1

  • 1

    Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 2

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.


Artikel 2.4.2

Roerende zaken die aan de cliënt in gebruik zijn verstrekt als onderdeel van een maatwerkvoorziening dan wel zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, gedurende de periode waarvoor de beslissing, bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6, geldt.


Artikel 2.4.3

  • 1

    Behoudens toepassing van artikel 2.4.4, heeft een gemeente voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die jegens de cliënt naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht in verband met het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.

  • 2

    Het verhaal beloopt ten hoogste het bedrag, waarvoor aansprakelijke persoon bij het ontbreken van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de cliënt naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 3

    Voor zover de geldswaarde van de maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4

    Indien de cliënt in dienstbetrekking werkzaam is, gelden het eerste tot en met derde lid, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de cliënt, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de cliënt jegens wie naar burgerlijk recht de verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het in het eerste lid bedoelde feit is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

  • 5

    Voor de toepassing van het vierde lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.


Artikel 2.4.4

  • 1

    De Vereniging van Nederlandse Gemeenten kan met verzekeraars een overeenkomst sluiten inhoudende een door die verzekeraars te betalen afkoopsom voor de voor de komende periode ingevolge artikel 2.4.3, eerste lid, te verwachten schadelast tengevolge van de schadeplichtigheid van hun verzekerden.

  • 2

    De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een gemeente die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te kennen heeft gegeven van haar bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken.

  • 3

    De Vereniging van Nederlandse Gemeenten stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom is overeengekomen, gemeenten op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.


§ 5 Evaluatie van beleid

§ 5 Evaluatie van beleid


Artikel 2.5.1

  • 1

    Het college onderzoekt hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren en publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten hiervan.

  • 2

    Het college verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling de in het eerste lid omschreven gegevens.

  • 3

    Onze Minister draagt er zorg voor dat op basis van de door de gemeente verstrekte gegevens voor 1 januari van het jaar volgend op het in het tweede lid bedoelde tijdstip een rapportage wordt opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken.

  • 4

    Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de inrichting van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 2.5.2

  • 1

    Het college verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die hij nodig heeft om de werking van deze wet te kunnen beoordelen.

  • 2

    Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens, de wijze van verstrekking, de tijdvakken waarop de te verstrekken gegevens betrekking hebben en de tijdstippen waarop de verstrekking plaatsvindt.


Artikel 2.5.3

Het college rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad welke resultaten in het voorafgaande jaar zijn behaald op basis van de in het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, zesde lid, gestelde resultaten en hierbij uitgaande van de in het plan aangegeven criteria om resultaten te meten en de ten aanzien van aanbieders gehanteerde prestatie-indicatoren.


Artikel 2.5.4

  • 1

    Het CAK verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die hij nodig heeft om de effecten van artikel 2.1.4 tot en met 2.1.4b in de praktijk te kunnen beoordelen.

  • 2

    Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de te verstrekken gegevens en de wijze van verstrekking.

  • 3

    Dit artikel en het derde lid van artikel 5.1.3, onder vernummering van het vierde lid tot het derde lid van dat artikel vervallen en de zinsnede «2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4» in de artikelen 5.2.1, tweede lid, onderdeel b, 5.2.3 en 5.2.4, eerste lid, wordt vervangen door «2.1.4b of 2.1.5» op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In artikel 5.1.3, derde lid (nieuw), vervalt op dat tijdstip eveneens de zinsnede «en derde».


§ 6 Overige bepalingen

§ 6 Overige bepalingen


Artikel 2.6.1

  • 1

    De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is.

  • 2

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.

  • 3

    De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4

    De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.


Artikel 2.6.2

  • 1

    De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de overeenkomst die de cliënt sluit met de derde van wie hij diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren betrekt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.


Artikel 2.6.3

  • 1

    Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.

  • 2

    Het college kan de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt mandateren aan een aanbieder.


Artikel 2.6.4

  • 1

    Indien werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.6.3 worden aanbesteed en artikel 2.114 van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is, wordt:

    • a.

      in de aanbestedingsprocedure rekening gehouden met de te leveren kwaliteit van de werkzaamheden, en

    • b.

      niet louter op de laagste prijs gegund.

  • 2

    Indien artikel 2.114 van de Aanbestedingswet 2012 op een aanbesteding van toepassing is, wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, om te gunnen op basis van de laagste prijs.


Artikel 2.6.5

  • 1

    De aanbieder aan welke een overheidsopdracht voor het leveren van een voorziening wordt gegund, overlegt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem die voorziening leverden dan wel na hem gaan leveren, over de overname van het betrokken personeel.

  • 2

    Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van een maatwerkvoorziening rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3

    Het college ziet erop toe dat:

    • a.

      het overleg, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 662 en 663 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en

    • b.

      de aanbieder of aanbieders, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk inspanning leveren om bij het overleg, bedoeld in het eerste lid, de overname van betrokken personeel en het voortzetten van bestaande relaties tussen hulpverleners en cliënten te bewerkstelligen.


Artikel 2.6.6

  • 1

    Indien artikel 2.6.3 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van:

    • a.

      een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van diensten door derden en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, waarbij rekening wordt gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, en

    • b.

      de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning en van de werkzaamheden van Veilig Thuis.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde.

  • 3

    Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

  • 4

    De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.


Artikel 2.6.7

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden bepaald waaronder ingezetenen en maatschappelijke initiatieven bij de uitvoering van het beleid kunnen worden betrokken, het uitvoeren van taken van het college op grond van deze wet daaronder begrepen.

  • 2

    In de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:

    • a.

      welke eisen gelden voor het door ingezetenen en maatschappelijke initiatieven laten uitvoeren van taken van het college;

    • b.

      op welke wijze en aan de hand van welke criteria de effecten worden geëvalueerd.

  • 3

    Het ontwerp van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.


Artikel 2.6.7a

  • 1

    In het belang van de beperking van uitvoeringslasten stelt Onze Minister regels. Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a.

      de financieringswijzen en administratieve processen, behorende bij de bekostiging van aanbieders door colleges;

    • b.

      de wijze waarop gegevensuitwisseling tussen aanbieders, colleges en CAK plaatsvindt;

    • c.

      de wijze waarop verantwoording van aanbieders aan colleges plaatsvindt.

  • 2

    De colleges hanteren geen aanvullende of afwijkende eisen aangaande de onderwerpen waarover Onze Minister op grond van het eerste lid, onderdeel a, regels heeft gesteld.

  • 3

    Het Zorginstituut, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, is

    belast met het beheer van standaarden die worden gebruikt in het elektronisch gegevensverkeer tussen de personen en instanties, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    Het ontwerp voor een krachtens het eerste lid, onder a, vast te stellen ministeriële regeling die betrekking heeft op de financieringswijzen wordt aan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.


Artikel 2.6.8

  • 1

    Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.

  • 2

    In de aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met de aanwijzing.


Hoofdstuk 3 Kwaliteit


Artikel 3.1

  • 1

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2

    Een voorziening wordt in elk geval:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,

    • b.

      afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

    • c.

      verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • d.

      verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen.

  • 4

    Het ontwerp van een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.


Artikel 3.2

  • 1

    Indien de aanbieder een voorziening levert als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdelen d en e, treft de aanbieder:

    • a.

      een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt;

    • b.

      een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen.


Artikel 3.3

  • 1

    De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 2

    De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 3

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.


Artikel 3.4

  • 1

    De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, onverwijld melding van:

    • a.

      iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    • b.

      geweld bij de verstrekking van een voorziening.

  • 2

    De aanbieder en de beroepskrachten die voor hem werkzaam zijn, verstrekken bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthoudende ambtenaar de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, voor zover deze voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.

  • 3

    Persoonsgegevens als bedoeld in het tweede lid, ten aanzien waarvan de aanbieder of de beroepskracht op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, worden uitsluitend zonder toestemming van betrokkene verstrekt, indien deze niet meer in staat is de toestemming te geven dan wel dit noodzakelijk kan worden geacht ter bescherming van cliënten.


Artikel 3.4a

  • 1

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • incident: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt;

    • contractspartij:

      • a.

        aanbieder, beroepskracht of bij of voor de aanbieder werkzame rechtspersoon;

      • b.

        cliënt, vertegenwoordiger van de cliënt of nabestaande van de cliënt.

  • 2

    Elk beding in een door contractspartijen gesloten overeenkomst dat het recht beperkt of ontneemt om informatie over een incident openbaar te maken of aan een derde te verstrekken, is nietig.

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover het beding is overeengekomen ter uitvoering van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift;

    • b.

      op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.


Artikel 3.5

  • 1

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, in het bezit dient te zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken.

  • 2

    Indien de aanbieder of een toezichthoudende ambtenaar redelijkerwijs mag vermoeden dat een beroepskracht niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, verlangt de aanbieder dat die beroepskracht binnen tien weken een verklaring overlegt die niet ouder is dan drie maanden.

  • 3

    Indien de aanbieder voor een beroepskracht als bedoeld in het tweede lid bij het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn niet in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, neemt de aanbieder zo spoedig mogelijk de maatregelen die noodzakelijk zijn ter bescherming van zijn cliënten.

  • 4

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een aanbieder die een solistisch werkende natuurlijk persoon is, in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, afgegeven op een tijdstip dat niet langer dan drie jaar is verstreken.


Hoofdstuk 3a Overige voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning


§ 1 Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de centrale overheid

§ 1 Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de centrale overheid


Artikel 3a.1.1

  • 1

    Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak personen met een auditieve beperking door middel van het bekostigen van tolkvoorzieningen te ondersteunen bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, mits deze personen ingezetenen van Nederland zijn of vreemdelingen behorende tot een categorie die daaraan bij algemene maatregel van bestuur is gelijkgesteld.

  • 2

    Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kent, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, op aanvraag van een persoon als bedoeld in het eerste lid, van een instelling, van een gemeente of ambtshalve een tolkvoorziening toe en bekostigt die voor die personen, gemeenten of instellingen.

  • 3

    Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a.

      de omvang en de inhoud van de aanspraak, bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      de voorwaarden waaronder de tolkvoorzieningen worden verleend;

    • c.

      de kwaliteitseisen van tolken.

  • 4

    Op het bekostigen van de tolkvoorziening is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De artikelen 3:18, 3:33, 3:56, 3:57, 3:58, 3:60, 3:62 en 3:74 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zijn van overeenkomstige toepassing op tolkvoorzieningen.

  • 5

    Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de toekenning, bedoeld in het tweede lid weigeren, indien:

    • a.

      het na een eerdere herziening, intrekking of weigering van een toekenning op grond van het vierde lid, heeft vastgesteld dat:

      • 1°.

        de persoon, bedoeld in het tweede lid, onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

      • 2°.

        de persoon niet voldoet aan de aan de tolkvoorziening verbonden voorwaarden, of

      • 3°.

        de persoon de tolkvoorzieningen niet of voor een ander doel gebruikt;

    • b.

      de persoon, bedoeld in het tweede lid, aanspraak kan maken op tolkvoorzieningen die zijn getroffen op grond van de Participatiewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet overige OCW-subsidies of in verband met werkzaamheden als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening en die aanspraak op ondersteuning bij de deelname aan onderwijs of arbeidsinschakeling of -ondersteuning betreft.

  • 6

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de vergoeding van de tolk.


Artikel 3a.1.2

Onze Minister draagt er zorg voor dat:

  • a.

    personen op ieder moment van de dag kosteloos en anoniem een telefonisch of elektronisch gesprek kunnen voeren over hun persoonlijke situatie en daarover advies kunnen krijgen, en

  • b.

    personen die bij een melding aan een Veilig Thuis-organisatie zijn betrokken een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon.


§ 2 Toezicht en handhaving

§ 2 Toezicht en handhaving


Artikel 3a.2.1

  • 1

    Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet met betrekking tot de in artikel 3a.1.1 gestelde regels zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2

    De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

  • 3

    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.


Artikel 3a.2.2

De Raad van bestuur van het UWV is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom ter handhaving van de voorschriften of verplichtingen gesteld krachtens artikel 3a.1.1, derde en zesde lid.


§ 3 Bekostiging voorzieningen

§ 3 Bekostiging voorzieningen


Artikel 3a.3.1

  • 1

    De kosten die worden gemaakt voor het bekostigen van tolkvoorzieningen, bedoeld in artikel 3a.1.1, eerste lid, komen ten laste van het Rijk.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel.


Hoofdstuk 4 Veilig Thuis


§ 1 Taken

§ 1 Taken


Artikel 4.1.1

  • 1

    Het college draagt zorg voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie. Artikel 2.6.1 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Veilig Thuis oefent de volgende taken uit:

    • a.

      het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling;

    • b.

      het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is;

    • c.

      het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;

    • d.

      het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen bij huiselijk geweld of kindermishandeling, van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

    • e.

      het in kennis stellen van de politie of de raad voor de kinderbescherming van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

    • f.

      indien Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming doet, het in kennis stellen daarvan van het college, en

    • g.

      het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen.

  • 3

    Veilig Thuis verstrekt aan degene die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling heeft, desgevraagd advies over de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen en verleent daarbij zo nodig ondersteuning.

  • 4

    Het college bevordert een goede samenwerking tussen Veilig Thuis, de hulpverlenende instanties, de politie en de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming in de zin van de Jeugdwet.

  • 5

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkwijze van Veilig Thuis bij de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, over de deskundigheid waarover een Veilig Thuis-organisatie moet beschikken om een verantwoorde uitvoering van zijn taken te kunnen realiseren en over de samenwerking, bedoeld in het vierde lid.

  • 6

    De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.


§ 2 Kwaliteit en rechtspositie

§ 2 Kwaliteit en rechtspositie


Artikel 4.2.1

  • 1

    Veilig Thuis draagt er zorg voor dat de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, van goede kwaliteit is.

  • 2

    Veilig Thuis organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een goede uitvoering van de taken.

  • 3

    Veilig Thuis neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard.


Artikel 4.2.2

  • 1

    Het uitvoeren van artikel 4.2.1, tweede lid, omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit.

  • 2

    Ter uitvoering van het eerste lid draagt Veilig Thuis zorg voor:

    • a.

      het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit;

    • b.

      het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen of de wijze van uitvoering van artikel 4.2.1, tweede lid, leidt tot goede kwaliteit, en

    • c.

      het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zo nodig veranderen van de wijze waarop artikel 4.2.1, tweede lid, wordt uitgevoerd.


Artikel 4.2.3

  • 1

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien het niveau van de uitvoering van de taken dit vereist, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 4.2.1, tweede lid, en 4.2.2.

  • 2

    Indien uitvoering van de artikelen 4.2.1, tweede lid, en 4.2.2 overeenkomstig de op grond van het eerste lid gestelde regels niet blijkt te leiden tot een goede kwaliteit van de uitvoering van de taken, kunnen bij algemene maatregel van bestuur tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot artikel 4.2.1, eerste lid.

  • 3

    De voordracht voor een krachtens het eerste of tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.


Artikel 4.2.4

  • 1

    Veilig Thuis is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in zijn opdracht beroepsmatig en niet-incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn.

  • 2

    Een verklaring als bedoeld in het eerste lid is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor Veilig Thuis ging werken.

  • 3

    Indien Veilig Thuis of een ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaar redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, verlangt deze dat die persoon zo spoedig mogelijk opnieuw een verklaring als bedoeld in het eerste lid overlegt, die niet ouder is dan drie maanden.

  • 4

    Bij algemene maatregel van bestuur kan, ten behoeve van de waarborging van de kwaliteit van de uitvoering van de taken, alsmede ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de bij of krachtens deze wet met betrekking tot Veilig Thuis gestelde regels, een register worden ingesteld van Veilig Thuis-organisaties en van personen als bedoeld in het eerste lid. Bij of krachtens die maatregel kunnen nadere regels worden gesteld over dat register. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de vorm van het register;

    • b.

      de in het register op te nemen gegevens;

    • c.

      de vastlegging van gegevens in het register en de verwijdering van gegevens daaruit;

    • d.

      de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt;

    • e.

      de verstrekking van gegevens;

    • f.

      de openbaarheid van gegevens, en

    • g.

      de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten behoeve van het register.


Artikel 4.2.5

  • 1

    Veilig Thuis doet aan de ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaren onverwijld melding van:

    • a.

      iedere calamiteit die bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, heeft plaatsgevonden, en

    • b.

      geweld bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid.

  • 2

    Veilig Thuis verstrekt bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de ingevolge artikel 4.3.1 met toezicht belaste ambtenaren de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens, die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.


Artikel 4.2.5a

  • 1

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • incident: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de betrokkene;

    • contractspartij:

      • a.

        Veilig Thuis of een bij of voor Veilig Thuis werkzame natuurlijke persoon of rechtspersoon;

      • b.

        betrokkene bij een melding van of een adviesaanvraag over huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, vertegenwoordiger van de betrokkene of nabestaande van de betrokkene.

  • 2

    Elk beding in een door contractspartijen gesloten overeenkomst dat het recht beperkt of ontneemt om informatie over een incident openbaar te maken of aan een derde te verstrekken, is nietig.

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover het beding is overeengekomen ter uitvoering van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift;

    • b.

      op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.


Artikel 4.2.6

  • 1

    Veilig Thuis informeert personen die bij een melding betrokken zijn tijdig over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon.

  • 2

    Veilig Thuis stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen, waarbij het er in ieder geval voor zorgt dat personen die bij een melding betrokken zijn, zelfstandig, zonder tussenkomst van derden, contact kunnen hebben met een vertrouwenspersoon.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

  • 4

    Een rechtspersoon laat een vertrouwenspersoon slechts voor hem werken nadat deze hem een verklaring omtrent het gedrag heeft overgelegd die niet ouder is dan drie maanden.

  • 5

    Een vertrouwenspersoon die niet voor een rechtspersoon werkzaam is, is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag die niet ouder is dan drie jaar.

  • 6

    Indien een ingevolge artikel 9.2 met het toezicht belaste ambtenaar redelijkerwijs mag vermoeden dat een vertrouwenspersoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag of een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid dit ten aanzien van een voor hem werkzame vertrouwenspersoon redelijkerwijs mag vermoeden, verlangt deze ambtenaar of rechtspersoon dat de vertrouwenspersoon zo spoedig mogelijk opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt, die niet ouder is dan drie maanden.

  • 7

    Een vertrouwenspersoon is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de persoon die hij in het kader van het eerste lid ondersteunt, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid en strafrechtelijke persoonsgegevens, alsmede tot het zonder toestemming van degene die het betreft verwerken van persoonsgegevens van personen die werkzaam zijn voor Veilig Thuis, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de ondersteuning die hij als vertrouwenspersoon dient te leveren.


Artikel 4.2.7

  • 1

    Veilig Thuis treft een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen van Veilig Thuis of van voor hem werkzame personen jegens andere personen in het kader van de uitvoering van de taken van Veilig Thuis. Veilig Thuis brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van de jeugdigen, ouders en pleegouders.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde regeling:

    • a.

      voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die niet werkzaam is voor of bij Veilig Thuis;

    • b.

      waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft;

    • c.

      waarborgt dat de klachtencommissie binnen een in de regeling vastgelegde termijn na indiening van de klacht de klager, degene over wie is geklaagd en Veilig Thuis schriftelijk en met redenen omkleed in kennis stelt van haar oordeel over de gegrondheid van de klacht, al dan niet vergezeld van aanbevelingen;

    • d.

      waarborgt dat bij afwijking van de onder c bedoelde termijn de klachtencommissie daarvan met redenen omkleed mededeling doet aan de klager, degene over wie is geklaagd en Veilig Thuis, onder vermelding van de termijn waarbinnen de klachtencommissie haar oordeel over de klacht zal uitbrengen;

    • e.

      waarborgt dat de klager en degene over wie is geklaagd door de klachtencommissie in de gelegenheid worden gesteld mondeling of schriftelijk een toelichting te geven op de gedraging waarover is geklaagd, en

    • f.

      waarborgt dat de klager en degene over wie is geklaagd zich bij de behandeling van de klacht kunnen laten bijstaan.

  • 3

    Veilig Thuis ziet erop toe dat de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, haar werkzaamheden verricht volgens een door deze commissie op te stellen reglement.

  • 4

    Bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kan een klacht tegen een Veilig Thuis-organisatie worden ingediend over een gedraging van die Veilig Thuis-organisatie of van voor haar werkzame personen jegens een andere persoon bij de uitvoering van de taken van Veilig Thuis

    • a.

      door of namens de persoon op wie de gedraging betrekking had;

    • b.

      door een nabestaande, indien de onder a bedoelde persoon is overleden.

  • 5

    Veilig Thuis deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen een maand na ontvangst van het in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mee of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin genoemde termijn, doet Veilig Thuis daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie, onder vermelding van de termijn waarbinnen Veilig Thuis zijn standpunt aan hen kenbaar zal maken.


Artikel 4.2.8

Indien een klacht zich richt op een ernstige situatie met een structureel karakter, stelt de klachtencommissie Veilig Thuis daarvan in kennis. Indien de klachtencommissie niet is gebleken dat Veilig Thuis ter zake maatregelen heeft getroffen, meldt de klachtencommissie deze klacht aan de ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaren. Onder een klacht over een ernstige situatie wordt verstaan een klacht over een situatie waarbij sprake is van onverantwoorde hulp.


Artikel 4.2.9

De artikelen 4.2.7 en 4.2.8 zijn niet van toepassing op klachten ten aanzien van jeugdigen die op grond van een andere wet onvrijwillig in een accommodatie zijn opgenomen, voor zover deze overeenkomstig een bijzondere wettelijke regeling door een klachtencommissie kunnen worden behandeld.


Artikel 4.2.10

  • 1

    Veilig Thuis stelt jaarlijks een verslag op over de naleving van deze wet in het voorafgaande jaar met betrekking tot regels omtrent de kwaliteit van de uitvoering van de taken en het klachtrecht.

  • 2

    In het in het eerste lid bedoelde verslag geeft Veilig Thuis in ieder geval aan:

    • a.

      of en op welke wijze zij personen ten behoeve van wie hij zijn taken uitvoert, bij zijn kwaliteitsbeleid heeft betrokken;

    • b.

      de frequentie waarmee en de wijze waarop binnen Veilig Thuis kwaliteitsbeoordeling plaatsvond en het resultaat daarvan;

    • c.

      welk gevolg hij heeft gegeven aan klachten en meldingen over de kwaliteit van de uitvoering van de taken;

    • d.

      een beknopte beschrijving van de klachtenregeling, bedoeld in artikel 4.2.7, eerste lid;

    • e.

      de wijze waarop zij de klachtenregeling onder de aandacht hebben gebracht van de betrokken personen;

    • f.

      de samenstelling van de klachtencommissie, bedoeld in artikel 4.2.7, tweede lid, onderdeel a;

    • g.

      in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten met inachtneming van de waarborgen, bedoeld in artikel 4.2.7, tweede lid;

    • h.

      het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten;

    • i.

      de strekking van de oordelen en aanbevelingen van de klachtencommissie;

    • j.

      de aard van de maatregelen, bedoeld in artikel 4.2.7, vijfde lid.

  • 3

    Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verslag.


Artikel 4.2.11

  • 1

    Veilig Thuis maakt binnen tien dagen na vaststelling van het verslag, bedoeld in artikel 4.2.10, eerste lid, doch uiterlijk voor 1 juni, of 15 juli, indien het verslag betrekking heeft op een Veilig Thuis-organisatie die valt onder een gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen, van het jaar volgend op het jaar waarop het verslag ziet, de volgende zaken openbaar:

    • a.

      het verslag;

    • b.

      de op schrift gestelde uitgangspunten voor het beleid, waaronder begrepen de algemene criteria, welke bij de uitvoering van de taken worden gehanteerd;

    • c.

      de notulen dan wel de besluitenlijst van de vergaderingen van het bestuur, voor zover deze algemene beleidszaken betreffen, en

    • d.

      de klachtenregeling, bedoeld in artikel 4.2.7, eerste lid, en van andere voor jeugdigen en ouders geldende regelingen.

  • 2

    De openbaarmaking geschiedt op een door Veilig Thuis te bepalen wijze. Veilig Thuis verstrekt personen ten behoeve van wie hij zijn taken uitvoert, op hun verzoek een afschrift.

  • 3

    Van de openbaarmaking wordt mededeling gedaan op de bij Veilig Thuis voor het doen van mededelingen aan personen ten behoeve van wie hij zijn taken uitvoert, gebruikelijke wijze.

  • 4

    Voor het op verzoek verstrekken van afschriften kan een tarief in rekening worden gebracht, ten hoogste gelijk aan de kostprijs, tenzij ten aanzien van Veilig Thuis de Wet open overheid van toepassing is.

  • 5

    Veilig Thuis zendt het verslag voor 1 juni of 15 juli, indien het verslag betrekking heeft op een Veilig Thuis-organisatie die valt onder een gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen, van het jaar van vaststelling aan Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie en aan de ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaar, alsmede aan organisaties die in de regio die in algemene zin de belangen behartigen van personen ten behoeve van wie hij zijn taken uitvoert.


Artikel 4.2.12

  • 1

    Veilig Thuis verstrekt kosteloos gegevens aan het college, aan Onze Minister en aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, ten behoeve van de verwerking, bedoeld in de artikelen 7.4.0, eerste lid, en 7.4.1, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet. Deze verstrekking kan zowel een structureel als incidenteel karakter hebben.

  • 2

    Op de in het eerste lid bedoelde gegevens is artikel 7.4.4 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens, de wijze waarop de verstrekking plaatsvindt en de tijdvakken waarop de gegevens betrekking hebben. In die maatregel worden tevens geregeld de termijnen waarbinnen of de tijdstippen waarop de gegevens verstrekt dienen te worden.

  • 4

    Bij of krachtens de in het derde lid bedoelde maatregel kan worden bepaald dat Veilig Thuis de in het eerste lid bedoelde gegevens op een bij of krachtens die maatregel aangewezen wijze bij Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie of een door hen aan te wijzen instantie indient.


Artikel 4.2.13

Veilig Thuis stelt overeenkomstig door Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie te stellen regels de begroting, de balans en de resultatenrekening, alsmede de daarbij behorende toelichting vast en maakt deze op door Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen wijze openbaar.


Artikel 4.2.14

Veilig Thuis verstrekt aan Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie de bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie omschreven gegevens betreffende de exploitatie van Veilig Thuis. In de regeling kan worden bepaald dat de gegevens worden verstrekt aan een daarin aangewezen bestuursorgaan.


§ 3 Toezicht en handhaving

§ 3 Toezicht en handhaving


Artikel 4.3.1

  • 1

    Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet met betrekking tot Veilig Thuis gestelde regels zijn belast de door Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren.

  • 2

    De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.


Artikel 4.3.2

  • 1

    Indien Onze Minister of Onze Minister van Veiligheid en Justitie van oordeel is dat een Veilig Thuis-organisatie deze wet of de daarop berustende bepalingen niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze naleeft, kan hij die Veilig Thuis-organisatie een schriftelijke aanwijzing geven.

  • 2

    In de aanwijzing geeft Onze Minister die het aangaat, met redenen omkleed aan welke maatregelen de Veilig Thuis-organisatie moet nemen met het oog op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 3

    De aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de Veilig Thuis-organisatie eraan moet voldoen.

  • 4

    Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan worden verlengd.

  • 5

    Veilig Thuis is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

  • 6

    Mandaat tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet verleend aan een ingevolge artikel 4.3.1 met het toezicht belaste ambtenaar.


Artikel 4.3.3

  • 1

    Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de artikelen 4.2.13 en 4.2.14 en van een krachtens artikel 4.3.2 gegeven aanwijzing of bevel.

  • 2

    Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.2.7, eerste, tweede, derde en vijfde lid.

  • 3

    Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de betrokken beroepsbeoefenaar die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers, bedoeld in artikel 4.3.1, tweede lid.


Artikel 4.3.4

  • 1

    Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 6.700,– op te leggen ter zake van een gedraging van een Veilig Thuis-organisatie die in strijd is met een krachtens artikelen 4.3.2 gegeven aanwijzing, voor zover deze betreft het niet of onvoldoende naleven van artikel 4.2.10, tweede lid, onderdelen d tot en met j.

  • 2

    Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn beiden bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500,– op te leggen ter zake van een gedraging van een Veilig Thuis-organisatie die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4.2.4, 4.2.5 of 4.2.11.

  • 3

    Een gedraging in strijd met artikel 4.2.5 is een strafbaar feit.

  • 4

    Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die een strafbaar feit pleegt als bedoeld in het derde lid.

  • 5

    Een strafbaar feit als bedoeld in het derde lid is een overtreding.


Hoofdstuk 5 Gegevensverwerking


§ 1 Verwerking van persoonsgegevens

§ 1 Verwerking van persoonsgegevens


Artikel 5.1.1

  • 1

    Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder gegevens over gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt bieden of kunnen bieden, voor zover deze zijn verkregen in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, dan wel op grond van artikel 2.3.8, 5.2.2, 5.2.3, 5.2.4 of 5.2.5, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 2

    Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de mantelzorger van de cliënt die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt biedt of kan bieden, voor zover deze zijn verkregen van de mantelzorger of van de cliënt en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3 dan wel de uitvoering van de verordening, bedoeld in artikel 2.1.6.

  • 3

    Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van andere personen in het sociale netwerk van de cliënt dan die bedoeld in het eerste en tweede lid die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp die deze aan de cliënt bieden of kunnen bieden, voor zover deze zijn verkregen van betrokkene of van de cliënt en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 4

    Het college is voorts, voor zover betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend, bevoegd persoonsgegevens van de cliënt, waaronder gegevens over gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de behoefte van de cliënt aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn met het oog op een goede afstemming van te verlenen ondersteuning op hulp aan die personen, die het college heeft verkregen ten behoeve van de uitvoering van de taken die bij of krachtens de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aan het college zijn opgedragen, tevens te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 5

    Het college is voorts bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder gegevens over gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, indien:

    • a.

      de betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend, de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, eerste en tweede lid, zijn verkregen van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3; of

    • b.

      de persoonsgegevens met toepassing van artikel 5.2.5, derde lid, zijn verkregen van het CIZ en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.4.1 of 2.4.3.

  • 6

    Het college is bevoegd tot verwerking van persoonsgegevens van de cliënt waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst met een aanbieder tot levering van maatwerkvoorzieningen.

  • 7

    Het college is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid.


Artikel 5.1.2

  • 1

    Een aanbieder die een maatwerkvoorziening levert en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder gegevens over gezondheid, alsmede persoonsgegevens van de mantelzorger van de cliënt met betrekking tot de hulp die deze aan de cliënt biedt of kan bieden, voor zover deze zijn verkregen van het college, van de cliënt of van de mantelzorger en noodzakelijk zijn voor:

    • a.

      het aan de cliënt leveren van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen waartoe hij zich jegens het college dan wel de cliënt heeft verbonden;

    • b.

      de uitvoering van artikel 2.1.42.1.4a, 2.1.4b, of 2.1.5;

    • c.

      de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1.

  • 2

    Een aanbieder die een algemene voorziening levert, is bevoegd tot het verwerken van de persoonsgegevens van de cliënt, voor zover deze van de cliënt zijn verkregen en noodzakelijk zijn voor:

    • a.

      het leveren van de algemene voorziening;

    • b.

      de uitvoering van artikel 2.1.42.1.4a, 2.1.4b, of 2.1.5;

    • c.

      de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1.

  • 3

    De aanbieder respectievelijk de bedoelde derde is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste en tweede lid.


Artikel 5.1.3


Artikel 5.1.4

  • 1

    De Sociale verzekeringsbank is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder gegevens over gezondheid die noodzakelijk zijn voor het verrichten van betalingen en het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, voor zover deze zijn verkregen van de cliënt dan wel op grond van artikel 5.2.1, 5.2.2 of 5.2.4 en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2.

  • 2

    De Sociale verzekeringsbank is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 5.1.5

  • 1

    De toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid van de cliënt, alsmede persoonsgegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard betreffende personen die betrokken bij calamiteiten, geweld bij de verstrekking van een voorziening, huiselijk geweld of kindermishandeling, voor zover deze zijn verkregen bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 4.3.1, 6.1 of 6.2, en noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het toezicht of het nemen van maatregelen ter handhaving van wettelijke voorschriften.

  • 2

    De toezichthoudende ambtenaren zijn de verantwoordelijken voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid. De aanbieder en de beroepskrachten die voor hem werkzaam zijn, verstrekken bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthoudende ambtenaar de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, voor zover deze voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.


Artikel 5.1.6

  • 1

    Veilig Thuis is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van de goede vervulling van de taken, bedoeld in 4.1.1, tweede en derde lid. Veilig Thuis is de verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.

  • 2

    Veilig Thuis is bevoegd persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, huiselijk geweld of kindermishandeling, te verwerken van personen die betrokken zijn bij huiselijk geweld of kindermishandeling, indien uit een melding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling kan worden afgeleid en de verwerking noodzakelijk is te achten voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid.


§ 2 Verstrekking van persoonsgegevens

§ 2 Verstrekking van persoonsgegevens


Artikel 5.2.1

  • 1

    Het college is bevoegd aan de in het tweede lid genoemde derden persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, te verstrekken, die het college heeft verkregen:

    • a.

      in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, dan wel op grond van artikel 2.3.8, 2.3.9, 5.2.2, 5.2.3 of 5.2.5,

    • b.

      ten behoeve van de taken die bij of krachtens de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aan het college zijn opgedragen, voor zover betrokkene het college uitdrukkelijke toestemming tot verwerking daarvan heeft verleend als bedoeld in artikel 5.1.1, vierde lid,

    • c.

      van een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of van het CIZ, voor zover betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft verleend als bedoeld in artikel 5.2.5 tot het verstrekken daarvan aan het college.

  • 2

    Het college is slechts bevoegd tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens aan:

    • a.

      de aanbieder die zich jegens het college heeft verbonden tot het leveren van de maatwerkvoorziening aan de cliënt, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het aan de cliënt leveren van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen waartoe hij zich jegens het college dan wel de cliënt heeft verbonden;

    • b.

      het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de artikelen 2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4;

    • c.

      de Sociale verzekeringsbank, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2;

    • d.

      toezichthoudende ambtenaren, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het toezicht of het nemen van maatregelen ter handhaving van wettelijke voorschriften.


Artikel 5.2.2

De aanbieder die een maatwerkvoorziening levert en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht kosteloos persoonsgegevens van de cliënt, waaronder bijzondere persoonsgegevens, te verstrekken, aan;

  • a.

    het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.3.2, 2.3.9, 2.3.10 of 2.4.3 of de verantwoording van een geleverde maatwerkvoorziening;

  • b.

    het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b of 2.1.5;

  • c.

    de Sociale verzekeringsbank, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het verrichten van betalingen en het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2;

  • d.

    toezichthoudende ambtenaren, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van het toezicht of het nemen van maatregelen ter handhaving van wettelijke voorschriften.


Artikel 5.2.3

De rijksbelastingdienst is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, persoonsgegevens te verstrekken, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4.


Artikel 5.2.4

  • 1

    Het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4, te verstrekken aan het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.1.4b, 2.1.5 of 2.5.4 door het college.

  • 2

    De Sociale verzekeringsbank is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2, te verstrekken aan het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10 of 2.4.3 door het college.

  • 3

    Toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, die zijn verkregen ten behoeve van de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1, te verstrekken aan het college, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10 of 2.4.3 door het college.


Artikel 5.2.5

  • 1

    Een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet zijn, voor zover betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend, bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college kosteloos persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, te verstrekken van een verzekerde ingevolge die wet, die zorg als omschreven in die wet ontvangt of heeft ontvangen en in aanvulling of in aansluiting daarop aangewezen is of kan zijn op een maatwerkvoorziening, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5, 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10.

  • 2

    Het college is, voor zover betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend, bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet kosteloos persoonsgegevens te verstrekken van een cliënt, voor zover die persoonsgegevens voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens de Zorgverzekeringswet aan de zorgverzekeraar of de zorgaanbieder zijn opgedragen, noodzakelijk zijn.

  • 3

    Het CIZ is bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het college mede te delen dat een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat een persoon is aangewezen op zorg op grond van de Wet langdurige zorg, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, of 2.3.10.


Artikel 5.2.5a

[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


Artikel 5.2.6

Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, kunnen aan Veilig Thuis deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep.


Artikel 5.2.7

  • 1

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald op welke wijze persoonsgegevens worden verwerkt, de technische standaarden voor verwerking daaronder begrepen.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, op voordracht van Onze Minister, mede namens Onze Minister van Veiligheid en Justitie, worden bepaald aan welke beveiligingseisen de in dit hoofdstuk bedoelde verwerking van persoonsgegevens voldoet.


Artikel 5.2.8

De cliënt verstrekt de aanbieder die een maatwerkvoorziening levert, een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld.


Artikel 5.2.9

  • 1

    Het college, een aanbieder en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK, een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, de toezichthoudende ambtenaren, Veilig Thuis, en een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet gebruiken het burgerservicenummer van een persoon bij het verstrekken van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.5 met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet te verwerken persoonsgegevens op die persoon betrekking hebben.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde instanties en personen stellen het burgerservicenummer van betrokkene vast wanneer zij voor de eerste maal contact met betrokkene hebben in het kader van de uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

  • 3

    Teneinde het burgerservicenummer van een persoon vast te stellen worden het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer geraadpleegd.

  • 4

    De raadpleging, bedoeld in het derde lid, kan achterwege gelaten worden, indien:

  • 5

    Indien aan een persoon geen burgerservicenummer is toegekend:

    • a.

      nemen de in het eerste lid bedoelde instanties en personen in ieder geval de volgende gegevens van betrokkene in hun administratie op:

      • 1°.

        achternaam;

      • 2°.

        voornamen;

      • 3°.

        geboortedatum, en

      • 4°.

        postcode en huisnummer van het woonadres, en

    • b.

      vermelden de in het eerste lid bedoelde instanties en personen de gegevens, bedoeld in onderdeel a, bij het verstrekken van persoonsgegevens met betrekking tot de uitvoering van hun taken.

  • 6

    Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid voldoet.

  • 7

    De in het eerste lid bedoelde instanties en personen kunnen van het tweede tot en met vijfde lid afwijken voor zolang dit noodzakelijk is met betrekking tot spoedeisende gevallen. In zodanig geval is het bepaalde krachtens het zesde lid niet van toepassing.


§ 3 Rechten van de betrokkene

§ 3 Rechten van de betrokkene


Artikel 5.3.1

  • 1

    Indien aan Veilig Thuis bij de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, persoonsgegevens worden verstrekt door een ander dan betrokkene, brengt Veilig Thuis betrokkene hiervan zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na het moment van vastlegging van de hem betreffende gegevens, op de hoogte.

  • 2

    De in het eerste lid genoemde termijn kan door Veilig Thuis telkens met ten hoogste twee weken worden verlengd, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, en dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.

  • 3

    Gelet op artikel 41, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming kan Veilig Thuis inzage of verstrekking als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, bedoeld in dat artikel, aan de betrokkene achterwege laten voor zover dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.

  • 4

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin het bekendmaken van de identiteit van de persoon die het huiselijk geweld of kindermishandeling of het vermoeden daarvan heeft gemeld of van de persoon van wie informatie in het kader van het onderzoek is verkregen, achterwege kan blijven.


Artikel 5.3.2

  • 1

    Het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en Veilig Thuis verstrekken aan een betrokkene desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden waarover zij met betrekking tot die betrokkene beschikken.

  • 2

    Inzage in of afschrift van de bescheiden wordt aan betrokkene geweigerd, indien deze:

    • a.

      jonger dan twaalf jaren is, of

    • b.

      de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 3

    Indien betrokkene jonger is dan zestien jaren, of de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, worden desgevraagd aan de wettelijke vertegenwoordiger inlichtingen dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden verstrekt, tenzij het belang van betrokkene zich daartegen verzet.

  • 4

    Inlichtingen over, inzage in of afschrift van de bescheiden kan worden geweigerd, voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander dan betrokkene daardoor zou worden geschaad dan wel dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, of om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen dan wel een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.

  • 5

    De persoon van wie de gegevens zijn opgeslagen, heeft het recht te verzoeken de gegevens te laten corrigeren.


Artikel 5.3.3

  • 1

    Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, verstrekken het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en Veilig Thuis aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over betrokkene, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van betrokkene.

  • 2

    Indien betrokkene minderjarig is, is in plaats van diens toestemming de toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist, indien hij:

    • a.

      jonger is dan twaalf jaren, of

    • b.

      de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 3

    Onder anderen dan betrokkene zijn niet begrepen degenen van wie beroepshalve de medewerking vereist is bij de uitvoering van de taken van het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en Veilig Thuis.

  • 4

    Bij regeling van Onze Minister, voor zover nodig in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een Veilig Thuis-organisatie gegevens verwerkt en over de uitwisseling van gegevens tussen een Veilig Thuis-organisatie en andere Veilig Thuis-organisaties en met de raad voor de kinderbescherming, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.


Artikel 5.3.4

  • 1

    Onverminderd artikel 5.3.5 bewaren het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank en toezichthoudende ambtenaren de persoonsgegevens die zij op grond van deze wet met betrekking tot een betrokkene onder zich hebben, gedurende vijftien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging van die persoonsgegevens is vastgelegd, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige uitvoering van hun taken op grond van deze wet noodzakelijk is.

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.5 bewaart Veilig Thuis de persoonsgegevens die het op grond van deze wet met betrekking tot een betrokkene onder zich heeft, gedurende twintig jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging van die persoonsgegevens is vastgelegd, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige uitvoering van zijn taken op grond van deze wet noodzakelijk is.


Artikel 5.3.5

  • 1

    Het college, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en Veilig Thuis vernietigen de persoonsgegevens die zij op grond van deze wet met betrekking tot een betrokkene onder zich hebben, binnen drie maanden na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben.

  • 2

    Het eerste lid geldt niet voor zover het verzoek persoonsgegeven betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de verzoeker alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.

  • 3

    Het verzoek wordt niet ingewilligd indien het gedaan is door iemand die:

    • a.

      jonger is dan twaalf jaar, of

    • b.

      minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 4

    In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan het verzoek door een wettelijke vertegenwoordiger worden gedaan.


Artikel 5.3.6

  • 1

    In afwijking van artikel 5.3.3, eerste lid, kunnen zonder toestemming van de betrokkene ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid, opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, kinderbescherming of jeugdreclassering aan een ander desgevraagd inlichtingen over de betrokkene of inzage in het dossier worden verstrekt indien:

    • a.

      het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is en met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad, of

    • b.

      het vragen van toestemming, gelet op de aard en het doel van het onderzoek, in redelijkheid niet kan worden verlangd en de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen.

  • 2

    Verstrekking overeenkomstig het eerste lid is slechts mogelijk indien:

    • a.

      het onderzoek een algemeen belang dient,

    • b.

      het onderzoek niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd, en

    • c.

      voor zover de betrokkene tegen een verstrekking niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt.

  • 3

    Bij een verstrekking overeenkomstig het eerste lid wordt daarvan aantekening gehouden in het dossier.


§ 4 Gegevens ten behoeve van integrale dienstverlening

§ 4 Gegevens ten behoeve van integrale dienstverlening


Artikel 5.4.1

  • 1

    Het college stemt de wijze waarop het de taken op grond van deze wet uitvoert af met zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, met het oog op de wettelijke taken van die laatsten.

  • 2

    Het college en zorgverzekeraars maken afspraken over beleid ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, welzijn en preventie, teneinde te komen tot een integrale dienstverlening aan cliënten en verzekerden.

  • 3

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze van totstandkoming van de afspraken, bedoeld in het tweede lid.

  • 4

    Het college en aanbieders verstrekken aan zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet uit eigen beweging en desgevraagd kosteloos de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de afspraken, bedoeld in het eerste lid.

  • 5

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat overleg omtrent afspraken, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het eerste lid, en kan worden bepaald dat het vierde lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.

  • 6

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de in het vierde lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.


Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving


Artikel 6.1

  • 1

    Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 2

    De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van dossiers.

  • 3

    Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader een melding als bedoeld in artikel 3.4, gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.4.


Artikel 6.2

  • 1

    De ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd dienen de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, desgevraagd van advies inzake het houden van toezicht en inzake de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde ambtenaren rapporteren jaarlijks aan Onze Minister omtrent de uitvoering van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, en de effecten daarvan op het niveau van de maatschappelijke ondersteuning.


Hoofdstuk 7 Wijziging andere wetten


Artikel 7.1

[Wijzigt de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.]


Artikel 7.2

Op procedures inzake de naleving van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, aangevangen voor inwerkingtreding van artikel 7.1, blijft die wet van toepassing.


Artikel 7.3

[Wijzigt de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.]


Artikel 7.4


Artikel 7.5

[Wijzigt de Kwaliteitswet zorginstellingen.]


Artikel 7.6

De artikelen 8 tot en met 10 van de Kwaliteitswet zorginstellingen blijven van toepassing op gedragingen van een zorgaanbieder die hebben plaatsgevonden voor inwerkingtreding van artikel 7.5.


Artikel 7.7

[Wijzigt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.]


Artikel 7.8

[Wijzigt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.]


Artikel 7.9

[Wijzigt de Penitentiaire beginselenwet.]


Artikel 7.10

[Wijzigt de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.]


Artikel 7.11

[Wijzigt de Leerplichtwet 1969.]


Artikel 7.12

[Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.]


Artikel 7.13

[Wijzigt de Wet op de expertisecentra.]


Artikel 7.14

[Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]


Artikel 7.15

[Wijzigt de Wet op het primair onderwijs.]


Artikel 7.16

[Wijzigt de Wet op het voortgezet onderwijs.]


Artikel 7.17

[Wijzigt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.]


Artikel 7.18

[Wijzigt de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.]


Artikel 7.19

[Wijzigt de Jeugdwet.]


Artikel 7.20

[Wijzigt de Wijzigingswet Zorgverzekeringswet en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (bijdragen bij inkomstenderving ten gevolge van verlenen medisch noodzakelijke zorg aan bepaalde groepen vreemdelingen, en verzekering bepaalde groepen minderjarige vreemdelingen).]


Artikel 7.21

[Wijzigt de Wet forensische zorg (Kst. 32 398).]


Artikel 7.22

[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]


Artikel 7.23

[Wijzigt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.]


Artikel 7.24

[Wijzigt de Gemeentewet.]


Artikel 7.25

[Wijzigt de Werkloosheidswet.]


Artikel 7.26

[Wijzigt de Wet basisregistratie personen.]


Artikel 7.27

[Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]


Artikel 7.28

[Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]


Artikel 7.29

[Wijzigt de Participatiewet.]


Artikel 7.30

[Wijzigt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.]


Artikel 7.31

[Wijzigt de Woningwet.]


Artikel 7.33

[Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 6.]


Artikel 7.34

[Wijzigt de Wet kwaliteit, klachten en geschillen.]


Artikel 7.35

[Wijzigt de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Kst. 32 399.]


Artikel 7.36

[Wijzigt de Wet op de omzetbelasting 1968.]


Artikel 7.37

[Wijzigt de Zorgverzekeringswet.]


Hoofdstuk 8 Invoerings- en slotbepalingen


Artikel 8.1


Artikel 8.2

Met betrekking tot een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan wie een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e, verstrekken het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, zo spoedig mogelijk aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, gegevens omtrent de inhoud van:

  • a.

    het indicatiebesluit, met inbegrip van het daarin opgenomen burgerservicenummer, waarin ten aanzien van betrokkene is vastgesteld dat deze is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1;

  • b.

    de grondslag waarop het indicatiebesluit berust;

  • c.

    de aard, inhoud en omvang van de zorg die betrokkene ontvangt en de zorgaanbieder van wie hij de zorg ontvangt dan wel, indien aan betrokkene subsidie wordt verstrekt als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en gegevens omtrent het bedrag van de subsidie en degene die hem de zorg verleent.


Artikel 8.3

  • 1

    Indien voor een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit waren verbonden, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 2

    Indien de uit een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid voortvloeiende aanspraak op zorg op de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, nog niet tot gelding is gebracht, kan betrokkene de aanspraak in afwijking van het eerste lid slechts tot gelding brengen nadat hij het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze ter zake kenbaar te maken.

  • 3

    Indien aan een verzekerde als bedoeld in het eerste lid tot de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een persoonsgebonden budget werd verstrekt, heeft belanghebbende met ingang van die dag jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, recht op een persoonsgebonden budget overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens genoemd artikelonderdeel, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 4

    Indien ten aanzien van een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door of namens de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, een besluit is genomen als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan dat besluit waren verbonden, gedurende de looptijd van dat besluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 5

    Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid, treedt het college in de plaats van de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet.

  • 6

    Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid, is betrokkene een bijdrage in de kosten van de zorg aan het college verschuldigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot deze bijdrage, waaronder in ieder geval regels overeenkomstig de regels die zijn gesteld over de bijdrage, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 1, van deze wet ten aanzien van de hoogte en invordering van die bijdrage. Artikel 2.3.8 is van overeenkomstige toepassing.

  • 7

    Indien een in het buitenland wonende persoon op het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet op grond van artikel 3.1.2 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een vergoeding dan wel op grond van artikel 1.22 van het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een uitkering ter zake van de kosten van zorg als bedoeld in artikel 8.1, behoudt die persoon jegens het Zorginstituut Nederland, bedoeld in artikel 58 van de Zorgverzekeringswet die aanspraak gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 8

    Het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een persoon die in het buitenland woont of verblijft en die in geval van behoefte aan zorg hetzij krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, hetzij met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel met toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid aanspraak heeft op zorg als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdelen a, b, d of e, of vergoeding van de kosten daarvan, met dien verstande dat:

    • a.

      voor de overeenkomstige toepassing van het eerste, derde en vierde lid in plaats van «verzekerde» telkens wordt gelezen: persoon;

    • b.

      voor de overeenkomstige toepassing van het eerste tot en met vierde lid in plaats van «het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is» telkens wordt gelezen: het Zorginstituut Nederland; en

    • c.

      voor de overeenkomstige toepassing van het vijfde en zesde lid in plaats van «het college» telkens wordt gelezen: het Zorginstituut Nederland.

  • 9

    De vergoedingen en uitkeringen, bedoeld in het zevende en achtste lid, komen ten laste van het Fonds langdurige zorg, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen.


Artikel 8.4

  • 1

    Indien voor een verzekerde in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat hij is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel c, heeft belanghebbende met ingang van de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, jegens het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, de rechten en verplichtingen met betrekking tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg die aan het indicatiebesluit waren verbonden, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip dat niet eerder is gelegen dan de eerste dag van het zesde kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 2

    Artikel 8.3, tweede, derde en vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 8.5

De Wet marktordening gezondheidszorg is niet van toepassing op handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor zover uitgevoerd, al dan niet onder eigen verantwoordelijkheid, door personen, ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van die wet of door personen als bedoeld in artikel 34 van die wet, die deel uitmaken van zorg die:

  • a.

    op grond van de artikelen 8.3, eerste of vierde lid, of 8.4, eerste lid, aan een belanghebbende wordt geleverd;

  • b.

    door derden wordt geleverd aan een belanghebbende, aan wie op grond van artikel 8.3, derde lid, een persoongebonden budget wordt verstrekt.


Artikel 8.6

  • 1

    Nadat het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van die wet, de in artikel 8.2 genoemde gegevens hebben verstrekt aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, voert het college, met overeenkomstige toepassing van artikel 2.3.2, tweede tot en met achtste lid, zonder melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, het in dat artikel bedoelde onderzoek uit op een zodanig tijdstip dat betrokkene tijdig voor het tijdstip waarop hij niet langer op grond van artikel 8.3, eerste of derde lid, of artikel 8.4, eerste lid, aanspraak zal hebben op de in die gegevens omschreven zorg onderscheidenlijk de in die gegevens omschreven subsidie, een aanvraag kan doen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.5. eerste lid.

  • 2

    Nadat de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 1, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de in artikel 8.2, tweede lid, bedoelde gegevens heeft verstrekt aan het college van de gemeente waarvan betrokkene ingezetene is, voert het college, met overeenkomstige toepassing van artikel 2.3.2, tweede tot en met achtste lid, zonder melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, het in dat artikel bedoelde onderzoek uit op een zodanig tijdstip dat betrokkene tijdig voor het tijdstip waarop hij niet langer op grond van artikel 8.3, vierde lid, aanspraak zal hebben op de in die gegevens omschreven zorg, een aanvraag kan doen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.5. eerste lid.


Artikel 8.6a

Artikel 2.3.5, zesde lid, geldt tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip niet voor daar bedoelde cliënten:

  • a.

    die thuis wonen en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd;

  • b.

    die zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd;

  • c.

    die hun recht op zorg tot gelding brengen met een modulair pakket thuis en een maatwerkvoorziening inhoudende het schoonhouden van hun woonruimte hebben aangevraagd.


Artikel 8.7

  • 1

    De gemeenteraad stelt het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2, en de verordening, bedoeld in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6 en 2.6.6, vast voor 1 november van het kalenderjaar waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 2

    Het college treft de algemene voorzieningen als bedoeld in de artikelen 2.2.3 tot en met 2.2.4 voor 1 november van het kalenderjaar waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden.

  • 3

    Het college draagt er zorg voor dat onderzoeken als bedoeld in artikel 2.3.2 kunnen worden uitgevoerd met ingang van 1 november van het kalenderjaar waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden en dat op aanvragen voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget die worden gedaan voor de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, tijdig een besluit wordt genomen.

  • 4

    Het college publiceert voor het eerst voor 1 juli van het tweede kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, de uitkomsten van het in artikel 2.5.1, eerste lid, bedoelde onderzoek en verstrekt gelijktijdig de in artikel 2.5.1, tweede lid, bedoelde gegevens aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling.

  • 5

    Het college wijst voor de eerste dag van het kalenderjaar na dat waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.


Artikel 8.8

  • 1

    In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, is de aanbieder voor beroepskrachten als in dat lid bedoeld die op het tijdstip van inwerkingtreden van dat lid voor hem werkzaam zijn en ten aanzien van wie een verklaring omtrent het gedrag is vereist, uiterlijk binnen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn na dat tijdstip in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag die niet eerder dan drie maanden voor het verstrijken van de vastgestelde termijn is afgegeven. De termijn kan voor verschillende groepen beroepskrachten verschillend worden vastgesteld.

  • 2

    Artikel 3.5, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanbieder als bedoeld in het eerste lid.


Artikel 8.9

  • 1

    De Wet maatschappelijke ondersteuning wordt ingetrokken, onverminderd de rechten en verplichtingen die onmiddellijk voor het tijdstip waarop artikel 2.1.1 in werking is getreden, voor betrokkene zijn verbonden aan een met toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning door het college genomen besluit waarbij aanspraak is verstrekt op een individuele voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming.

  • 2

    Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet, blijft van toepassing ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 3

    Artikel 25 van de Wet maatschappelijke ondersteuning blijft van toepassing op de roerende zaken, voor de aanschaf waarvan krachtens die wet een financiële tegemoetkoming is verstrekt, die zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget of die krachtens die wet in eigendom of bruikleen zijn verstrekt.

  • 4

    Het college en Onze Minister geven met betrekking tot het kalenderjaar waarin enig artikel van deze wet in werking is getreden, uitvoering aan artikel 9 van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor 1 juli van het daaropvolgende kalenderjaar onderscheidenlijk 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 5

    De artikelen 11 en 12 van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van de vaststelling van het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2, en de verordening, bedoeld in artikel 2.1.3.


Artikel 8.10

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.


Artikel 8.11

  • 1

    Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2

    [Wijzigt deze wet.]

  • 3

    [Wijzigt deze wet en de Algemene wet bestuursrecht.]


Artikel 8.12

Deze wet wordt aangehaald als: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Wassenaar 9 juli 2014 Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende juli 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


Opschrift

Besluit van 27 oktober 2014, houdende regels ter uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015)


Aanhef

Besluit van 27 oktober 2014, houdende regels ter uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 juli 2014, kenmerk 644936-123830-WJZ;

Gelet op artikelen 1.1.2, vijfde lid, 1.2.2, derde lid, 2.1.4, vierde lid, 2.6.2, tweede lid, 2.6.5, tweede lid, 3.3, derde lid, en 5.4.1, derde en vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 6, vierde lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, 29, derde lid, van de Mededingingswet, 40, eerste lid, van de Participatiewet, 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, 15, derde lid, en 19, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, 11, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting, 11, eerste lid, van de Tabakswet, 15, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, 5, eerste lid, van de Wet toelating zorginstellingen, 90, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, 13, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, 5, tweede lid, en 7, tweede lid, van de Veteranenwet en 16 van het Wetboek van strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord advies van 1 oktober 2014, nummer W13.14.0265/III;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 oktober 2014, 678491-128032-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:


Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen


Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:


Hoofdstuk 2 Gelijkstelling vreemdeling


Artikel 2.1


Hoofdstuk 3 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget


§ 1 Algemeen

§ 1 Algemeen


Artikel 3.1


Artikel 3.2

  • 1

    Het vermogen van een persoon is zijn vermogensgrondslag, bedoeld in het tweede of derde lid, waarvan de volgende vermogensbestanddelen worden afgetrokken:

    met dien verstande dat het vermogen ten minste nihil bedraagt.

  • 2

    De vermogensgrondslag van een persoon is zijn rendementsgrondslag aan het begin van het peiljaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het voor dat jaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon in geval artikel 3.14, tweede lid, artikel 3.15, tweede lid, of artikel 3.16 van toepassing is, de te verwachten rendementsgrondslag over het lopende jaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4

    Het deel van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat de vermogensgrondslag van de persoon overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.

  • 5

    Bij ministeriële regeling kan een periode worden vastgesteld gedurende welke het bedrag van een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan worden afgetrokken, welke periode kan verschillen per uitkering.


Artikel 3.2a

  • 1

    De compensatie vervallen ouderentoeslag bedraagt de som van:

    • a.

      4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b, en

    • b.

      de vermogensinkomensbijtelling,

    doch ten hoogste € 1.700.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot van de cliënt.

  • 3

    De vermogensinkomensbijtelling bedraagt 4% van het vermogen van de ongehuwde cliënt, dan wel de opgetelde vermogens van de gehuwde cliënten.


Artikel 3.3

  • 1

    De cliënt betaalt:

    • a.

      de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarover de bijdrage verschuldigd is, tenzij de verschuldigdheid van een bijdrage betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;

    • b.

      ingeval de verschuldigdheid de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarin het besluit waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;

    • c.

      de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, binnen dertig dagen nadat het CAK of de instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de cliënt een bijdrage verschuldigd is.

    Het CAK kan een afwijkende termijn vaststellen.

  • 2

    Het CAK is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op de cliënt met vorderingen van of op de cliënt krachtens de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 3

    Het gemeentebestuur of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op een cliënt met vorderingen van of op deze cliënt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Participatiewet. De eerste volzin is niet van toepassing op de bijdrage voor opvang voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 4

    Het CAK of een andere bij verordening aangewezen instantie, ingeval het de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, betreft, maakt, indien van toepassing, voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, voor zover artikel 3.8, 3.9, tweede en vierde lid, of 3.14, tweede of vierde lid, is toegepast, en de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, gebruik van:


Artikel 3.4

  • 1

    Een wijziging in de burgerlijke staat van de cliënt en het bereiken van een voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde leeftijd door de cliënt of zijn echtgenoot wordt in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop de bijdrage wordt vastgesteld, met dien verstande dat bij de jaarlijkse herberekening, bedoeld in artikel 3.18, een cliënt als pensioengerechtigde wordt beschouwd indien hij uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarop de herberekening betrekking heeft, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

  • 2

    Een omstandigheid aangaande de cliënt of zijn echtgenoot die voor de toepassing van dit besluit van belang is wordt in aanmerking genomen met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid.

  • 3

    De cliënt meldt aan het CAK wijzigingen als bedoeld in het eerste of tweede lid.


Artikel 3.5

  • 1

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld door het CAK nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a of b, voor zover het inkomensgegevens of een kennisgeving betreft met de dag dat een bij verordening aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend, door het CAK zijn ontvangen.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a en b, voor zover het de inkomensgegevens en een kennisgeving met de dag dat een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend betreft, door het CAK zijn ontvangen.

  • 3

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a en b, voor zover het de inkomensgegevens en een kennisgeving met de dag dat een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend betreft, door de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, zijn ontvangen.

  • 4

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen, doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.

  • 5

    De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, is verschuldigd met ingang van de maand waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.

  • 6

    De bijdrage, bedoeld in het derde lid, is verschuldigd met ingang van de maand dat de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet van het college heeft ontvangen waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.

  • 7

    Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt kan, in afwijking van het vierde en vijfde lid, de termijn waarover de bijdrage is verschuldigd worden ingekort tot maximaal een maand of worden besloten dat de bijdrage niet verschuldigd is, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het vaststellen van de bijdrage;

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is; en

    • c.

      zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de cliënt.


Artikel 3.6

  • 1

    De bijdrage wordt zo spoedig mogelijk herzien na het tijdstip waarop het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.

  • 2

    De bijdrage is verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de cliënt is verzonden.

  • 3

    De herziene bijdrage wordt voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage.

  • 4

    De termijn van 36 maanden als bedoeld in het tweede lid, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is, kan worden verkort naar 12 maanden indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien voorafgaand aan de laatstgenoemde termijn:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is.

  • 5

    Uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt kan, bij het voordoen van de situatie, bedoeld in het vierde lid, het CAK de termijn inkorten tot maximaal een maand of besluiten dat de bijdrage niet verschuldigd is in bijzondere of voor de cliënt verzwarende omstandigheden.

  • 6

    In afwijking van het tweede lid, kan het CAK uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt, een eigen bijdrage herzien en restitueren over meer dan 36 maanden, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de vaststelling van de gegevens, de gegevensuitwisseling of de verwerking daarvan die noodzakelijk zijn voor het herzien van de bijdrage; en

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is.

  • 7

    De aanvraag, bedoeld in het zesde lid, wordt gedaan uiterlijk 5 jaar na het bekend worden bij de cliënt van een omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening van de bijdrage.

  • 8

    Onverminderd het zesde lid, wordt voor zover de bevoegdheid tot herziening van de bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede, vierde of vijfde lid, de over die periode eerder vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief.


Artikel 3.7

  • 1

    Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de 3.9, tweede en vierde lid, 3.11, tweede lid, 3.12, derde lid, en artikel 3.14, tweede en vierde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van dit lid wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de artikelen 3.2, eerste lid, onderdeel b, 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, en 3.14a, eerste en derde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexcijfer waarmee het bedrag, genoemd in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, jaarlijks wordt gewijzigd.

  • 3

    Bij ministeriële regeling als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden de bedragen voor de toepassing van de artikelen 3.9, tweede en vierde lid, 3.13, eerste lid, onderdeel b, tweede en vierde lid, 3.14, tweede en vierde lid, 3.15, eerste en tweede lid, en 3.16, eerste lid, afzonderlijk vastgesteld voor zowel het peiljaar als het lopende kalenderjaar.


§ 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning

§ 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning


Artikel 3.8

  • 1

    Artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is niet van toepassing op een voorziening voor vervoer voor zover de gemeente bij verordening de hoogte van de bijdrage vaststelt.

  • 2

    Bij de verordening, bedoeld in artikel 2.1.4, vierde lid, onderdeel b, en artikel 2.1.4a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet, kan voor onderscheidenlijk de categorieën de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de bijdrage op nihil worden gesteld indien het bijdrageplichtig inkomen van de ongehuwde cliënt of een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen van de gehuwde cliënt en zijn echtgenoot, lager is dan het per categorie vastgesteld bijdrageplichtig inkomen.

  • 3

    De bijdrage is niet verschuldigd:

    • a.

      indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

    • b.

      indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de maand in een instelling voor opvang verblijft;

    • c.

      indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • d.

      voor een rolstoel;

    • e.

      voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing voor zover bij verordening op grond van artikel 2.1.5 van de wet een ander de bijdrage verschuldigd is;

    • f.

      door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • g.

      indien het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

    • h.

      indien het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente;

    • i.

      voor de maanden april en mei van het kalenderjaar 2020, tenzij het betreft de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen of opvang.

  • 4

    Het college geeft onmiddellijk voor het toepassen van het derde lid, onderdelen c, g en h, bij het CAK aan over hoeveel maanden geen bijdrage verschuldigd is. De ingangsdatum van de maand waarover geen bijdrage verschuldigd is, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen meer dan zesendertig maanden voorafgaand aan de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt. Een herziening van de periode waarover geen bijdrage verschuldigd is heeft geen betrekking op de perioden die liggen voor de ingangsdatum van de eerste maand waarover geen bijdrage is verschuldigd.

  • 5

    Indien een cliënt een bijdrage niet verschuldigd is op grond van artikel 3.5, zevende lid of 3.6, vierde en vijfde lid, wordt het derde lid, onderdeel a, toegepast alsof de cliënt wel die bijdrage verschuldigd is.

  • 6

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op degenen die op grond van artikel 2.1.5 de bijdrage verschuldigd zijn voor een woningaanpassing voor minderjarige cliënten.

  • 7

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de betalingscapaciteit, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, door het college wordt beoordeeld.


Artikel 3.9

  • 1

    Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid bedraagt het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 2

    Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK voor de berekening van de verlaagde bijdrage, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel a, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling van het verwachte vermogen in het lopende jaar, indien het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 3.105,80 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar minder dan € 3.105,80 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.9a

[Vervallen]


Artikel 3.10

  • 1

    Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde cliënten geen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag beschikbaar zijn, wordt de bijdrage vastgesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet.

  • 2

    Indien na de vaststelling van de bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de bijdrage op onjuist bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.


Artikel 3.10a

Over een gedeelte van de maand is de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, gelijk aan het volledige bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet of een lager bedrag dat de gemeente op grond van artikel 3.8 heeft vastgesteld.


Artikel 3.10b

  • 1

    Het college ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs van een hulpmiddel of woningaanpassing, bedoeld in artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet, aan de hand van de totale kostprijs.

  • 2

    Indien het college het CAK in kennis stelt van de totale kostprijs, bedoeld in het eerste lid, ziet het CAK voor het college toe op het niet overschrijden van die kostprijs.

  • 3

    Bij het bepalen of de kostprijs niet wordt overschreden, wordt door het CAK, in afwijking van artikel 3.8, tweede en vierde lid, het bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4 derde lid, of 2.1.4a, vierde lid van de wet, elke maand in mindering gebracht op de kostprijs.

  • 4

    Het CAK gaat bij een samenloop van meerdere voorzieningen voor een cliënt uit van de kostprijs van één door het college aangewezen voorziening. Het college geeft aan bij welke voorziening het CAK toeziet op het niet overschrijden van de kostprijs, bedoeld in het eerste lid.

  • 5

    Indien de totale kostprijs wordt bereikt geeft het CAK daarvan onmiddellijk kennis aan het college.

  • 6

    Het CAK staakt de inning van de bijdrage nadat het college om staking van de inning heeft verzocht. Als de resterende totale kostprijs lager is dan de verschuldigde bijdrage per maand wordt die bijdrage niet geïnd.


§ 3 Bijdragen voor beschermd wonen

§ 3 Bijdragen voor beschermd wonen


Artikel 3.11

  • 1

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.13, voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend;

    • b.

      de gehuwde cliënten tezamen die beiden in een instelling voor beschermd wonen verblijven dan wel dat daarvoor een persoonsgebonden budget is verleend;

    • c.

      de gehuwde cliënt wiens echtgenoot een bijdrage ingevolge artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.887,40 per maand.

  • 3

    In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de cliënt en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.


Artikel 3.12

  • 1

    In afwijking van artikel 3.11 bedraagt een bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.14, voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt gedurende de eerste vier maanden van verblijf in een instelling voor beschermd wonen of waarover een persoonsgebonden budget is verleend voor beschermd wonen;

    • b.

      de gehuwde cliënten tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van vier maanden als bedoeld in onderdeel a, is verstreken, tezamen;

    • c.

      de ongehuwde cliënt die moet of gehuwde cliënten tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;

    • d.

      de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen indien het college het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor beschermd wonen of waarover een persoonsgebonden budget is verleend voor beschermd wonen voor de ongehuwde cliënt, voor beide of voor een van beide gehuwde cliënten binnen vier maanden kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd.

  • 2

    De bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.14, voor:

    • a.

      de gehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend en wiens echtgenoot geen maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b.

      de gehuwde cliënten tezamen van wie één in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend en wiens echtgenoot een persoonsgebonden budget of een andere maatwerkvoorziening ontvangt;

    • c.

      de gehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend en wiens echtgenoot zorg ontvangt als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, voor zover het zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget betreft, met dien verstande dat de cliënt en zijn echtgenoot tezamen de bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.

  • 3

    De bijdrage voor beschermd wonen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 200,40 en niet meer dan € 1.052,20 per maand.

  • 4

    De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:

    • a.

      het een cliënt betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of

    • b.

      het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 verschuldigd was of waren, of

    • c.

      het verblijf aanvangt of het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen wordt verleend binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd was of waren.

  • 5

    Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het vierde lid, worden perioden van verblijf op grond van de Wet langdurige zorg, instellingen voor beschermd wonen of perioden waarover een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend, samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op cliënten die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling voor beschermd wonen verblijven of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.

  • 6

    Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt is de bijdrage niet verschuldigd indien de cliënt die in een instelling verblijft of een persoonsgebonden budget ontvangt voor beschermd wonen:

  • 7

    De aanvraag, bedoeld in het zesde lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld.


Artikel 3.13

  • 1

    Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, wordt als volgt berekend:

    • a.

      het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt onderscheidenlijk de gehuwde cliënten tezamen wordt verminderd met de door die cliënt onderscheidenlijk die cliënten verschuldigde of ingehouden belasting;

    • b.

      op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:

      • 1°.

        15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering op grond van de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering op grond van de Ziektewet;

      • 2°.

        het in het peiljaar geldende zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een cliënt die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;

      • 3°.

        op aanvraag van de cliënt, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

      • 4°.

        de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.479 bedraagt;

      • de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de cliënt de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.479 bedraagt;

    • c.

      het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 2

    Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, de vermogensinkomensbijtelling over het te verwachten vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.14

  • 1

    Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.12, eerste en tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 2

    Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op grond van het inkomen en het vermogen van het lopende jaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 3.105,80 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen over het lopende jaar minder dan € 3.105,80 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.14a

  • 1

    Voor de toepassing van artikel 3.14, eerste of tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.12, eerste of tweede lid, uit het inkomen van de ongehuwde cliënt, dan wel van de gehuwde cliënten tezamen, verminderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van dat vermogen, minder dan € 21.479 bedraagt.

  • 2

    De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 3

    De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de cliënt de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 21.479 bedraagt.


Artikel 3.15

  • 1

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet wordt, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.14, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de cliënt of zijn echtgenoot over het desbetreffende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 2

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar volgende op het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.14, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de cliënt of zijn echtgenoot over het dan lopende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 3

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het tweede jaar volgend op het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt uitgegaan van de in het tweede lid bedoelde bedragen.


Artikel 3.16

  • 1

    Indien artikel 3.13, tweede lid, of artikel 3.15, eerste of tweede lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.13, eerste lid, van toepassing is, worden, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2˚, twaalf maal het in het lopende kalenderjaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, de in het lopende kalenderjaar te betalen premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag en, indien van toepassing, de algemene korting voor wie de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt onderscheidenlijk de algemene korting voor wie de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, alsmede extra vrijlatingen als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, in mindering gebracht.

  • 2

    Indien artikel 3.15, eerste lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.13, eerste lid, van toepassing is en de werkzaamheden of ontvangst van uitkering in de loop van het kalenderjaar aanvangen, worden de bedragen, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het deel van het kalenderjaar waarover de inkomsten worden verworven, in mindering gebracht.


Artikel 3.17

  • 1

    Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde cliënten geen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag beschikbaar zijn, wordt de bijdrage vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in artikel 3.12, derde lid.

  • 2

    Indien na de vaststelling van de bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.


Artikel 3.18

  • 1

    De hoogte van de bijdrage wordt jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.

  • 2

    In afwijking van artikel 3.17, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herziening nog moet worden vastgesteld, als bijdrage, de bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.


Artikel 3.19

  • 1

    Bij de berekening van de bijdrage wordt afwezigheid uit de instelling voor beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de levering of het beëindigen van het persoonsgebonden budget, buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Over een gedeelte van een maand is de bijdrage gelijk aan het vastgestelde bedrag per maand, vermenigvuldigd met twaalf maal het aantal dagen waarover de bijdrage binnen die maand verschuldigd is en gedeeld door 365.

  • 3

    Van de voor gehuwde cliënten gezamenlijk berekende bijdrage is ieder van de echtgenoten een gedeelte verschuldigd naar rato van ieders aandeel in het inkomen.


§ 4 Bijdragen voor opvang

§ 4 Bijdragen voor opvang


Artikel 3.20

  • 1

    De hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, is zodanig dat de cliënt na afdracht van de bijdrage, van zijn bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, omgerekend naar een maand, een bedrag overhoudt dat overeenkomt met het zak- en kleedgeld, vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is niet verschuldigd indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten een maand in een instelling voor beschermd wonen verblijft.


Hoofdstuk 4 Veilig Thuis


§ 1 Werkwijze en deskundigheid

§ 1 Werkwijze en deskundigheid


Artikel 4.1.1

  • 1

    Het college draagt er zorg voor dat Veilig Thuis herkenbaar en toegankelijk is.

  • 2

    Ter uitvoering van het eerste lid draagt het college er in ieder geval zorg voor dat:

    • a.

      Veilig Thuis te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken als bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, geboden is; en

    • b.

      aangesloten is op een landelijk telefoonnummer dat kosteloos bereikbaar is.

  • 3

    Veilig Thuis legt de wijze waarop het de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, uitvoert, schriftelijk vast. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven op welke wijze:

    • a.

      wordt gewaarborgd dat persoonsgegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, die door Veilig Thuis worden verwerkt, slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien, en

    • b.

      uitvoering wordt gegeven aan artikel 4.1.2.


Artikel 4.1.2

  • 1

    Het college draagt er zorg voor dat ten behoeve van Veilig Thuis voldoende deskundigheid beschikbaar is op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is in ieder geval een arts met deskundigheid op het gebied van kindermishandeling beschikbaar.

  • 2

    Het college waarborgt de onafhankelijke uitvoering van de taak van Veilig Thuis, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel b, van de wet.


Artikel 4.1.3

  • 1

    Indien toepassing is gegeven aan artikel 5.2.1, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet draagt Veilig Thuis er zorg voor dat de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional als bedoeld in artikel 1.1. van het Besluit Jeugdwet. Veilig Thuis deelt de taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan Veilig Thuis anderen dan geregistreerde professionals met de uitvoering van een of meer taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, belasten indien het aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de uit te voeren taak daardoor niet nadelig wordt beïnvloed. Veilig Thuis belast anderen met die taken indien dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak.

  • 3

    Veilig Thuis draagt er zorg voor dat geregistreerde professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden.


Artikel 4.1.4

Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, wordt uitgebreid naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, bedoeld in het eerdergenoemde artikel, blijft artikel 4.1.3 gedurende een termijn van een jaar buiten toepassing op werktoedelingen waarvan het college voor zover het betreft de toeleiding naar, de advisering over, de bepaling en het inzetten van de aangewezen voorziening, Veilig Thuis aannemelijk kan maken dat die toedeling plaatsvindt aan een niet tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar, indien die beroepsbeoefenaar reeds bij de aanvang van die periode binnen de betreffende organisatie werkzaam was.


Artikel 4.1.5

Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, wordt uitgebreid naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, bedoeld in het eerdergenoemde artikel, kan gedurende een termijn van vijf jaar en drie maanden vanaf het tijdstip van aanvang van die termijn in afwijking van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit Jeugdwet een tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar in het kwaliteitsregister jeugd zijn ingeschreven indien:

  • a.

    die beroepsbeoefenaar op het tijdstip waarop de termijn aanvangt werkzaam is voor Veilig Thuis in een functie waarvoor scholing is vereist op het niveau van een hogere beroepsopleiding;

  • b.

    de aan de registratie van de beroepsbeoefenaar ten grondslag liggende aanvraag is ingediend binnen drie maanden na het tijdstip waarop de termijn is aangevangen;

  • c.

    de beroepsbeoefenaar deelneemt aan een scholingstraject dat erop gericht is uiterlijk bij de eerste herregistratie de scholing op het niveau van hoger beroepsonderwijs te voltooien, en

  • d.

    de registerstichting bij de uitvoering van artikel 5.4.4 Besluit Jeugdwet ervoor zorg draagt dat voor een ieder kenbaar is dat de registratie van de beroepsbeoefenaar valt onder de werking van dit artikel.


Artikel 4.1.6

  • 1

    De aanvang van de termijnen, bedoeld in de artikelen 4.1.4 en 4.1.5, wordt bij besluit van Onze Ministers vastgesteld.

  • 2

    De termijnen, bedoeld in de artikelen 4.1.4 en 4.1.5, kunnen bij besluit van Onze Ministers worden gewijzigd, indien het in het belang van de continuïteit van de werktoedeling noodzakelijk is.

  • 3

    De besluiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.


Artikel 4.1.7

  • 1

    Veilig Thuis start binnen vijf dagen na ontvangst van een melding, nadat is vastgesteld dat onderzoek moet plaatsvinden, het onderzoek naar kindermishandeling of huiselijk geweld.

  • 2

    Veilig Thuis oordeelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, of, en zo ja, tot welke stappen een onderzoek aanleiding geeft.

  • 3

    Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van besluitvorming door Veilig Thuis.


Artikel 4.1.8

  • 1

    In dit artikel wordt onder betrokkene verstaan degene die advies vraagt, degene die een melding doet, degene op wie een melding betrekking heeft of degene aan wie om informatie wordt verzocht in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding.

  • 2

    Veilig Thuis verschaft aan iedere betrokkene bij het eerste contact informatie over:

    • a.

      de procedure met betrekking tot een advies, melding of onderzoek;

    • b.

      met inachtneming van de artikelen 4.2.12, 5.1.6 en 5.3.1 van de wet:

      • 1°.

        de verwerking van persoonsgegevens; en

      • 2°.

        het recht op inzage in of afschrift van de hem betreffende bescheiden; en

    • c.

      de wijze van behandeling van klachten.

  • 3

    Veilig Thuis verstrekt geen inlichtingen over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding heeft verkregen indien:

    • a.

      een persoon die in een beroepsmatige, hulpverlenende of pedagogische relatie tot het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer of zijn huiselijke kring staat, de persoonsgegevens naar aanleiding van een melding heeft verstrekt en het verstrekken van die inlichtingen:

      • 1°.

        een bedreiging vormt of kan vormen voor het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer of zijn huiselijke kring;

      • 2°.

        een bedreiging vormt of kan vormen voor de persoon, bedoeld onder a, of medewerkers van die persoon, of

      • 3°.

        leidt of kan leiden tot een ernstige verstoring van de vertrouwensrelatie met de huiselijke kring waartoe het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer behoort;

    • b.

      het andere personen betreft dan die bedoeld onder a, behoudens voor zover zij daarvoor toestemming hebben gegeven.


§ 2 De vertrouwenspersoon

§ 2 De vertrouwenspersoon


Artikel 4.2.1

In deze paragraaf wordt onder «personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn» verstaan jeugdigen, ouders of pleegouders die een melding doen, op wie een melding betrekking heeft of aan wie in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding informatie wordt gevraagd.


Artikel 4.2.2

De informatie die Veilig Thuis aan personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn, verstrekt over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon, bestaat in ieder geval uit informatie over:

  • a.

    de onafhankelijke rol van de vertrouwenspersoon;

  • b.

    de aard van de ondersteuning door een vertrouwenspersoon;

  • c.

    de vertrouwelijkheid van die ondersteuning;

  • d.

    het feit dat de ondersteuning kosteloos is, en

  • e.

    de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de vertrouwenspersoon.


Artikel 4.2.3

De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn, te spreken.


Artikel 4.2.4

Veilig Thuis verschaft aan de vertrouwenspersoon de faciliteiten die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.


Artikel 4.2.5

De vertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de gebouwen waar Veilig Thuis zijn werkzaamheden uitoefent, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is.


Artikel 4.2.6

Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde verschaft Veilig Thuis aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen en toont hem alle bescheiden die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.


Artikel 4.2.7

[Vervallen]


§ 3 Beleidsinformatie

§ 3 Beleidsinformatie


Artikel 4.3.1

  • 1

    De structurele verstrekking van gegevens, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, vindt plaats op elektronische wijze aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 2

    Onze Minister, Onze Minister van Veiligheid en Justitie en het college vragen geen gegevens uit ten behoeve van de doelen, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid van de wet, indien zij of het Centraal Bureau voor de Statistiek reeds over deze gegevens beschikken en deze gegevens gebruikt kunnen worden ten behoeve van deze doelen.


Artikel 4.3.2

  • 1

    De structurele verstrekking van gegevens, bedoeld in

    artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, betreft:

    • a.

      het aantal gegeven adviezen, uitgesplitst naar kindermishandeling en de aard van het huiselijk geweld;

    • b.

      het aantal ontvangen meldingen uitgesplitst naar huiselijk geweld enerzijds en kindermishandeling anderzijds, inclusief het burgerservicenummer, de geboortedatum en het geslacht van degene over wie een melding is gedaan;

    • c.

      het aantal verrichte onderzoeken uitgesplitst naar huiselijk geweld enerzijds en kindermishandeling anderzijds, inclusief de burgerservicenummers van degenen over wie een melding is gedaan;

    • d.

      de hoedanigheid van de persoon die contact opnam met het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • e.

      de datum van de melding;

    • f.

      de datum van de start van het onderzoek;

    • g.

      de datum van afronding van het onderzoek;

    • h.

      de uitkomst van de verrichte onderzoeken met inbegrip van, indien van toepassing, de aard van het geweld of de mishandeling; en

    • i.

      het vervolgtraject na afronding van het onderzoek.

  • 2

    Een incidentele verstrekking van gegevens uit hoofde van artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet betreft geen persoonsgegevens.


Artikel 4.3.3

  • 1

    Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt voor het verstrekken van de gegevens, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, bepaald:

    • a.

      welke gegevens worden verstrekt alsmede, voor zover nodig, een nadere omschrijving van deze gegevens;

    • b.

      de wijze waarop de gegevens worden verstrekt;

    • c.

      de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben;

    • d.

      de termijnen waarbinnen of de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 2

    Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt een informatieprotocol vastgesteld.


Hoofdstuk 4a Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein


§ 1 Toekenning tolkdiensten

§ 1 Toekenning tolkdiensten


Artikel 4a.1.1

  • 1

    Een ingezetene als bedoeld in artikel 3a.1.1, eerste lid, van de wet, heeft, na aanvraag bij het UWV, recht op vergoeding van een bij ministeriële regeling vastgesteld aantal uren aan tolkdiensten over bij ministeriële regeling vast te stellen perioden.

  • 2

    In afwijking van het ten hoogste beschikbare aantal uren, bedoeld in het eerste lid, kunnen meer uren door het UWV worden toegekend voor tolkdiensten bij activiteiten die in het belang zijn voor de deelname aan het maatschappelijke verkeer, indien:

    • a.

      de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, een onderbouwde aanvraag indient bij het UWV voor ondersteuning; en

    • b.

      naar het oordeel van het UWV het aangevraagde aantal aanvullende uren in redelijke verhouding staat tot de bijdrage aan de mogelijkheden van de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, tot deelname aan het maatschappelijk verkeer.

  • 3

    De vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt toegekend indien de ingezetene een verklaring heeft van de huisarts of behandeld medisch specialist, waaruit blijkt dat deze ingezetene op deze tolkdiensten is aangewezen. Deze verklaring wordt eenmalig gevraagd, tenzij het UWV op grond van artikel 73a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen deze al heeft verkregen voor de uitvoering van aan het UWV opgedragen taken. Bij de uitvoering van dit artikel is het UWV bevoegd de verklaring te gebruiken, die het UWV heeft verkregen voor de uitvoering van aanspraken op tolkvoorzieningen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet overige OCW-subsidies en de Participatiewet.

  • 4

    Het aantal toegekende uren, bedoeld in het eerste lid, kan verschillen per tolkvoorziening, waaronder tolkdiensten met behulp van telecommunicatiemiddelen, of per te onderscheiden doelgroep, waarbij in ieder geval wordt onderscheiden diegenen die zowel een auditieve als een visuele beperking hebben.

  • 5

    De op grond van het tweede lid toegekende uren worden verrekend met de resterende uren waarop de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, reeds recht heeft op grond van dat lid.

  • 6

    Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over:

    • a.

      de gegevens die bij een aanvraag moeten worden ingediend;

    • b.

      de declaratie van een vergoeding voor tolkvoorzieningen per tolkvoorziening.


Artikel 4a.1.2

Het UWV kan tolkdiensten toekennen aan instellingen voor activiteiten die zich mede richten op auditief beperkte personen, indien:

  • a.

    die instelling geen winstoogmerk heeft;

  • b.

    de instelling gemotiveerd aantoont één of meerdere activiteiten te organiseren waarbij personen met een auditieve beperking ook tot de doelgroep behoren; en

  • c.

    de tolkdiensten passender door middel van een toekenning aan een instelling kunnen worden vergoed dan per ingezetene op grond van artikel 4a.1.1, eerste of tweede lid.


Artikel 4a.1.3


§ 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten

§ 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten


Artikel 4a.2.1

Tolkendiensten van tolken komen alleen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 3a.1.1 van de wet, als de tolken ingeschreven staan in het openbaar register van de Stichting Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken.


Hoofdstuk 5 Overige bepalingen


Artikel 5.1

  • 1

    Het college neemt in een overeenkomst met betrekking tot het leveren van maatwerkvoorzieningen op, dat de aanbieder in overleg treedt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem dan wel na hem die maatwerkvoorzieningen hebben verleend dan wel gaan verlenen, over de overname van de betrokken hulpverleners.

  • 2

    Het college verleent een opdracht voor het leveren van maatwerkvoorzieningen ten minste drie maanden voor de ingangsdatum van die opdracht.


Artikel 5.2

  • 1

    Teneinde te komen tot de afspraken, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, van de wet, nodigt het college, zo veel als mogelijk in samenwerking met andere colleges in de regio, de in die regio werkzame zorgverzekeraars periodiek uit voor overleg.

  • 2

    Indien het college en de zorgverzekeraars gezamenlijk oordelen dat dit met het oog op het maken van goede afspraken wenselijk is, nodigt het college ook andere in de regio op de in artikel 5.4.1, tweede lid, van de wet genoemde terreinen werkzame organisaties en instanties uit voor overleg. Artikel 5.4.1, eerste, tweede en vierde lid, van de wet is op deze organisaties en instanties van overeenkomstige toepassing.


Artikel 5.3

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet door de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.


Artikel 5.4

  • 1

    Bij verordening als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet wordt aandacht besteed aan de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd en wordt geregeld dat de prijs voor een dienst ten minste is gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexering van de prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de indexering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 3

    Het eerste lid geldt voor een subsidie slechts voor zover zij wordt verstrekt voor het daadwerkelijk verrichten van diensten voor cliënten en met de subsidie wordt beoogd de te subsidiëren diensten volledig te bekostigen.


Hoofdstuk 6 Wijziging van andere besluiten


Artikel 6.1

[Wijzigt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.]


Artikel 6.2

[Wijzigt het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.]


Artikel 6.3

[Wijzigt het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten.]


Artikel 6.4

[Wijzigt het Besluit bijzondere militaire pensioenen.]


Artikel 6.5

[Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen.]


Artikel 6.6

[Wijzigt het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.]


Artikel 6.7

[Wijzigt het Besluit huurprijzen woonruimte.]


Artikel 6.8

[Wijzigt het Besluit maatschappelijke ondersteuning.]


Artikel 6.9

[Wijzigt het Besluit tijdelijke verruiming toepassingsbereik concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen.]


Artikel 6.10

[Wijzigt het Besluit Wfsv.]


Artikel 6.11

[Wijzigt de Reclasseringsregeling 1995.]


Artikel 6.12

[Wijzigt het Besluit van 11 december 1996, houdende uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen en wijziging van enige besluiten op grond van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.]


Artikel 6.13

[Wijzigt het Bijdragebesluit zorg.]


Artikel 6.14

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.]


Artikel 6.15

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.]


Artikel 6.16

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit WTZi.]


Artikel 6.17

[Wijzigt het Veteranenbesluit.]


Artikel 6.18

[Wijzigt het Zorgindicatiebesluit.]


Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen


Artikel 7.3

[Vervallen]


Artikel 7.4

[Vervallen]


Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel


Artikel 8.1

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.


Artikel 8.2

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar 27 oktober 2014 Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de zevende november 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


Opschrift

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, houdende regels voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsregeling Wmo 2015)


Aanhef

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, houdende regels voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsregeling Wmo 2015)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 3 van de Kaderwet VWS-subsidies, 5, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, 48i, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies, 2.5.1, vierde lid, 4.2.10, derde lid, 4.2.13, 4.2.14, 5.2.9, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 2.7 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, 107 van de Vreemdelingenwet 2000, 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen, 3.13, eerste lid, 4.3.3, eerste en tweede lid, en 5.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 7a, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968;

Besluiten:


Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen


Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • Minister: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministers: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie;

  • inspanningsgerichte uitvoeringsvariant: uitvoering van maatschappelijke ondersteuning waarbij er een afspraak is tussen het college en de aanbieder over de levering van een specifiek product of dienst in een afgesproken eenheid;

  • iWmo: door het Zorginstituut beheerde standaarden als bedoeld in artikel 2.6.7a, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bestaande uit bedrijfsregels, berichtenstandaarden en berichtspecificaties;

  • outputgerichte uitvoeringsvariant: uitvoering van maatschappelijke ondersteuning waarbij er een afspraak is tussen het college en de aanbieder over het te behalen resultaat;

  • Covid-19: de ziekte veroorzaakt door coronavirus-SARS-CoV-2.


Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget


Artikel 2

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    derde: derde als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet;

  • b.

    hulp uit het sociale netwerk: natuurlijk persoon die maatschappelijke ondersteuning verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de cliënt bestaande sociale relatie, tenzij die maatschappelijke ondersteuning beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend.


Artikel 2a

  • 1

    De cliënt sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer van een derde is betrokken of een hulp uit het sociaal netwerk maatschappelijke ondersteuning zal verlenen.

  • 2

    Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, zijnde een arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, worden opgesteld

    volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a.

      een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt;

    • b.

      de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 2b, vierde lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;

    • c.

      een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;

    • d.

      indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.

  • 3

    De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4

    Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid.

  • 5

    De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet.

  • 6

    Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst wordt onmiddellijk aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7

    Op verzoek van een college kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen dat dat college, voor zover het de goedkeuring van de overeenkomst van cliënten aan wie het college een persoonsgebonden budget verstrekt en het kenbaar maken van een wijziging van die overeenkomst betreft, voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank. Indien de vorige zin is toegepast bericht het college de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.


Artikel 2ab

  • 1

    Indien van toepassing kan een cliënt ten laste van zijn persoonsgebonden budget een hulp uit het sociaal netwerk voor maatschappelijke ondersteuning, die zonder dienstbetrekking wordt verleend, laten betalen:

    • a.

      een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand;

    • b.

      een door het college vastgestelde tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding en reiskosten ten behoeve van de hulp.

    Daartoe draagt hij zorg voor een verklaring. De verklaring wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank. De Sociale verzekeringsbank stelt onmiddellijk het college daarvan in kennis.

  • 2

    Een cliënt kan niet een overeenkomst als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, onderdeel b, en de hiergenoemde verklaring met betrekking tot dezelfde derde, die ten laste van het persoonsgebonden budget betalingen zou ontvangen, indienen.

  • 3

    Een verklaring wordt opgesteld volgens het vigerende, door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde model en bevat ten minste:

    • a.

      de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de hulp uit het sociaal netwerk;

    • b.

      de ingangsdatum vanaf wanneer op verzoek een tegemoetkoming kan worden verstrekt;

    • c.

      de mededelingen dat de hulp uit het sociaal netwerk zonder dienstbetrekking maatschappelijke ondersteuning zal leveren aan de cliënt en of een bedrag per kalendermaand en of door het college vastgestelde bedragen worden aangevraagd;

    • d.

      de handtekening van de cliënt, waarmee die cliënt aangeeft dat hij inderdaad jeugdhulp uit het sociaal netwerk zal ontvangen, alsmede de handtekening van de hulp uit het sociaal netwerk.

  • 4

    De verklaring, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college.

  • 5

    Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de verklaring voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.

  • 6

    Een wijziging van een goedgekeurde verklaring wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.


Artikel 2b

  • 1

    De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet, uit:

    • a.

      overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet; en

    • b.

      overeenkomstig een door de cliënt met een derde gesloten overeenkomst of verklaring of een verklaring als bedoeld in artikel 2ab, die overeenkomstig respectievelijk de artikelen 2a of 2ab is goedgekeurd.

  • 2

    In het kader van het budgetbeheer draagt de Sociale verzekeringsbank voor zover deze verschuldigd zijn loonbelasting, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet af, tenzij het gaat om tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2ab.

  • 3

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor overeengekomen maatschappelijke ondersteuning die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst voor vervoer, uitsluitend aan de derde aan de hand van:

    • a.

      een declaratie voor geleverde maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij overeengekomen periodieke maandbetalingen;

    • c.

      een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen maatschappelijke ondersteuning, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het sociaal-recreatief vervoer betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende derde, niet is verleend;

    • d.

      een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen maatschappelijke ondersteuning, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021, niet is verleend in verband met:

      • 1°.

        een besmetting van de budgethouder of desbetreffende derde, werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht, met Covid-19;

      • 2°.

        een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder of desbetreffende derde in verband met Covid-19;

      • 3°.

        een besmetting met Covid-19 op de dagbesteding;

      • 4°.

        de door een dagbesteding overeenkomstig de bij of krachtens de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 genomen maatregelen;

      • 5°.

        het niet kunnen verlenen overeenkomstig de maatregelen in verband met Covid-19 vanwege een beperking bij de budgethouder als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, onderdelen d en e, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19; of

    • e.

      een declaratie of overeenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen maatschappelijke ondersteuning, als gevolg van het ontvangen van een vaccinatie voor Covid-19 voor ten hoogste twee uur niet is verleend.

  • 4

    Een declaratie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a, c, d en e, bevat:

    • a.

      de naam van de derde, en

      • 1°.

        het nummer waarmee de derde staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of,

      • 2°.

        indien de derde niet over dat nummer kan beschikken, de geboortedatum of het burgerservicenummer van de derde;

    • b.

      de naam van de cliënt en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c.

      het tarief;

    • d.

      een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen; en

    • e.

      een handtekening van de cliënt of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

  • 5

    Indien voor de geleverde maatschappelijke ondersteuning een goedgekeurde verklaring bestaat, betaalt de Sociale verzekeringsbank de hulp uit het sociaal netwerk op aanvraag van de cliënt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2ab, eerste lid, uit. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen indien het verzoek is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

  • 6

    De Sociale verzekeringsbank kan een betaling uit het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, weigeren of opschorten:

    • a.

      bij het intrekken of herzien van een beslissing op een of meer van de gronden, bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, van de wet;

    • b.

      indien een declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de overeenkomst of verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c.

      wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank;

    • d.

      indien de derde een declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de prestatie is verleend, heeft ingediend bij de cliënt;

    • e.

      indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de cliënt, deze heeft ontvangen;

    • f.

      indien de Sociale verzekeringsbank een verzoek als bedoeld in het vierde lid, niet heeft ontvangen binnen vier weken na de kalendermaand waarop een verzoek betrekking heeft;

    • g.

      indien het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, bedoeld in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt.

  • 7

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie of van het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, tenzij de declaratie of het verzoek onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het vierde lid of vijfde lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verleend uit tot herstel van de declaratie of het verzoek. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie of het verzoek niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid, wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 8

    Sociale verzekeringsbank verricht periodieke maandbetalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, uiterlijk binnen dertig dagen na afloop van de maand waarin de zorg geleverd is. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van de periodieke maandbetaling werkzaamheden verricht als bedoeld in het tweede lid wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 9

    Indien de cliënt in aanvulling op de bij de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet toegekende maatschappelijke ondersteuning aanvullende maatschappelijke ondersteuning heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende maatschappelijke ondersteuning binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 10

    De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de cliënt bij zijn werkgeverstaken of opdrachtgeverschap waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

  • 11

    De cliënt houdt een administratie bij van het totaal aan niet-geleverde ondersteuning per derde aan wie betalingen zijn verricht op grond van het derde lid, onderdelen c, d en e. Deze administratie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      de naam van de derde;

    • b.

      het overeengekomen tarief; en

    • c.

      een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen.

  • 12

    De cliënt bedoeld in het elfde lid, verstrekt op verzoek van het college voor elke derde het op grond van het derde lid, onderdelen c, d en e, totaal aantal betaalde uren inclusief het bijbehorende totaalbedrag door middel van een daartoe beschikbaar gesteld formulier aan de Sociale verzekeringsbank.


Artikel 2c

  • 1

    In afwijking van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en het vierde en vijfde lid van dat artikel, kan de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de cliënt, betalen:

    • a.

      door die cliënt gemaakte vervoerskosten; of

    • b.

      een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 2

    In afwijking van artikel 2b, tweede, vierde lid, en zesde lid, onderdelen d en e, ontvangt de Sociale verzekeringsbank een verzoek om een verantwoordingsvrij bedrag voor maatschappelijke ondersteuning voor het eindigen van de beschikking, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet, van de cliënt.

  • 3

    De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie voor vervoerskosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld


Artikel 2d

De cliënt doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.


Artikel 2e

  • 1

    In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het college bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2

    De Sociale verzekeringsbank en het college werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.


Hoofdstuk 2a Uitwisseling van gegevens voor de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage


Artikel 2f

De gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de inning, bedoeld in artikel 2.1.4b, eerste lid, van de wet, worden door het college uiterlijk binnen één maand na de dag waarop de voorziening is verstrekt of, indien de leveringsvorm een persoonsgebonden budget betreft, uiterlijk binnen vier maanden na de ingangsdatum van de toekenning van dat budget door het college, aan het CAK verstrekt.


Artikel 2g

  • 1

    Indien de gegevens door het college onjuist of onvolledig zijn ingediend bij het CAK, stuurt het CAK zo spoedig mogelijk na indiening een uitnodiging tot herstel aan het college.

  • 2

    Het college dient zo spoedig na ontvangst van de uitnodiging, bedoeld in het eerste lid, het herstelde bericht bij het CAK in.


Artikel 2h

  • 1

    Ten behoeve van de vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor beschermd wonen, vergelijken het college en het CAK ten minste elke twee maanden hun administraties houdende de gegevens van de cliënten die noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van hun taken.

  • 2

    Indien naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde vergelijking blijkt dat sprake is van onvolledige of onjuiste gegevens in de administraties, corrigeert het CAK of het college zo spoedig mogelijk na die vergelijking de gegevens in hun administratie.


Hoofdstuk 3 Beveiligingseisen gegevensverwerking


Artikel 3

De gegevensverwerking, bedoeld in artikel 5.2.9, zesde lid, van de wet, voldoet aan NEN-ISO-IEC 27001 en NEN-ISO-IEC 27002 of is aan deze normen gelijkwaardig.


Hoofdstuk 3a Tolkdiensten voor auditief beperkten


Paragraaf 1 Aanspraak op tolkdiensten

Paragraaf 1 Aanspraak op tolkdiensten


Artikel 3a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • afnemer: te ondersteunen persoon of personen, bedoeld in artikel 3a.1.1, tweede lid, van de wet;

  • tolk: tolk Nederlandse Gebarentaal of schrijftolk die tolkdiensten verleent ten laste van het UWV op grond van artikel 3a.1.1 van de wet;

  • tolkdienst: tolkdienst van een tolk Nederlandse Gebarentaal of schrijftolk die deze diensten verleent ten laste van het UWV op grond van artikel 3a.1.1 van de wet;

  • tolk op afstand: tolk die zijn tolkdiensten verricht vanuit een andere locatie, niet zijnde de locatie waar de afnemer zich bevindt.


Artikel 3b

  • 1

    Het UWV draagt zorg voor continue bereikbaarheid om een afnemer te bemiddelen naar tolken in geval van spoed.

  • 2

    Het UWV kent in ieder geval 30 uren aan tolkdiensten toe aan een afnemer per jaar. Indien de afnemer zowel auditief als visueel beperkt is, kent het UWV in ieder geval 168 uur aan deze tolkdiensten toe per jaar. Dit laat de aanvullende uren die zijn toegekend op grond van artikel 4a.1.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, onverlet.

  • 3

    Indien de dienstverlening door een tolk op afstand wordt verricht, wordt voor 3 uren dienstverlening door een tolk op afstand slechts 1 uur tolkdienstverlening in mindering gebracht op de toegekende vaste beschikbare uren, genoemd in het tweede lid. Indien in totaal meer dan 15 uren dienstverlening van een tolk op afstand wordt afgenomen, wordt voor 1 uur dienstverlening 1 uur in mindering gebracht op het aantal toegekende vaste beschikbare uren, genoemd in het tweede lid, voor de afnemer.

  • 4

    Dienstverlening van maximaal twee tolken voor één afnemer wordt alleen vergoed in situaties waar langer dan 2 uren onafgebroken getolkt dient te worden, waarbij vooraf vaststaat dat het achtereenvolgens inzetten van verschillende tolken niet mogelijk is.

  • 5

    Voor de dienstverlening, bedoeld in het vierde lid, van twee tolken wordt 1 uur in mindering gebracht op de toegekende vaste beschikbare uren voor de afnemer, genoemd in het tweede lid.

  • 6

    Het UWV vergoedt de werktijd van de betrokken tolk tijdens pauzes van de afnemer.


Artikel 3c

Bij de aanvraag legt de persoon alle documenten die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 4a.1.1 van het Uitvoeringsbesluit, waaronder in ieder geval informatie over de aard van de opdracht indien twee tolken tegelijkertijd voor één afnemer zouden tolken.


Artikel 3d

Een declaratie van een vergoeding bevat een handtekening of een elektronische handtekening van de afnemer.


Paragraaf 2 Vergoeding van tolken

Paragraaf 2 Vergoeding van tolken


Artikel 3e

  • 1

    De vergoeding voor tolkdiensten bedraagt ten hoogste € 60,75 (exclusief btw) per uur per tolk of, indien de dienstverlening geen hele uren beslaat, een bedrag naar rato van dat uur afgerond op vijftien minuten. Voor tolk op afstand mag 130% van dit tarief in rekening worden gebracht.

  • 2

    Voor het verlenen van tolkdiensten wordt in geval van de hieronder vermelde buitengewone werktijden, de uurvergoeding vastgesteld op het daarbij aangegeven percentage van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid:

    Maandag t/m vrijdag

    • 0:00 uur tot 6.00 uur: 145%

    • 6.00 uur tot 8.00 uur: 120%

    • 18.00 uur tot 22.00 uur: 120%

    • 22.00 uur tot 24.00 uur: 145%

    Zaterdag

    • 0:00 uur tot 6.00 uur: 145%

    • 6.00 uur tot 22.00 uur: 140%

    • 22.00 uur tot 24.00 uur: 145%

    Zondag of algemeen erkende feestdag

    • 0.00 uur tot 24.00 uur: 155%

  • 3

    Met uitzondering van de situatie, bedoeld in artikel 3b vijfde lid, wordt voor toepassingen voor groepen van afnemers afgeweken van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, en wordt door het UWV een passende vergoeding verstrekt.

  • 4

    Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de Cao-lonen in de gezondheids- en welzijnszorg over de maand september, die daaraan voorafgaat, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van het bedrag is gebaseerd en door de voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV openbaargemaakt.


Artikel 3f

  • 1

    Het UWV verstrekt een vergoeding voor vervoerskosten van € 0,70 per gereden kilometer aan een tolk op basis van het aantal werkelijk gereisde kilometers. Dit aantal wordt bepaald aan de hand van ‘de snelste route’ op basis van de routeplanner die door het UWV wordt gehanteerd, op basis van volledige postcodes en per enkele reis. Voor de vervoersvergoeding geldt een maximum van 60 kilometer per enkele reis, met uitzondering van personen, die zowel een auditief als visuele beperking hebben. De gereisde afstand wordt naar boven afgerond op hele kilometers.

  • 2

    Indien een tolkdienst wordt toegekend aan een afnemer die zowel een auditief als visuele beperking heeft, geldt het maximum aantal kilometers per enkele gemaakte reis als bedoeld in het eerste lid niet.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid worden voor onderstaande postcodegebieden een maximum enkele reisafstand van 90 kilometer vergoed:

    • 1790 tot en met 1799

    • 4300 tot en met 4699

    • 5900 tot en met 6499

    • 7800 tot en met 7899

    • 8400 tot en met 9999.

    Voor schrijftolken gelden eveneens de volgende aanvullende postcodegebieden:

    • 1600 tot en met 1699

    • 1700 tot en met 1789

    • 7500 tot en met 7799

    • 7900 tot en met 7999

    • 8300 tot en met 8399.

  • 4

    Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex over de maand september die aan het betreffende kalenderjaar voorafgaat. De voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV maakt de consumentenprijsindex openbaar.


Artikel 3g

  • 1

    In het geval dat degene die krachtens artikel 3a.1.1 van de wet een vergoeding van het UWV wenst voor tolkdiensten minder dan 24 uur voor het tijdstip van aanvang van de dienstverlening annuleert, telt het aantal verzochte uren mee voor de urennorm, bedoeld in artikel 3b, tweede lid.

  • 2

    Bij een annulering als bedoeld in het eerste lid mag 50% van het tarief overeenkomstig artikel 3e, eerste lid, in rekening worden gebracht bij het UWV door de tolk of tolk op afstand. Bij een annulering bij de locatie van de persoon geldt eveneens een vergoeding voor de vervoerskosten van 50% van de vervoersvergoeding, bedoeld in artikel 3f, eerste lid.


Paragraaf 3 Financiering van de tolkvoorziening

Paragraaf 3 Financiering van de tolkvoorziening


Artikel 3h

  • 1

    Het UWV biedt jaarlijks vóór 15 maart het gedeelte van het bestuursverslag dat betrekking heeft op de uitvoering van artikel 3a.3.1 van de wet, met het gedeelte van de jaarrekening dat daarop betrekking heeft aan de Minister aan. De verklaring omtrent de getrouwheid, bedoeld in artikel 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bevat een afzonderlijke verklaring over het gedeelte dat betrekking heeft op de uitvoering van dit besluit.

  • 2

    De tussentijdse verslagen die het UWV opstelt op grond van artikel 49, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie bevatten tevens een gedeelte over de uitvoering van dit besluit, welk gedeelte door het UWV wordt aangeboden aan de Minister.

  • 3

    Het UWV biedt het gedeelte van de verslagen, bedoeld in het tweede lid, vóór 15 juni en 15 oktober aan.

  • 4

    Het UWV neemt in het gedeelte van het bestuursverslag met jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, ten minste een verslag van de werkzaamheden en het gevoerde beleid met betrekking tot de voorzieningen, bedoeld in artikel 3a.1.1 van de wet, op en tevens een toelichting op het gedeelte van de jaarrekening en de balans dat betrekking heeft op de uitvoering van dit besluit.

  • 5

    De gedeelten van de tussentijdse verslagen, bedoeld in het tweede lid, geven, ten minste inzicht in de gerealiseerde uitgaven op grond van artikel 3a.1.1 van de wet, ten opzichte van de voor deze doeleinden verstrekte voorschotten.


Artikel 3i

  • 1

    Het UWV dient jaarlijks vóór 1 december van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarin de kosten zullen worden gemaakt de aanvraag om een voorschot aan de Minister in.

  • 2

    De aanvraag om een voorschot kan betrekking hebben op de kosten, bedoeld in artikel 3a.3.1 van de wet.

  • 3

    De Minister stelt de hoogte van het voorschot vast en verstrekt met ingang van het begrotingsjaar waarop het voorschot betrekking heeft maandelijks voor de 11e van de maand een twaalfde deel van het vastgestelde voorschot.

  • 4

    De Minister kan, op verzoek van het UWV, de bevoorschotting aanpassen in de loop van een kalenderjaar.

  • 5

    De Minister stelt binnen acht weken na ontvangst van het gedeelte van het bestuursverslag en de jaarrekening dat betrekking heeft op de uitvoering van artikel 3a.3.1 van de wet de eindafrekening vast.


Hoofdstuk 3b Beperking uitvoeringslasten Wmo 2015


Artikel 3j

  • 1

    Bij de bekostiging van aanbieders, bedoeld in artikel 2.6.7a, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan het college gebruik maken van een:

    • a.

      inspanningsgerichte uitvoeringsvariant, of

    • b.

      outputgerichte uitvoeringsvariant.

  • 2

    Bij gebruik van de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant of de outputgerichte uitvoeringsvariant draagt het college ten aanzien van de financieringswijzen en administratieve processen en de wijze van gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 2.6.7a, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet zorg voor de toepassing van de iWmo.

  • 3

    Toepassing van de iWmo houdt in ieder geval in dat er overeenkomstig de iWmo elektronisch berichtenverkeer is tussen gemeenten en de in het eerste lid bedoelde aanbieders bij het toewijzen, factureren en declareren, en leveren van producten, diensten of resultaten.


Artikel 3k

Indien de iWmo worden gewijzigd, wordt de wijziging van kracht vanaf het moment waarop deze openbaar is gemaakt door het Zorginstituut.


Hoofdstuk 4 Veilig Thuis


Paragraaf 1 financiële verantwoording

Paragraaf 1 financiële verantwoording


Artikel 4


Artikel 5

  • 1

    Een Veilig Thuis-organisatie stelt de jaarverslaggeving en een jaardocument op dat ten minste een verantwoordingsdocument, het verslag, bedoeld in artikel 4.2.10 van de wet en andere informatie die wordt verstrekt op grond van het model, bedoeld in het derde lid, bevat.

  • 2

    De jaarverslaggeving en het jaardocument worden ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt uiterlijk voor 1 juni of, indien de jaarverslaggeving en het jaardocument betrekking hebben op een Veilig Thuis-organisatie dat valt onder een gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop zij betrekking hebben. In afwijking van de eerste zin worden de jaarverslaggeving en het jaardocument over de verslagjaren 2019 of 2020 ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt uiterlijk voor 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021.

  • 3

    De jaarverslaggeving en het jaardocument worden opgesteld met gebruikmaking van het model te verkrijgen via de website www.jaarverslagenzorg.nl.

  • 4

    De Minister stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 oktober na overleg met betrokken partijen het model voor het volgende verslagjaar vast en kan dit model tussentijds herzien.

  • 5

    De gegevens, bedoeld in artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wet normering topinkomens, over de verslagjaren 2019 of 2020 worden uiterlijk voor 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021 openbaar gemaakt.


Artikel 6

  • 1

    De jaarverslaggeving en het jaardocument, bedoeld in artikel 5, worden in elektronische vorm bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg ingediend voor 1 juni van het jaar volgend op het verslagjaar, dan wel uiterlijk voor 15 juli van dat jaar, indien zij betrekking hebben op een Veilig Thuis-organisatie dat valt onder een gemeenschappelijke regeling in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In afwijking van de eerste zin worden de jaarverslaggeving en het jaardocument over de verslagjaren 2019 of 2020 ingediend voor 1 oktober 2020, respectievelijk 1 oktober 2021.

  • 2

    De Minister kan een Veilig Thuis-organisatie uitstel van indiening verlenen op een gemotiveerd verzoek, dat uiterlijk acht weken vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde toepasselijke termijn moet zijn ingediend.


Artikel 6a

In afwijking van de artikelen 4 tot en met 6 is op de jaarverslaggeving van een Veilig Thuis-organisatie die tevens een zorgaanbieder is waarop artikel 40b van de Wet marktordening gezondheidszorg van toepassing is, de Regeling openbare jaarverantwoording WMG van overeenkomstige toepassing.


Paragraaf 2 Beleidsinformatie Veilig Thuis

Paragraaf 2 Beleidsinformatie Veilig Thuis


Artikel 7

Een Veilig Thuis-organisatie verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek structureel de gegevens, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, op de wijze beschreven in bijlage A bij deze regeling.


Hoofdstuk 5 Cliëntervaringsonderzoek maatschappelijke ondersteuning


Artikel 8

  • 1

    Een onderzoek als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet, bestaat mede uit een ervaringsonderzoek ten minste onder personen voor wie een onderzoek is uitgevoerd als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet of hen die gebruik maken van een voorziening.

  • 2

    Voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die ten minste ingaat op hoe personen als bedoeld in het eerste lid indien toepasbaar:

    • a.

      de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;

    • b.

      de kwaliteit van de ondersteuning ervaren; of

    • c.

      de ondersteuning vinden bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie.

  • 3

    Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan door middel van een representatieve steekproef worden uitgevoerd.


Hoofdstuk 6 Bedragen beschermd wonen en overgangsrecht Wmo 2015 AWBZ


Artikel 9


Artikel 10

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit wordt in verband met zak- en kleedgeld in mindering gebracht:

  • a.

    voor de ongehuwde cliënt: € 4.167;

  • b.

    voor de gehuwde cliënten tezamen: € 6.482.


Artikel 11

  • 1

    Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit worden in verband met de premie zorgverzekering in mindering gebracht:

    • a.

      voor de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.749 vermeerderd met 5,50% van het inkomen, met dien verstande dat minimaal € 2.670,21 en maximaal € 5.032,83 in mindering wordt gebracht;

    • b.

      voor de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.749, vermeerderd met 5,50% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, met dien verstande dat maximaal € 5.032,83 in mindering wordt gebracht;

    • c.

      voor de gehuwde cliënten die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: voor ieder van de gehuwde cliënten € 1.749 vermeerderd met 5,50% van het inkomen van die gehuwde cliënt, met dien verstande dat voor ieder van de gehuwde cliënten minimaal € 2.380,99 en maximaal € 5.032,83 in mindering wordt gebracht;

    • d.

      voor de gehuwde cliënten die beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt wordt de aftrek voor ieder van de gehuwde cliënten overeenkomstig onderdeel b berekend en geldt voor ieder van de gehuwde cliënten het daarin genoemde maximumbedrag;

    • e.

      voor de gehuwde cliënten wordt de aftrek voor de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, berekend overeenkomstig de in onderdeel b geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximumbedrag;

    • f.

      voor de gehuwde cliënten wordt de aftrek voor de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt berekend overeenkomstig de in onderdeel c geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximum- en minimumbedrag.

  • 2

    Indien de cliënt op 1 januari van het peiljaar aanspraak had op een zorgtoeslag, wordt op de aftrek, bedoeld in het eerste lid, in mindering gebracht:

    • a.

      voor de cliënt die ongehuwd is: een bedrag van € 1.336, met dien verstande dat als zijn inkomen € 22.356 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,61% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.356;

    • b.

      voor de cliënten die gehuwd zijn: een bedrag van € 2.553 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen € 22.356 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,61% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.356.


Artikel 12

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit wordt in mindering gebracht:

  • a.

    voor de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 2.183;

  • b.

    voor de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.220.


Artikel 13

  • 1

    Voor de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 10 tot en met 12, berekende bedrag, meer bedraagt dan € 10.028, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 2

    Voor de gehuwde cliënten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 10 tot en met 12, berekende bedrag voor hen tezamen, meer bedraagt dan € 11.766, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 3

    Voor de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 10 tot en met 12, berekende bedrag, meer bedraagt dan € 7.555, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 4

    Voor de gehuwde cliënten die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 10 tot en met 12, berekende bedrag voor hen tezamen, meer bedraagt dan € 15.281, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 5

    Het tweede lid is van toepassing indien een van beide gehuwde cliënten de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.


Artikel 13a

De bedragen, bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, voor zover vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, zijn de in bijlage B van deze regeling opgenomen bedragen.


Hoofdstuk 7 Wijzigingsbepalingen


Artikel 14

[Wijzigt de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector.]


Artikel 15

[Wijzigt de Regeling Halt 2013.]


Artikel 16

[Wijzigt de Regeling kwaliteitsjaarverslag zorginstellingen 2010.]


Artikel 17

[Wijzigt de Subsidieregeling donatie bij leven.]


Artikel 18

[Wijzigt het Voorschrift Vreemdelingen 2000.]


Artikel 19

[Wijzigt de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers.]


Hoofdstuk 8 Overgang- en slotbepalingen


Artikel 20

Artikel 2, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op het verrichten van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor een verzekerde als bedoeld in artikel 8.3, derde lid, van de wet, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016.


Artikel 19a

In afwijking van artikel 3j, tweede lid, hoeven de iWmo niet te worden toegepast bij de uitvoering van contracten die door de contractspartijen zijn ondertekend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, behalve voor zover:

  • a.

    deze contracten volgens de gezamenlijke contractspartijen ruimte laten voor toepassing daarvan, of

  • b.

    deze contracten na de inwerkingtreding van deze regeling worden gewijzigd.


Artikel 19b

Artikel 6a, zoals dat artikel luidde op 31 december 2021, blijft van toepassing op de jaarverslaggeving over verslagjaar 2020.


Artikel 21

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.


Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Wmo 2015.


Slotformulier en ondertekening

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,F. Teeven


Bijlage A bij artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015

Informatieprotocol Beleidsinformatie Veilig Thuis

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden. Hierin wordt omschreven dat het college zorgdraagt voor het inrichten van een Veilig Thuis-organisatie. Hiernaast verstrekt Veilig Thuis kosteloos gegevens ten behoeve van beleidsinformatie aan gemeenten, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) (artikel 4.2.12, lid 1, Wmo 2015).

De Veilig Thuis-organisaties zijn in transformatie. Veilig Thuis-organisaties ontwikkelen zich tot organisaties die vanuit het perspectief van de veiligheid van betrokkenen, in overleg met de andere partijen in de keten, de voor de veiligheid benodigde interventies bepalen.

Deze transformatie is volop in ontwikkeling. Voor een deel is deze transformatie concreet geworden in het kwaliteitskader ‘Zicht op veiligheid’ dat het Landelijk Netwerk Veilig Thuis1 vaststelde in juli 2016. In het Handelingsprotocol 2.0, ingaande per 2019, staat de ontwikkeling en werkwijze van de Veilig Thuis-organisaties beschreven.

De beleidsinformatie is bedoeld voor gemeenten en de betrokken departementen als ondersteuning voor de beleidsontwikkeling voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De in dit protocol vastgelegde beleidsinformatie biedt een basis voor gemeenten voor hun informatiebehoefte van Veilig Thuis. Gemeenten zullen naast deze basisinformatie ook aanvullende informatievragen aan hun Veilig Thuis-organisatie willen stellen.

De beleidsinformatie Veilig Thuis betreft informatie over het aantal adviezen dat Veilig Thuis heeft gegeven, evenals het aantal casussen waarover Veilig Thuis een of meerdere meldingen heeft gekregen en daarin ondernomen activiteiten. Daarnaast wordt een aantal kenmerken van deze adviezen en casussen in beeld gebracht. Een deel van de gegevens, namelijk die over adviezen, betreft anonieme, niet aan een persoon gerelateerde gegevens.

Bij de casussen gaat het om het verstrekken van persoonsgegevens, namelijk het burgerservicenummer (BSN), de geboortedatum en het geslacht van de persoon of personen waarover een melding is gedaan en van de persoon of personen waarop de Veilig Thuis-activiteiten betrekking had, in het Handelingsprotocol 2.0 de zogenoemde directbetrokkenen.

In artikel 4.3.1, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bepaald dat de structurele verstrekking van gegevens voor de beleidsinformatie door Veilig Thuis plaatsvindt op elektronische wijze aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In artikel 4.3.1 lid 2 is bepaald dat de departementen en de colleges geen informatie opvragen die al aan het CBS structureel is geleverd.

In artikel 4.3.2. van datzelfde Uitvoeringsbesluit is omschreven om welke gegevens het gaat. In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 is bepaald op welke wijze deze gegevens aan het CBS moeten worden geleverd en verwijzend naar het in de bijlage opgenomen informatieprotocol. Onderhavig informatieprotocol Veilig Thuis is de bijlage horend bij dit artikel.

Elke Veilig Thuis-organisatie levert elk halfjaar aan het CBS de gegevens zoals beschreven in dit Informatieprotocol. Het CBS verwerkt deze gegevens tot statistieken en rapportages en publiceert deze zodat iedereen daar gebruik van kan maken. Microdata (informatie op persoonsniveau) komen nooit in de openbaarheid. De inhoud van alle statistieken en rapportages die gepubliceerd worden, is niet herleidbaar tot een individu. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde remote access voorziening van het CBS, voor organisaties die daarvoor door het CBS geautoriseerd zijn. Ook dan geldt echter dat de gegevens die worden gepubliceerd naar aanleiding van dit onderzoek nog steeds niet tot een persoon te herleiden mogen zijn.

Het informatieprotocol wordt beheerd door het ministerie van VWS. In praktijk vindt het beheer plaats in afstemming met:

  • Het ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • Het Netwerk Veilig Thuis, het samenwerkingsverband van Veilig Thuis-organisaties.

  • De Vereniging Nederlandse Gemeenten namens alle gemeenten.

  • Het CBS.

  • Experts uit het veld.

Er wordt door het ministerie van VWS een adviescommissie samengesteld ten behoeve van het beheer van het informatieprotocol en de (duiding) van de beleidsinformatie van Veilig Thuis.

1.2 Doel en beheer

Dit informatieprotocol beschrijft zo gedetailleerd mogelijk:

  • Welke gegevens Veilig Thuis aan het CBS moet leveren.

  • Welke definities Veilig Thuis hierbij hanteert.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle gegevens die aangeleverd moeten worden. Tussen haakjes is aangegeven in welke paragraaf van het informatieprotocol de gegevens nader worden omschreven.

Toegevoegd zijn voor de leesbaarheid van de eindgebruiker twee bijlagen welke hun oorsprong vinden in het Handelingsprotocol 2.0; definities Huiselijk geweld en kindermishandeling zoals die door Veilig Thuis worden gehanteerd en instructie anonimiseren.

Beleidsinformatie Veilig Thuis

Adviezen

Meldingen

Onderzoeken

• Aanleiding om contact op te nemen met Veilig Thuis (2.2)

• De aard van het geweld en/of mishandeling. (2.3)

• De hoedanigheid van degene die advies heeft gevraagd (2.4)

• Aanleiding om een melding te doen bij Veilig Thuis (3.2)

• Aard van het geweld en/of de mishandeling (3.3)

• De hoedanigheid van degene die de melding heeft gedaan (3.4)

• Datum van de melding (3.5)

• Datum van het triagebesluit (3.6)

• Vervolg op melding/ triagebesluit (3.7)

• Onderzoeksnummer (3.8)

• De aard van de derde partij aan wie (direct) is overgedragen/doorverwezen (3.9)

• Gegevens over de personen waarop de melding betrekking heeft. (3. 10)

• Datum start onderzoek (4.1)

• Datum afronding onderzoek (4.2)

• Uitkomst van het onderzoek (4.3)

• Aard van het geweld en/of de mishandeling (4.4)

• Vervolg naar aanleiding van het onderzoek (4.5)

• Gegevens over de personen waarop het onderzoek betrekking heeft. (4.6)

Ook is in het informatieprotocol opgenomen (hoofdstuk 5) welke contactgegevens de Veilig Thuis-organisaties over zichzelf aan het CBS moeten leveren. Deze gegevens heeft het CBS nodig om bij de Veilig Thuis-organisaties de halfjaarlijkse gegevensuitvraag voor de beleidsinformatie Veilig Thuis te kunnen doen.

1.3 Opbouw informatieprotocol

Het informatieprotocol bestaat uit twee delen:

  • Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • Deel 2 bevat de beschrijving van het aanleverproces dat het CBS hanteert en dat de Veilig Thuis-organisaties moeten volgen voor het aanleveren van de gegevens en de technische eisen die hier voor gelden.

Deel 1 Gegevensdefinities

Toelichting:

In dit deel zijn alle definities nader uitgewerkt van de begrippen waarover Veilig Thuis gegevens dient aan te leveren. Waar van toepassing is aangegeven welke keuzeopties Veilig Thuis dient te hanteren, bijvoorbeeld bij de aard van het geweld of de mishandeling, inclusief de codes die het CBS voor deze opties hanteert. Deze codes zijn ook terug te vinden in de Bestandsdefinitie Veilig Thuis van het CBS, waarin de specificaties van de aan te leveren bestanden voor de beleidsinformatie Veilig Thuis beschreven zijn.

In feite worden er drie sets met gegevens aan het CBS geleverd, samengevoegd in één bestand:

  • Een set met gegevens over de adviezen die Veilig Thuis heeft gegeven;

  • Een set met gegevens over de meldingen (triages) die Veilig Thuis heeft afgehandeld;

  • Een set met gegevens over de onderzoeken die Veilig Thuis heeft afgehandeld.

De drie sets met gegevens worden ieder in een apart hoofdstuk uitgewerkt. Een aantal begrippen komt in meerdere sets voor. Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om deze begrippen te herhalen. Per set gegevens zijn de begrippen dan compleet, zodat de lezer niet hoeft te bladeren. De uitwerking van de begrippen verschilt echter niet.

Deel 1 sluit af met hoofdstuk 5 waarin de contactgegevens staan weergegeven die het CBS nodig heeft over de Veilig Thuis-organisaties zelf.

2 Gegevens over adviezen

Om in beeld te hebben hoe vaak Veilig Thuis een advies geeft in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, worden gegevens uitgevraagd over de adviezen die Veilig Thuis heeft gegeven. Per advies wordt aangegeven wat de aanleiding was om contact op te nemen met Veilig Thuis (vorm van huiselijk geweld en/of kindermishandeling), de aard van het geweld (een inschatting) en wat de hoedanigheid is van degene die met Veilig Thuis contact heeft opgenomen (adviesvrager). Geen van deze gegevens zijn persoonsgegevens.

2.1 Definitie van advies

Artikel 4.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college zorg draagt voor de organisatie van een Veilig Thuis-organisatie. Eén van de taken van Veilig Thuis is het geven van advies en zo nodig bieden van ondersteuning aan ieder die in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling om dit advies vraagt (artikel 4.1.1, derde lid).

Toelichting:

In bijlage 1 van het VNG-Model Handelingsprotocol Veilig Thuis is de definitie van advies als volgt uitgewerkt:

Een advies is een op de behoefte van de adviesvrager afgestemde set van aanwijzingen, raadgevingen en tips met als doel de adviesvrager in staat te stellen zelf verder te kunnen handelen in situaties van huiselijk geweld of kindermishandeling of bij een vermoeden daarvan.

Bij het leveren van gegevens aan het CBS krijgt elk gegeven advies een voor de betreffende Veilig Thuis-organisatie uniek identificatienummer.

Het VNG-model handelingsprotocol voorziet niet in meerdere contactmomenten met iemand die advies vraagt.

Een afgesloten advies met meerdere contactmomenten wordt gedefinieerd als afgesloten als het laatste contactmoment over de onderhavige casus met de adviesvrager is geweest. Het laatste contactmoment wordt door Veilig Thuis in overleg met de adviesvrager bepaald.

Aan het CBS worden uitsluitend gegevens over afgesloten adviezen geleverd.

2.2 Aanleiding om advies te vragen bij Veilig Thuis

Als aanleiding om contact op te nemen met Veilig Thuis wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • (ex)Partnergeweld

  • Eergerelateerd geweld

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (vanaf 65 jaar)

  • Geweld tegen ouders jonger dan 65 jaar door hun kinderen

  • Huwelijksdwang en achterlating

  • Kindermishandeling, kindcheck

  • Kindermishandeling, vechtscheiding

  • Kindermishandeling, anders

  • Huiselijk geweld, anders

  • Andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen en aanleidingen (kindcheck) van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties tegelijk per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op de eerste zeven bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in hoofdstuk 8 van dit protocol. Zie ook paragraaf 3.2.

Veilig Thuis wordt ook vaak om advies gevraagd voor andere veiligheidsproblematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling, bijvoorbeeld een school die belt met zorgen over een suïcidale leerling. Deze adviezen kunnen worden opgenomen onder de categorie: andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling.

2.3 Aard van het geweld

Als aard van het geweld wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling

  • Lichamelijke verwaarlozing

  • Psychisch geweld

  • Affectieve verwaarlozing

  • Pedagogische verwaarlozing

  • Seksueel misbruik

  • Financiële uitbuiting

  • Getuige van geweld in gezin

  • Münchhausen-by-proxy

  • Vrouwelijke genitale verminking

  • Anders onveilig

  • Anders (niet onveilig)

Toelichting:

De aard van het geweld en/of de mishandeling is een verbijzondering van de vorm van het huiselijke geweld of de kindermishandeling (zie 2.2.). Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties tegelijk per advies mogelijk. Zie ook paragraaf 3.3 en 4.4

2.4 Hoedanigheid van de adviesvrager

Bij de hoedanigheid van adviesvrager wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende opties:

Beroepsmatig, werkzaam bij:

  • Gezondheidszorg Huisarts

  • Gezondheidszorg Kinderarts

  • Gezondheidszorg Geriater

  • Gezondheidszorg GGZ

  • Gezondheidszorg Anders:

  • Onderwijs: Basisonderwijs

  • Onderwijs: Voortgezet onderwijs

  • Onderwijs: anders

  • Maatschappelijke ondersteuning/lokaal veld/ wijkteams (welzijn en Jeugd):

  • Jeugdzorg Gecertificeerde instelling

  • Jeugdzorg anders

  • Kinderopvang

  • Politie

  • Justitie

  • Beroepsmatig: anders

Niet-beroepsmatig:

  • Direct betrokkene, jeugdige

  • Direct betrokkene, volwassene

  • Familielid van direct betrokkene

  • Persoon behorend tot het sociale netwerk

  • Buurtbewoner

  • Vrijwilliger

  • Niet-beroepsmatig anders

Toelichting:

Er is steeds maar één optie per advies mogelijk. Zie ook paragraaf 3.4

3 Gegevens over meldingen/Triagebesluiten

Om in beeld te krijgen hoeveel meldingen er over huiselijk geweld of kindermishandeling, of een vermoeden daarvan, zijn gedaan bij Veilig Thuis worden gegevens uitgevraagd over de meldingen (triagebesluiten) die Veilig Thuis heeft behandeld. Per melding (triage) wordt aangegeven wat de aanleiding was om contact op te nemen met Veilig Thuis, wat de aard van het geweld en/of de mishandeling is, wat de hoedanigheid is van degene die contact heeft opgenomen met Veilig Thuis, de datum van de melding en de datum van het (triage)besluit. Tot slot wordt aangegeven op welke personen de melding betrekking had. Van deze personen worden BSN, geboortedatum en geslacht uitgevraagd.

3.1 Melding/Triage

Artikel 4.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college zorg draagt voor de organisatie van een Veilig Thuis-organisatie. Eén van de taken van Veilig Thuis is fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel a).

Uit artikel 4.1.7 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 blijkt de termijn waarbinnen een zogenaamd triagebesluit moet worden genomen.

In bijlage 1 van het VNG-Model Handelingsprotocol Veilig Thuis is de melding als volgt uitgewerkt:

Het kenbaar maken aan Veilig Thuis van een situatie of vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling met vermelding van de persoonsgegevens van de direct betrokkene(n).

De Veilig Thuis-organisaties sluiten pas een melding af als de hele casus al of niet na onderzoek geheel kan worden afgesloten. Om verwarring te voorkomen wordt in het informatieprotocol structureel gesproken over triage/melding, in de zin dat er binnen de op grond van de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgestelde termijn een beslissing is genomen over al of niet starten van een onderzoek naar kindermishandeling en/of huiselijk geweld.

Aan het CBS worden uitsluitend afgesloten triages doorgeleverd, ook als niet alle onderliggende of bijbehorende informatie meegeleverd kan worden.

Bij de in de verslagperiode afgesloten triages geldt dat deze geleverd moeten worden op het moment dat alle handelingen die direct betrekking hebben op de triage zelf zijn afgerond en geadministreerd, met uitsluiting van monitoring.

Bij het leveren van gegevens aan het CBS krijgt elke melding/triagebesluit een voor de betreffende Veilig Thuis-organisatie uniek identificatienummer.

3.1.1 Handelwijze zorgmeldingen politie

Veel gemeenten kiezen ervoor om de afhandeling van zorgmeldingen van de politie (zowel jeugd als huiselijk geweld) door Veilig Thuis te laten uitvoeren. Veilig Thuis wordt daarmee het loket voor alle zorgmeldingen van de politie.

Deze meldingen moeten beschouwd worden als een daadwerkelijke melding bij Veilig Thuis en Veilig Thuis zal daarom een triage uitvoeren. De betreffende Veilig Thuis-organisaties dienen alle afgesloten triagebesluiten te leveren aan het CBS, dus inclusief de zorgmeldingen politie: mutaties politie en corv-meldingen van de politie.

3.1.2 meerdere meldingen over één casus

Elke melding krijgt een eigen triagebesluit en nummer. Elke melding moet binnen vijf dagen getriageerd worden. Meerdere meldingen over één casus moeten worden behandeld als aparte meldingen. Deze meldingen worden gevoegd bij het gekozen vervolg van de lopende casus (zie de opties bij 3.7).

Als er een tweede melding komt over dezelfde casus wordt die behandeld als een aparte melding die een eigen triagebesluit krijgt. Als dit tweede besluit leidt tot een wijziging voor het vervolg van deze casus, dan wordt dit ook genoteerd bij het eerste triagebesluit. Dat wil zeggen: het aanvankelijke triagebesluit wordt niet gewijzigd noch overgeschreven, maar in het dossier wordt opgenomen dat het vervolg is aangepast vanwege een tweede melding.

Een nieuwe melding kan leiden tot een ander triagebesluit over dezelfde casus. Dat betekent dat er meer meldingen en besluiten over één casus kunnen zijn.

Als onderzoek het gekozen vervolg is n.a.v. het eerste triagebesluit en als dit besluit wordt gewijzigd nav het triagebesluit op een tweede melding over dezelfde casus, dan wordt het onderzoek op basis van het eerste triagebesluit afgesloten.

Als het gekozen vervolg na een triagebesluit ongewijzigd blijft nav een tweede melding én er is gekozen voor onderzoek, dan dient het onderzoek te worden afgesloten binnen 5 dagen en tien weken vanaf de datum van de eerste melding.

Bij een tweede of derde melding over dezelfde casus wordt telkens het hoofdnummer van de casus aan het CBS geleverd zodat het CBS de meldingen en het gekozen vervolgtraject aan elkaar kan koppelen. Achtergrond hiervan is dat alle meldingen in beeld komen, maar wel gekoppeld kunnen worden aan het gekozen vervolg van de casus.

Als een casus door Veilig Thuis volledig is afgesloten kunnen er geen nieuwe meldingen meer aan worden toegevoegd.

3.2 Aanleiding om een melding te doen bij Veilig Thuis

Als aanleiding om een melding te doen bij Veilig Thuis wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • (ex)Partnergeweld

  • Eer-gerelateerd geweld

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (vanaf 65 jaar)

  • Geweld tegen ouders jonger dan 65 jaar door hun kinderen

  • Huwelijksdwang en achterlating

  • Kindermishandeling, kindcheck

  • Kindermishandeling, vechtscheiding

  • Kindermishandeling, anders

  • Huiselijk geweld, anders

  • Andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen en aanleidingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties tegelijk per melding mogelijk. Een uitgebreide toelichting op de eerste zeven bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in hoofdstuk 8. Zie ook paragraaf 2.2.

3.3 Aard van het geweld en/of de mishandeling

Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling

  • Lichamelijke verwaarlozing

  • Psychisch geweld

  • Affectieve verwaarlozing

  • Pedagogische verwaarlozing

  • Seksueel misbruik

  • Financiële uitbuiting

  • Getuige van geweld in gezin

  • Münchhausen-by-proxy

  • Vrouwelijke genitale verminking

  • Anders onveilig

  • Anders

Toelichting:

De aard van het geweld en/of de mishandeling is een verbijzondering van de vorm van het huiselijke geweld of de kindermishandeling (zie 3.2.). Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties tegelijk mogelijk per melding. Zie ook paragraaf 2.3 en 4.4

3.4 Hoedanigheid van de melder

Bij de hoedanigheid van de melder wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende opties:

Beroepsmatig, werkzaam bij:

  • Gezondheidszorg Huisarts

  • Gezondheidszorg Kinderarts

  • Gezondheidszorg Geriater

  • Gezondheidszorg GGZ

  • Gezondheidszorg Anders:

  • Onderwijs: Basisonderwijs

  • Onderwijs: Voortgezet onderwijs

  • Onderwijs: anders

  • Maatschappelijke ondersteuning/lokaal veld/ wijkteams (welzijn en Jeugd):

  • Jeugdzorg Gecertificeerde instelling

  • Jeugdzorg anders

  • Kinderopvang

  • Politie

  • Justitie

  • Beroepsmatig: anders

Niet-beroepsmatig:

  • Direct betrokkene, jeugdige

  • Direct betrokkene, volwassene

  • Familielid van direct betrokkene

  • Persoon behorend tot het sociale netwerk

  • Buurtbewoner

  • Vrijwilliger

  • Niet-beroepsmatig anders

Toelichting:

Er is steeds maar één optie per melding mogelijk. Zie ook paragraaf 2.4

3.5 Datum melding

De datum van binnenkomst van de melding (telefonisch of schriftelijk of elektronisch), dus de dag waarop de melding van de situatie of het vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling aan Veilig Thuis heeft plaatsgevonden.

(dit wordt weergegeven als jjjjmmdd)

3.6 Datum van het triagebesluit (Vervolg melding)

De datum waarop de Veilig Thuis-organisaties als uitkomst van de triage besloten heeft hoe verder te handelen met betrekking tot de melding.

3.7 Inhoud van het triagebesluit (vervolg melding)

Na triageren zijn er verschillende uitkomsten mogelijk. In het triagebesluit wordt vastgelegd welk vervolg Veilig Thuis zal geven aan de melding. Hiervoor zijn de volgende opties mogelijk:

  • Onderzoek Veilig Thuis

  • Overdracht aan derden

  • Melding omgezet in advies

  • Geen vervolg door Veilig Thuis

Aan het CBS worden uitsluitend afgeronde triagebesluiten geleverd.

NB:

  • Onder Overdracht aan derden vallen ook:

    • activiteiten van Veilig Thuis zelf in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod (Veilig Thuis is dan de ‘derde’);

    • overdracht aan het cliëntsysteem, dat wil zeggen dat de overdracht niet aan een professional plaatsvindt maar aan het gezinssysteem van het slachtoffer: dus bijv. aan vrouw, man, grootouders, ooms en tantes;

    • overdracht aan derden: er is sprake van huiselijk geweld en/of kindermishandeling maar er wordt geen extra hulp door Veilig Thuis georganiseerd, want er is al voldoende hulp.

  • Met Melding omgezet in advies wordt bedoeld: als de meldcode door de professional niet is doorlopen.

  • Met Geen vervolg door Veilig Thuis wordt bedoeld: er is geen redelijk vermoeden van huiselijk geweld en kindermishandeling om verdere bemoeienis te legitimeren. Bemoeienis wordt direct beëindigd.

Toelichting:

In het VNG-handelingsprotocol is de volgende definitie van het triagebesluit opgenomen.

Binnen de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgestelde termijn moet men na ontvangst van een melding Veilig Thuis op basis van de inhoud van de melding en op basis van een (risico/veiligheids) taxatie tot een (eerste) besluit komen over de noodzakelijke vervolgstappen naar aanleiding van de melding. Ook wordt door Veilig Thuis een besluit genomen over welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van de vervolgstappen.

  • De melding kan leiden tot het starten van een onderzoek door Veilig Thuis. Op basis van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 4.1.7, tweede lid, geldt hiervoor een termijn van tien weken startend op het moment van het triagebesluit.

  • Veilig Thuis kan besluiten om de melding door te leiden naar derden.

  • Ook kan Veilig Thuis besluiten dat de bemoeienis van Veilig Thuis stopt door:

    • De melding om te zetten in een advies omdat de betrokken professional niet alle stappen van de meldcode heeft doorlopen.

    • vast te stellen dat de casus geen bemoeienis van Veilig Thuis legitimeert.

De triage is afgerond als het besluit door Veilig Thuis over de noodzakelijke vervolgstappen genomen is. In het kwaliteitskader Veilig Thuis-zicht op veiligheid2 is geregeld dat Veilig Thuis verantwoordelijk blijft voor het zicht op de veiligheid van het cliëntsysteem in de casus, totdat het vervolgtraject belegd is bij het cliëntsysteem of een professional. Veilig Thuis moet dus tot het moment van overdracht zicht op de veiligheid van het cliëntsysteem houden. Dit heeft géén invloed op de datum van het triagebesluit. De triage is afgesloten.

3.8 Onderzoeksnummer

Met het triagebesluit om onderzoek te doen, optie 1 in voorgaande paragraaf, start de wettelijke termijn voor onderzoek (10 weken). De wet stelt dat een triage én onderzoek moet zijn afgerond binnen respectievelijk vijf dagen en 10 weken na de melding.

Om het triagebesluit en het onderzoek goed aan elkaar te kunnen koppelen is het nodig om te weten welke melding/triagebesluit bij welk onderzoek hoort. Hiervoor is het nodig om het onderzoeksnummer bij het triagebesluit te vermelden. Uiteraard moet dit onderzoeksnummer corresponderen met de informatie uit de gegevensset over onderzoeken, waar het betreffende onderzoek nader belicht wordt (zie paragraaf 4.1).

3.9 Directe overdracht aan derden

Het veld heeft gevraagd om in beeld te brengen naar welke partij is doorverwezen.

Hier gelden de volgende keuzeopties:

  • Overdracht aan lokale veld

    • Overdracht aan cliëntsysteem

    • Overdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming

    • Overdracht aan politie of Openbaar Ministerie

    • Overdracht aan een jeugdhulpaanbieder

    • Overdracht aan een Gecertificeerde Instelling

    • Overdracht aan vrouwenopvang

    • Overdracht aan maatschappelijke opvang

    • Overdracht aan Jeugd GGZ

    • Overdacht aan volwassenen GGZ

    • Overdracht aan thuiszorg

    • Overdracht aan verslavingszorg

    • Overdracht aan een POH/huisarts

    • Overdracht aan ambulante hulp volwassen

    • Hulp al aanwezig

    • Bovenwettelijke taak (WTH3)

    • Anders

Er zijn meerdere opties per triagebesluit mogelijk.

3.10 Gegevens over de personen waarop de melding en triage betrekking heeft

De betrokkenen bij het huiselijk geweld en/of kindermishandeling van de betreffende melding worden geregistreerd.

Dit zijn de vermoedelijke pleger en het vermoedelijke slachtoffer, de minderjarige kinderen van de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer, onafhankelijk of ze op het adres wonen waar het incident heeft plaatsgevonden of elders.

Ook worden de personen uitgevraagd die meer- of minderjarig zijn en die naar het oordeel van de professional in een afhankelijkheidsrelatie staan tot de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer. (Denk bijvoorbeeld aan een volwassen verstandelijk beperkt kind dat in een instelling woont en een bezoekregeling heeft voor het weekend).

Van deze personen worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgevraagd in het gegevensbestand. Het betreft hier persoonsgegevens. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de registratie tussen vermoedelijke pleger en slachtoffer.

3.10.1 Burgerservicenummer (BSN)

Het unieke persoonsnummer van de betrokken personen zoals die staat of stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd. Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

Per melding kunnen meerdere BSN’s worden genoteerd. Een melding kan namelijk betrekking hebben op meerdere personen tegelijk.

Zie ook paragraaf 4.6.1.

3.10.2 Geboortedatum

De geboortedatum van de betrokken personen wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige personen is de exacte geboortedatum niet bekend. In die gevallen dient zoveel mogelijk informatie geleverd te worden. Dus als het geboortejaar en de geboortemaand wel bekend zijn, maar de geboortedag niet, dan dienen geboortejaar en maand geleverd te worden. Hetzelfde geldt als alleen het geboortejaar bekend is. Bij ongeboren kinderen wordt 99999999 genoteerd.

Zie ook paragraaf 4.6.2.

3.10.3. Geslacht

Het betreft hier het geslacht van de personen betrokken bij de melding. De volgende keuzeopties gelden:

  • Vrouw

  • Man

  • Onbekend

Zie ook paragraaf 4.6.3.

4 Gegevens over onderzoeken

Om zicht te hebben op het aantal onderzoeken dat Veilig Thuis uitvoert en op de uitkomst en het vervolg hiervan, wordt een aantal gegevens over de uitgevoerde onderzoeken uitgevraagd. Het betreft de start- en einddatum van de onderzoeken, de uitkomst ervan en indien van toepassing de aard van het geweld of de mishandeling en het vervolg voor de betrokkene(n). Ook wordt uitgevraagd over welke personen het onderzoek gaat. Daartoe worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht van deze personen opgenomen in het gegevensbestand.

Bij het leveren van gegevens aan het CBS krijgt elk onderzoek een voor het betreffende Veilig Thuis uniek identificatienummer. Om het onderzoek en het triagebesluit goed aan elkaar te kunnen koppelen is het nodig om te weten welk onderzoek bij welke melding/triagebesluit hoort. Hiervoor is het nodig om het onderzoeksnummer zowel bij de melding/ triagebesluit als bij het onderzoek te vermelden (zie paragraaf 3.8).

4.1 Datum start onderzoek

Het gaat hier om de daadwerkelijke startdatum, niet om de formele startdatum. De formele startdatum is gelijk aan de datum van het triagebesluit. In de praktijk van de Veilig Thuis-organisaties kost het tijd voordat een zaak waarover het triagebesluit: onderzoek is genomen, is doorgezet naar een medewerker van Veilig Thuis.

Artikel 4.1.1 eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college zorg draagt voor de organisatie van een Veilig Thuis-organisatie. Eén van de taken van Veilig Thuis is het naar aanleiding van een melding onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel b).

De wet stelt dat een triage én onderzoek moeten zijn afgerond binnen respectievelijk vijf dagen en 10 weken na de melding. De termijn voor onderzoek start zodra het triagebesluit tot onderzoek is genomen.

4.2 Datum afronding onderzoek

De dag waarop Veilig Thuis het onderzoek heeft afgerond is dezelfde als de waarop Veilig Thuis zich een oordeel heeft gevormd naar aanleiding van het onderzoek over:

  • Of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

  • Welke (onderliggende) problemen er zijn die (ook) moeten worden opgelost om tot duurzame veiligheid en herstel te komen.

  • Welke stappen of maatregelen genomen kunnen worden om, waar nodig, fysieke veiligheid met onmiddellijke ingang te herstellen.

  • Welke ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen (vervolgstappen).

  • En besloten heeft welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van de ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen die nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen.

De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

NB: De casus hoeft niet al te zijn overgedragen aan derden. Tot de overdracht blijft Veilig Thuis verantwoordelijk voor het zicht op de veiligheid, maar het onderzoek is afgerond.

Toelichting:

Het doel van onderzoek is te beoordelen:

  • Of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

  • Welke (onderliggende) problemen er zijn die (ook) moeten worden opgelost om tot duurzame veiligheid en herstel te komen.

  • Welke stappen of maatregelen genomen kunnen worden om, waar nodig, fysieke veiligheid met onmiddellijke ingang te herstellen.

  • Welke ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen (vervolgstappen).

Uiterlijk binnen 5 dagen en 10 weken na ontvangst van de melding moet Veilig Thuis besluiten, op basis van de bovenstaande beoordeling, welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van de ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen die nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen.

De datum waarop deze besluiten zijn genomen, geldt als de datum van de afronding van het onderzoek (= datum onderzoeksbesluit in de ict-systemen).

In het kwaliteitskader Veilig Thuis – zicht op veiligheid4 is geregeld dat Veilig Thuis verantwoordelijk blijft voor het zicht op de veiligheid van het cliëntsysteem in de casus, totdat het vervolgtraject is belegd bij het cliëntsysteem of een professional. Dat betekent niet per sé dat het hulptraject ook feitelijk is gestart. Het onderzoek is echter afgesloten.

4.3 Uitkomst onderzoek

Voor de uitkomst van het onderzoek of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling gelden de volgende keuzeopties.

  • Geen huiselijk geweld

  • Huiselijk geweld niet bevestigd

  • Huiselijk geweld bevestigd

  • Geen kindermishandeling

  • Kindermishandeling niet bevestigd

  • Kindermishandeling bevestigd

  • Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) vertrokken met onbekende bestemming

  • Onderzoek /vervolgtraject voortijdig afgesloten, overdracht in verband met verhuizing naar andere regio

  • Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) overleden

Toelichting:

Bij de eerste en vijfde keuze-optie geldt dat er vermoedens zijn van huiselijk geweld en/of kindermishandeling, maar dat deze vermoedens niet voldoende onderbouwd kunnen worden.

Eén van de doelen van het onderzoek is de vaststelling of er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit wordt weergegeven door de bovenstaande opties als uitkomst van het onderzoek. Soms heeft het onderzoek betrekking op huiselijk geweld en kindermishandeling, dan worden meerdere opties ingevuld.

Het kan zijn dat het onderzoek wordt afgesloten zonder dat het is afgerond. Hiervoor zijn de laatste twee opties.

Er zijn meerdere opties tegelijk mogelijk per onderzoek.

4.4 Aard van het geweld en/of de mishandeling

Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling

  • Lichamelijke verwaarlozing

  • Psychisch geweld

  • Affectieve verwaarlozing

  • Pedagogische verwaarlozing

  • Seksueel misbruik

  • Financiële uitbuiting

  • Getuige van geweld in gezin

  • Münchhausen-by-proxy

  • Vrouwelijke genitale verminking

  • Anders onveilig

  • Anders niet onveilig

Toelichting:

Het gaat in dit geval om de aard van het geweld en/of de mishandeling zoals in het onderzoek is vastgesteld. Dit houdt in dat als het onderzoek uitwijst dat er geen sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling, of dat het onderzoek het huiselijk geweld en/of de kindermishandeling niet bevestigd, er ook geen aard van dit geweld of de mishandeling is opgenomen.

Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties tegelijk per onderzoek mogelijk. Zie ook paragraaf 3.3.

4.5 Vervolg na het onderzoek

Naast vaststelling of er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt in het onderzoek ook vastgesteld:

  • Welke stappen of maatregelen genomen worden om, waar nodig, fysieke veiligheid met onmiddellijke ingang te herstellen.

  • Welke ondersteuning, hulp, behandeling of maatregelen nodig zijn voor alle betrokkenen om te komen tot duurzame veiligheid en tot herstel van de gevolgen van het huiselijk geweld of de kindermishandeling voor betrokkenen (vervolgstappen).

Er kan gekozen worden uit de volgende keuzeopties:

  • Overdracht aan lokale veld

  • Overdracht aan cliëntsysteem

  • Overdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming

  • Overdracht aan politie of Openbaar Ministerie

  • Overdracht aan een jeugdhulpaanbieder

  • Overdracht aan een Gecertificeerde Instelling

  • Overdracht aan vrouwenopvang

  • Overdracht aan maatschappelijke opvang

  • Overdracht aan Jeugd GGZ

  • Overdacht aan volwassenen GGZ

  • Overdracht aan thuiszorg

  • Overdracht aan verslavingszorg

  • Overdracht aan een POH/huisarts

  • Overdracht aan ambulante hulp volwassen

  • Hulp al aanwezig

  • Bovenwettelijke taak (WTH)5

  • Anders

Toelichting:

Het betreft het vervolg voor alle betrokkenen. Het kan zijn dat betrokkene(n) al hulp kregen van één van bovenstaande instanties ten tijde van de melding en/of de uitvoering van het onderzoek. Ook in deze gevallen wordt het besluit voor het vervolg geregistreerd (keuzeoptie: Hulp al aanwezig).

Zie ook paragraaf 3.9.

NB: Meerdere opties zijn mogelijk. Alle vervolgen als gevolg van het onderzoek naar de casus, moeten worden aangevinkt (dus het vervolg voor alle betrokkenen bij de casus).

4.6 Gegevens over de personen waarop het onderzoek betrekking heeft

De betrokkenen bij het huiselijk geweld en/of kindermishandeling van het betreffende onderzoek worden geregistreerd.

Dit zijn de vermoedelijke pleger en het vermoedelijke slachtoffer, de minderjarige kinderen van de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer onafhankelijk of ze op het adres wonen waar het incident heeft plaatsgevonden of elders.

Ook worden de personen meegenomen die meer- of minderjarig zijn en die naar het oordeel van de professional in een afhankelijkheidsrelatie staan tot de vermoedelijke pleger en/of slachtoffer (denk bijvoorbeeld aan een volwassen verstandelijk beperkt kind dat in een instelling woont en een bezoekregeling heeft voor het weekend).

Van deze personen worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgevraagd in het gegevensbestand. Het betreft hier persoonsgegevens.

Er wordt geen onderscheid gemaakt in de registratie tussen vermoedelijke pleger en slachtoffer.

4.6.1 Burgerservicenummer (BSN)

Het unieke persoonsnummer van de betrokken persoon of personen zoals die staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd.

Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

Per onderzoek kunnen meerdere BSN’s worden vermeld. Een onderzoek kan namelijk betrekking hebben op meerdere personen tegelijk. Zie ook paragraaf 3.10.1.

4.6.2 Geboortedatum

De geboortedatum van de persoon weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige personen is de exacte geboortedatum niet bekend. In die gevallen dient zoveel mogelijk informatie geleverd te worden. Dus als het geboortejaar en de geboortemaand wel bekend zijn, maar de geboortedag niet, dan dienen geboortejaar en maand geleverd te worden. Hetzelfde geldt als alleen het geboortejaar bekend is. Bij ongeboren kinderen wordt 99999999 genoteerd. Zie ook paragraaf 4.6.2 en paragraaf 3.10.2.

4.6.3 Geslacht

Het betreft hier het geslacht van de personen betrokken bij de melding. De volgende keuzeopties gelden:

  • Vrouw

  • Man

  • Onbekend

Zie ook paragraaf 3.10.3.

5 Gegevens over Veilig Thuis

Om de Veilig Thuis-organisaties periodiek te kunnen benaderen met het verzoek om gegevens te verstrekken en om eventueel contact op te nemen ter controle, heeft het CBS een aantal gegevens over de Veilig Thuis-organisaties zelf nodig.

De gemeenten dienen de contactgegevens van Veilig Thuis aan het CBS door te geven. Aangezien Veilig Thuis regionaal is georganiseerd, wijst elke regio een gemeente aan die de contactgegevens aan het CBS levert en deze op verzoek van het CBS periodiek controleert.6

Het betreft de volgende gegevens per Veilig Thuis-organisatie:

  • Naam van de organisatie (verplicht)

  • Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)

  • Plaatsnaam waar de organisatie is gevestigd (verplicht)

  • Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het e-mailadres van een contactpersoon is opgegeven)

  • KvK nummer (verplicht)

  • Naam van het concern waartoe de organisatie behoort (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam van de contactpersoon voor CBS (verplicht)

  • Functie van de contactpersoon (niet verplicht, wel wenselijk)

  • Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht, wel wenselijk)

  • E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht, wel wenselijk)

Deel 2 Aanleverproces en technische eisen

6 Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

6.1 Aanleverproces

Artikel 4.3.1, lid 1 van de het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt dat de Veilig Thuis-organisaties de structurele verstrekking van gegevens voor de beleidsinformatie op elektronische wijze aanleveren bij het CBS.

Het CBS schrijft alle Veilig Thuis-organisaties aan. Het CBS verzoekt in dit schrijven de gegevens voor de beleidsinformatie Veilig Thuis bij hen aan te leveren. In deze brief staat vermeld om welke gegevens het gaat en wanneer de gegevens uiterlijk bij het CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat de brief informatie over hoe de Veilig Thuis-organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In feite betreft het een nadere uitwerking van de informatie zoals opgenomen in deel 1 en 2 van het onderhavige informatieprotocol.

Er wordt door de Veilig Thuis-organisaties gebruik gemaakt van de beveiligde upload-voorziening die het CBS daarvoor ter beschikking heeft gesteld. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 2 van dit informatieprotocol.

Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk databestand over de Veilig Thuis-organisaties die de gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.

6.2 Privacybescherming

De levering en verwerking van gegevens door Veilig Thuis voor de beleidsinformatie Veilig Thuis in het kader van de Wmo 2015, is geregeld in de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarin is met het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden en met welk doel. Daarnaast regelt de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek op welke wijze het CBS de gegevens mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het gaat om het publiceren van deze gegevens.

De door het CBS gepubliceerde gegevens zijn nooit tot een persoon herleidbaar. De gepubliceerde gegevens zijn ook niet tot organisaties herleidbaar, tenzij de organisaties daar toestemming voor geven.

6.3 Verslagperiodes

De gegevens voor de beleidsinformatie over Veilig Thuis dienen twee keer per jaar bij het CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:

  • Het eerste halfjaar met gegevens over januari t/m juni

  • Het tweede halfjaar met gegevens over juli t/m december

6.4 Aanlevertermijnen

Het CBS vraagt de Veilig Thuis-organisaties om de gegevens binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren. In iedere brief van het CBS aan de Veilig Thuis-organisaties staat aangegeven op welke datum de gegevens uiterlijk bij het CBS moeten zijn aangeleverd.

Het aanleveren van de gegevens aan het CBS is verplicht op grond van artikel 4.2.12 van de Wmo 2015 en artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de Statistiek.

In artikel 4.3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bepaald dat de structurele gegevens voor de beleidsinformatie door Veilig Thuis elektronisch worden verstrekt aan het CBS. In artikel 4.3.1, tweede lid, is bepaald dat de departementen en de colleges geen informatie opvragen die al aan het CBS structureel is geleverd.

In artikel 4.3.2 van datzelfde Uitvoeringsbesluit is omschreven om welke gegevens het gaat. In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2017 is bepaald op welke wijze deze gegevens aan het CBS moet worden aangeleverd verwijzend naar het in deze bijlage opgenomen informatieprotocol.

6.5 Correctie en aanvullingen op leveringen

Als de Veilig Thuis-organisaties de geleverde informatie over de voorgaande verslagperiode willen corrigeren of aanvullen, dan kunnen de Veilig Thuis-organisaties deze doorgeven door een nieuwe selectie over de vorige periode aan het CBS aan te leveren. Veilig Thuis kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens voldoende belangrijk zijn om aangeleverd te worden. Ook kan het CBS vragen om een correctielevering.

Alle gegevens die betrekking hebben op die voorgaande periode moeten worden aangeleverd, ook de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname die het CBS doet is dat de nieuwe levering betere gegevens bevat over de voorgaande periode en dat daarom alle gegevens uit de oude levering overschreven mogen worden. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd.

In principe worden correcties en aanvullingen verwerkt die betrekking hebben op de meest recente (afgelopen) verslagperiode.

7 Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan CBS

7.1 Gebruik uploadvoorziening

Voor het aanleveren van de gegevens aan het CBS dienen de Veilig Thuis-organisaties gebruik te maken van de beveiligde uploadvoorziening van het CBS.

De uploadvoorziening is te benaderen via Internet:

http://www.cbs.nl/bestandslevering

Hieronder een screenshot van de betreffende website.[Illustratie 258589.png]

Elke Veilig Thuis-organisatie krijgt van het CBS per brief/e-mail inloggegevens die bestaan uit:

  • Een zogenaamde enquêtecode

  • Een correspondentienummer

  • Een controlenummer

Met deze inloggegevens zijn de bestanden eenvoudig en veilig door de Veilig Thuis-organisaties te versturen.

7.2 Bestandsformaten en specificaties

Het CBS verwerkt voor de beleidsinformatie Veilig Thuis uitsluitend bestanden volgens het fixed width ASCII format. Daarnaast gelden er diverse voorwaarden en eisen voor de concrete opbouw van dit fixed width ASCII-bestand. Het CBS heeft al deze specificaties uitgewerkt in de Bestanddefinitie Veilig Thuis. De nieuwste versie van de Bestandsdefinitie Veilig Thuis is gepubliceerd op de website van het CBS: www.cbs.nl/jeugdzorg.

8 Toelichting op de begrippen huiselijk geweld en kindermishandeling en verschillende vormen van geweld in huiselijke kring

Huiselijk geweld

Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. De term huiselijk verwijst niet naar de plaats waar het geweld plaatsvindt, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer, bijvoorbeeld (ex)partner, gezins- en familieleden. Dat geweld kan onder andere fysiek, seksueel en psychisch van aard zijn. Vormen van huiselijk geweld zijn: (ex)partnergeweld, ouderen-mishandeling, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, genitale verminking en mishandeling van ouders door hun kinderen.7

Huiselijk geweld onderscheidt zich van publiek geweld doordat het plaatsvindt binnen intieme relaties, gezins- of familieverhoudingen. Er is sprake van emotionele afhankelijkheid en loyaliteitsbanden.8 Mensenhandel valt hier dus niet onder, maar wordt wel gemeld.

Kindermishandeling

Elke vorm van voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen, ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.9

(ex-) Partnergeweld

Geweld10 tussen partners onderscheidt zich van geweld tegen kinderen in het gezin, omdat partners beiden volwassen zijn en kinderen per definitie kwetsbaarder zijn dan hun ouders.

Partners hebben een wederzijdse zorgverplichting en zijn vaak financieel, economisch en sociaal afhankelijk van elkaar. Bij partnergeweld is vaak sprake van machtsongelijkheid, waarbij de pleger een bepaald overwicht heeft op het slachtoffer. Er kan een patroon ontstaan waardoor het slachtoffer (en het hele gezin) in een isolement kunnen raken.

Profielen van (ex-)partnergeweld:11

  • 1.

    Intiem terrorisme (‘intimate terrorism’). Eenzijdig ernstig geweld van doorgaans de man. Bijvoorbeeld: dreiging en intimidatie; constant in de gaten houden wat het slachtoffer doet en waar zij is; het ondermijnen van de wil van het slachtoffer door het zelfvertrouwen aan te tasten, door constante verbale aanvallen en door haar te overtuigen dat er geen alternatieven zijn voor de relatie; de mogelijkheden om zich tegen het controlerende gedrag te verzetten worden zoveel mogelijk beperkt door haar de toegang tot allerlei bronnen te ontzeggen en afhankelijk te maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het slachtoffer te weinig geld te geven en niet toe te staan contact te hebben met vrienden of familie.

  • 2.

    Veel voorkomend partnergeweld (‘common couple violence’).

  • 3.

    Gewelddadig verzet (‘violent resistance’).

  • 4.

    Wederzijds geweld en controle (‘mutual violent control’).

Belaging

Het wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer, bijvoorbeeld door die ander voortdurend, hinderlijk te achtervolgen, te bespieden, te bellen en te mailen of persoonlijk te bedreigen.

Belaging kan deel uitmaken van andere vormen van geweld tegen een (ex-)partner.

Eergerelateerd geweld

Eergerelateerd geweld omvat elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld, gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie, waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken.12

Het begrip ‘eergerelateerd geweld’ is de overkoepelende term voor alle vormen van dwang en psychisch en fysiek geweld om te voorkomen dat een lid van de familie een ‘misstap’ zet die de familie-eer in de gemeenschap kan schaden en alle geweld tegen de (vermeende) ‘eerschender’ om de geschonden eer te herstellen. Bij ‘eer’ kan het gaan om persoonlijke eer (iemand houdt zich aan de basisvoorwaarden van de sociale groep) of om maatschappelijke eer (men is gelijkwaardig en kan elkaar vertrouwen, waardoor men respect, steun en bescherming krijgt). Daarnaast telt in veel bevolkingsgroepen met een groepscultuur ook de familie-eer, die vooral is gekoppeld aan de seksuele eer van vooral vrouwen en meisjes. Mannen en jongens hebben de taak deze eer te beschermen, zo nodig te herstellen, desnoods met geweld. Dit zogenaamde eergerelateerd geweld komt vooral voor in culturen rond de Middellandse Zee (Spanje en Italië kenden ook eermoord), het Midden-Oosten, Zuid- en Centraal-Azië. Ook onder Roma en Hindoestaanse gemeenschappen komt eergeweld voor. Onder orthodox-christelijke en joodse gemeenschappen zien we vergelijkbare mechanismen rond kuisheid, aanzien, groepsdruk en sociale uitsluiting.

Er is een diversiteit aan vormen van eergerelateerd geweld en gradaties van ernst. Denk hierbij aan eermoord, trotsmoord, (gedwongen) zelfmoord, verstoting, seksueel misbruik, genezingsrituelen en bezweringen. Ook huwelijksdwang en achterlating kunnen hieronder vallen, maar zijn niet altijd een gevolg van een eerkwestie, want hebben soms bijvoorbeeld een financiële of verblijfsrechtelijke reden.

Ouderenmishandeling of ontspoorde zorg (vanaf 65 jaar)

Ouderenmishandeling (in huiselijke kring en professionele relatie) is het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waardoor de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. (VWS, 2011; H. Comijs, 1996).

In Nederland onderscheiden we als verschijningsvormen van ouderenmishandeling: lichamelijke mishandeling, psychische mishandeling, verwaarlozing, financiële uitbuiting en seksueel misbruik. Soms wordt een zesde vorm genoemd: schending van rechten. Voorbeelden hiervan: schending van het recht op privacy, instemmingsrecht en recht op bewegingsvrijheid. Deze worden beschouwd als een vorm van psychische mishandeling.

Ontspoorde (mantel)zorg: een specifieke vorm van ouderenmishandeling.

Overschrijding van de grens van goede zorg door een mantelzorger, veroorzaakt door overbelasting, onmacht, onkunde of onwetendheid. Verschijningsvormen van ontspoorde mantelzorg: psychisch geweld, fysiek geweld, verwaarlozing, seksueel grensoverschrijdend gedrag en financieel misbruik.

Geweld tegen ouders jonger dan 65, door hun kinderen (voorheen oudermishandeling)

Een breed gedragen definitie ontbreekt nog. Op basis van signalen uit het veld is deze categorie aangepast (voorheen oudermishandeling) naar de mishandeling van ouders jonger dan 65 jaar door hun kinderen.

Werkdefinitie voor oudermishandeling13: ‘Oudermishandeling is niet-incidenteel geweld in het gezin, gepleegd door een jeugdige van 12 tot 23 jaar, gericht op (een van) de ouders/verzorgers.

Het gaat om herhaaldelijk en ernstig geweld dat niet alleen vanuit de puberteit verklaard kan worden. Het geweld kan psychisch, fysiek en seksueel zijn, maar ook financiële uitbuiting betreffen. Uitgezonderd van de definitie zijn (ex-)partnergeweld, geweld tussen broers en zussen en ouderenmishandeling (deze vormen kunnen wel voorkomen naast het geweld tegen de ouders/verzorgers)’.

Voor kinderen die geweld plegen tegen hun ouders jonger dan 65 jaar is geen categorie. Daarom wordt onder deze categorie ook verstaan volwassenen die geweld tegen hun ouders gebruiken.

Huwelijksdwang en achterlating

Huwelijksdwang is een religieus of wettelijk huwelijk waarbij de (voorbereidende) huwelijkshandelingen tegen de vrije wil van minstens een van de huwelijkskandidaten plaatshebben en waarmee onder een bepaalde vorm van dwang is ingestemd.14

Huwelijksdwang is het dwingen van een meisje, jongen, vrouw of man tot een huwelijk. Bij huwelijksdwang hebben een of beide huwelijkspartners weinig of geen zeggenschap over de sluiting van het huwelijk, het huwelijk is tegen hun wil. Een weigering wordt vaak niet geaccepteerd.

Slachtoffers van huwelijksdwang hebben doorgaans niet alleen te maken met een gebrek aan vrije partnerkeuze, maar ook met een dwang om te trouwen, vaak voor een bepaalde leeftijd. Als jongeren vervolgens tegen de wil van hun ouders/familie toch kiezen voor een zelfgekozen partner, raken ze meestal het contact kwijt met de ouders of worden ze verstoten.

Meestal gaat het bij huwelijksdwang om ouders die hun dochter of zoon een huwelijk en/of een bepaalde partner opdringen. Vaak oefent op de achtergrond ook de familie of de etnische gemeenschap druk uit. Die druk kan subtiel tot zeer dwingend zijn.

Huwelijksdwang is een vorm van huiselijk geweld en van eergerelateerd geweld. Blijvend verzet tegen het huwelijk kan aanleiding zijn tot een gedwongen achterlating of eermoord.

Achterlating:

Het tegen de zin achterlaten in het land van herkomst (van de ouders) van jongeren, vooral van meisjes van 12-23 jaar; vaak wordt het paspoort of de verblijfsvergunning van het slachtoffer afgenomen om terugkeer naar het nieuwe thuisland te verhinderen.

Huwelijkse gevangenschap:

Naast het gedwongen worden om te trouwen, kan een persoon ook gedwongen worden om getrouwd te blijven. Een vrouw of man is in dat geval een huwelijk aangegaan en wil dit beëindigen, terwijl daarvoor de medewerking van de echtgenoot nodig is. Als de echtgenoot deze medewerking weigert, is er sprake van huwelijkse gevangenschap. Dit kan voorkomen bij een formeel huwelijk, maar ook bij een informeel, religieus huwelijk. Vaak zijn het vrouwen die door hun man gedwongen worden om gehuwd te blijven. Maar het komt ook voor dat de vrouw haar man dwingt om gehuwd te blijven.15

Kindermishandeling, kindcheck:

Onderdeel van de Wet van 14 maart 2013 tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (Stb. 2013, 142) is de zogenaamde kindcheck16, die betrekking heeft op professionals die met volwassenen werken. Als de situatie van de cliënt aanleiding geeft om zich zorgen te maken over mogelijk aanwezige kinderen, dan zijn de professionals verplicht om na te gaan of hun cliënt verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding of verzorging van kinderen. Als dat het geval is, dan moeten zij nagaan of de kinderen veilig zijn. Ze dienen daarvoor een aantal stappen te volgen die beschreven staan in de Wet verplichte meldcode. De uitkomst hiervan kan zijn dat de professional contact opneemt met Veilig Thuis.17

Kindermishandeling, vechtscheiding

Gesproken kan worden van een vechtscheiding als een scheiding zeer complex verloopt door slepende meningsverschillen die vaak ook worden uitgevochten via mediators, advocaten en hulpverleners. Niet alleen de twee ouders, ook de familie en vrienden om hen heen, en ook scholen en andere instanties, raken betrokken in de strijd. In de loop van dit proces zijn veel achterdocht en wantrouwen gegroeid wat het steeds moeilijker maakt tot constructieve oplossingen te komen. In deze scheidingen raken kinderen gevangen en beschadigd. Het polariseren van de standpunten en het demoniseren van de andere ouder leidt bij kinderen tot verwarring aangezien kinderen vaak niet in staat zijn tot meervoudige partijdigheid. Het demoniseren van de andere ouder heeft als gevolg dat ouders zichzelf superieur vinden aan de ander. Hierdoor voelen ouders zich in hun recht staan om de opvoeding van het kind op zich te nemen en denken hierbij te handelen in het belang van het kind. Dit leidt echter tot intensere conflicten, minder vergevingsgezindheid en minder samenwerking bij onderhandelingen. Het kind wordt hiermee de inzet van het conflict wat als gevolg kan hebben dat alle betrokken partijen vooral over het kind spreken en niet langer met het kind. De kern van de verwaarlozing is dat niemand meer aan het kind of de kinderen vraagt hoe het met hen gaat, wat ze ervaren en wat ze nodig hebben, terwijl ze hier juist in scheidingssituatie extra behoefte aan hebben. De negatieve gevolgen voor het kind bestaan uit psychosociale problemen, zoals angsten, depressie en agressief gedrag. Er bestaat een sterke relatie tussen de ernst van de conflicten tussen ouders en de ernst van de psychosociale gevolgen.18


1 

2 

3 

4 

5 

6 

7 

8 

9 

10 

11 

12 

13 

14 

15 

16 

17 

18 


Bijlage B bij artikel 13a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015

  • 1.

    Deze bijlage is uitsluitend van toepassing op de berekening van de in 2024 verschuldigde bijdrage met inachtneming van het lopende kalenderjaar, bedoeld in de artikelen 3.9, tweede en vierde lid, 3.13, eerste lid, onderdeel b, subonderdelen 4 en 5, 3.14, tweede en vierde lid, 3.15, eerste en tweede lid, en 3.16, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    Het in artikel 3.2, eerste lid, onder b, aanhef, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op: € 12.675.

  • 3.

    De in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, subonderdelen 4 en 5, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 25.092.

  • 4.

    De in artikel 3.14a, eerste en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 25.092.

  • 5.

    Het in artikel 10, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 4.878.

  • 6.

    Het in artikel 10, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 7.588.

  • 7.

    De in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen en het in dat onderdeel genoemde percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op respectievelijk: € 1.987, 5,32%, € 3.019,76 en € 5.797,61.

  • 8.

    De in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen en het in dat onderdeel genoemde percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op respectievelijk: € 1.987, 5,32% en € 5.797,61.

  • 9.

    De in artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen en het in dat onderdeel genoemde percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op respectievelijk: € 1.987, 5,32%, € 2.690,54 en € 5.797,61.

  • 10.

    De in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen en het in dat onderdeel genoemde percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op respectievelijk: € 1.483, € 26.820, 13,67% en € 26.820.

  • 11.

    De in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen en het in dat onderdeel genoemde percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op respectievelijk: € 2.833, € 26.820, 13,67% en € 26.820.

  • 12.

    Het in artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 11.778.

  • 13.

    Het in artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 13.873.

  • 14.

    Het in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 9.392.

  • 15.

    Het in artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 18.986.


Opschrift

Wet van 24 januari 2018, houdende regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg)


Aanhef

Wet van 24 januari 2018, houdende regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen voor het als uiterste middel verlenen van verplichte zorg op maat aan personen met een psychische stoornis, die aansluiten bij ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg en internationale ontwikkelingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:


Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen


Artikel 1:1

  • 1

    In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • b.

      accommodatie: bouwkundige voorziening of een deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein van een zorgaanbieder waar zorg wordt verleend;

    • c.

      advocaat: advocaat als bedoeld in artikel 9a van de Advocatenwet;

    • d.

      bestuur van de raad voor rechtsbijstand: bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de rechtsbijstand;

    • e.

      crisismaatregel: door de burgemeester opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 7:1 om verplichte zorg te verlenen;

    • f.

      criteria voor verplichte zorg: criteria als bedoeld in artikel 3:3;

    • g.

      doel van verplichte zorg: doel als bedoeld in artikel 3:4;

    • h.

      familievertrouwenspersoon: familievertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 12:1;

    • i.

      geneesheer-directeur: arts als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, aangewezen door en in dienst van de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg;

    • j.

      gezinsvoogdijwerker: medewerker van een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, belast met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel van 257 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • k.

      huisregels: huisregels als bedoeld in artikel 8:15;

    • i.

      inspectie: Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

    • m.

      klachtencommissie: klachtencommissie als bedoeld in artikel 10:1;

    • n.

      klachtprocedure: klachtprocedure als bedoeld in artikel 10:3;

    • o.

      machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel: rechterlijke machtiging om de crisismaatregel voort te zetten;

    • p.
    • q.

      patiëntenvertrouwenspersoon: patiëntenvertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 11:1;

    • r.

      regio: regio als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s;

    • s.

      tenuitvoerlegging: er voor zorg dragen dat de zorgaanbieder kan beginnen met de uitvoering van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging;

    • t.

      verplichte zorg: zorg als bedoeld in artikel 3:1 en artikel 3:2, tweede lid;

    • u.

      vertegenwoordiger: vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1:3;

    • v.

      zorg: zorg als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid;

    • w.

      zorgaanbieder: een rechtspersoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig zorg als bedoeld in artikel 3:2 verleent, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig of beroepsmatig zorg als bedoeld in artikel 3:2 verlenen of doen verlenen, of een natuurlijk persoon die bedrijfsmatig zorg als bedoeld in artikel 3:2 doet verlenen;

    • x.

      zorgkaart: zorgkaart als bedoeld in artikel 5:12;

    • y.

      zorgmachtiging: rechterlijke machtiging om verplichte zorg te verlenen;

    • z.

      zorgplan: zorgplan als bedoeld in artikel 5:13 of artikel 9:4;

    • aa.

      zorgverantwoordelijke: degene die een geregistreerd beroep uitoefent als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie van deskundigen, verantwoordelijk voor de zorg;

    • bb.

      zorgverlener: een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg verleent.

  • 2

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder «ernstig nadeel» verstaan, het bestaan van of het aanzienlijk risico op:

    • a.

      levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene of een ander;

    • b.

      bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt;

    • c.

      de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;

    • d.

      de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.

  • 3

    Een op grond van deze wet voor betrokkene afgegeven zorgmachtiging tot opname in een accommodatie schorst een eerdere voor deze persoon afgegeven rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten zodra betrokkene is opgenomen in een accommodatie. De schorsing eindigt op het moment dat de zorgmachtiging vervalt.

  • 4

    Een op grond van deze wet voor betrokkene afgegeven zorgmachtiging tot opname in een accommodatie schorst een eerdere voor deze persoon afgegeven rechterlijke machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet zodra betrokkene is opgenomen in een accommodatie. De schorsing eindigt op het moment dat de zorgmachtiging vervalt. Bij toepassing van deze bepaling is artikel 6.1.12, derde lid, van de Jeugdwet niet van toepassing.


Artikel 1:2

  • 1

    De zorgaanbieder die verplichte zorg verleent, verstrekt Onze Minister, ter opneming in een openbaar register, een opgave van de:

    • a.

      naam of een andere aanduiding van de locatie, alsmede het adres en het vestigingsnummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 ervan;

    • b.

      aanduiding of de locatie een accommodatie is;

    • c.

      naam, het adres, de rechtsvorm en het Handelsregisternummer van de zorgaanbieder;

    • d.

      vormen van verplichte zorg die worden verleend.

  • 2

    De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, gelden niet ten aanzien van een zorgaanbieder die uitsluitend verplichte zorg verleent ter uitvoering van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging waarvoor een andere zorgaanbieder op grond van artikel 8:7 verantwoordelijk is of een rijksinstelling voor de verlening van forensische zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet forensische zorg.

  • 3

    De zorgaanbieder draagt zorg voor de naleving van bouwkundige eisen die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld aan de accommodatie, tenzij deze behoort tot een instelling als bedoeld in de Wet forensische zorg.


Artikel 1:3

  • 1

    Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en plichten op grond van deze wet van een betrokkene die jonger is dan zestien jaar, treedt of treden op: de ouders of voogden die gezamenlijk het gezag uitoefenen, of de ouder of voogd die alleen het gezag uitoefent.

  • 2

    Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en plichten op grond van deze wet van een betrokkene van zestien of zeventien jaar, treedt of treden op:

    • a.

      de door betrokkene als zodanig gemachtigde, of

    • b.

      indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is en niet meerderjarig is: de ouders of voogden die gezamenlijk het gezag uitoefenen, of de ouder of voogd die alleen het gezag uitoefent.

  • 3

    Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en plichten op grond van deze wet van een meerderjarige betrokkene treedt op:

    • a.

      de door betrokkene als zodanig gemachtigde, of

    • b.

      indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is:

      • de curator of mentor, of indien deze ontbreekt,

      • de gemachtigde, bedoeld onder a, of indien deze ontbreekt,

      • de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, of indien deze dat niet wenst of deze ontbreekt,

      • een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind, tenzij deze dat niet wenst, of deze ontbreekt.

  • 4

    Indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van deze wet in staat is en geen vertegenwoordiger als bedoeld in de vorige leden optreedt, doet de zorgaanbieder een verzoek voor een mentorschap als bedoeld in artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5

    De door betrokkene gemachtigde, bedoeld in het tweede en derde lid, dient meerderjarig en handelingsbekwaam te zijn en schriftelijk te verklaren, bereid te zijn om als vertegenwoordiger op te treden.

  • 6

    Als gemachtigde, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen niet optreden:

    • a.

      de zorgaanbieder,

    • b.

      de geneesheer-directeur,

    • c.

      de zorgverantwoordelijke,

    • d.

      een zorgverlener, of

    • e.

      een medewerker van de zorgaanbieder.

  • 7

    De vertegenwoordiger betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger en is gehouden betrokkene zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

  • 8

    De meerderjarige betrokkene die onder curatele is gesteld of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, alsmede de minderjarige betrokkene zijn bekwaam om op grond van deze wet in rechte op te treden.


Artikel 1:4

  • 1

    Indien betrokkene nog niet de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, is er sprake van:

    • a.

      instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

    • b.

      verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet.

  • 2

    Indien betrokkene de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, is er sprake van:

    • a.

      instemming, indien betrokkene en de vertegenwoordiger beide instemmen;

    • b.

      verzet, indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich verzet.

  • 3

    Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en geen vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van:

    • a.

      instemming, indien betrokkene instemt;

    • b.

      verzet, indien betrokkene zich verzet.

  • 4

    Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en een vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van:

    • a.

      instemming, indien betrokkene en de vertegenwoordiger beide instemmen;

    • b.

      verzet, indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich verzet.

  • 5

    Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, geen vertegenwoordiger optreedt en betrokkene geen blijk geeft van instemming of verzet, is artikel 1:3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing, en is er sprake van:

    • a.

      instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

    • b.

      verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet.

  • 6

    Indien betrokkene op enig later moment blijk geeft van verzet, vervalt de instemming, bedoeld in het vijfde lid, en is er sprake van verzet.


Artikel 1:5

  • 1

    Voor zover de zorgverantwoordelijke betrokkene niet in staat acht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorg of de uitoefening van rechten en plichten op grond van deze wet, legt hij dat schriftelijk vast en vermeldt daarbij de datum, het tijdstip en ter zake van welke beslissingen betrokkene niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.

  • 2

    De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt door de zorgverantwoordelijke niet genomen dan na overleg met de vertegenwoordiger.

  • 3

    De zorgverantwoordelijke stelt de geneesheer-directeur op de hoogte van de beslissing en het overleg met de vertegenwoordiger. Indien er geen vertegenwoordiger optreedt, stelt hij de geneesheer-directeur en de officier van justitie daarvan op de hoogte.


Artikel 1:6

  • 1

    In zaken betreffende deze wet, uitgezonderd hoofdstuk 5, paragraaf 6 en hoofdstuk 10, is uitsluitend bevoegd de rechter van de woonplaats van betrokkene, of van de plaats waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk verblijft. Zaken met betrekking tot minderjarige personen worden behandeld door de kinderrechter of door een meervoudige kamer waarvan de kinderrechter deel uitmaakt.

  • 2

    In zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6, is uitsluitend bevoegd de rechter die bevoegd is de in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg opgenomen beslissingen te nemen op grond van het Wetboek van Strafvordering of het Wetboek van Strafrecht.

  • 3

    In zaken betreffende hoofdstuk 10, is uitsluitend bevoegd de rechter van de plaats waar betrokkene verblijft. Zaken met betrekking tot minderjarige personen worden behandeld door de kinderrechter, of door een meervoudige kamer waarvan de kinderrechter deel uit maakt.

  • 4

    De beschikking van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad.


Artikel 1:7

  • 1

    De rechter geeft onverwijld aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene, indien niet blijkt dat betrokkene reeds een advocaat heeft, en:

    • a.

      ten aanzien van betrokkene een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel wordt ingediend als bedoeld in artikel 7:7 of een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid als bedoeld in artikel 5:4,

    • b.

      betrokkene beroep tegen de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:6, instelt,

    • c.

      betrokkene beroep tegen de beslissing van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 8:19, of het uitblijven daarvan, instelt, of

    • d.

      betrokkene beroep tegen de beslissing van de klachtencommissie, bedoeld in artikel 10:7, instelt.

  • 2

    Zodra de officier van justitie door betrokkene of de vertegenwoordiger op de hoogte wordt gebracht van het voornemen om beroep tegen de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:6, in te stellen, verstrekt hij, indien betrokkene geen advocaat heeft, de persoonsgegevens van betrokkene aan de rechter, die onverwijld aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene verstrekt.

  • 3

    De artikelen 38, 39, 40, 43 tot en met 45 en 48 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de toevoeging en de taak van de advocaat, bedoeld in deze wet.

  • 4

    De advocaat is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van zijn taak op grond van deze wet aan hem is toevertrouwd, tenzij enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. De advocaat kan zich op grond van zijn geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van getuigenis of het beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of rechterlijke procedure.


Artikel 1:8

  • 1

    Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg wordt betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd.

  • 2

    Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet beheerst, recht op bijstand van een tolk.


Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten


Artikel 2:1

  • 1

    De zorgaanbieder en de geneesheer-directeur bieden voldoende mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid, om daarmee verplichte zorg zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 2

    Verplichte zorg kan alleen als uiterste middel worden overwogen, indien er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg meer zijn.

  • 3

    Bij de voorbereiding, de afgifte, de tenuitvoerlegging, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging worden van de verplichte zorg, waaronder begrepen de verplichte zorg in ambulante omstandigheden, de proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid beoordeeld.

  • 4

    Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging wordt rekening gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen.

  • 5

    Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging worden de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de zorg vastgelegd.

  • 6

    De wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:

    • a.

      betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of

    • b.

      acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.

  • 7

    Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging worden de familie, de directe naasten van betrokkene en de huisarts zoveel mogelijk betrokken.

  • 8

    Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg worden de mogelijk nadelige effecten van de verplichte zorg op lange termijn voor betrokkene bij de beoordeling van de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid betrokken en indien mogelijk met terzake deskundigen besproken.

  • 9

    Bij de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg bij kinderen en jeugdigen worden zonodig aanvullende zorgvuldigheidseisen gesteld en de mogelijk nadelige effecten van de verplichte zorg op lange termijn op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van betrokkene en de deelname aan het maatschappelijk leven betrokken bij de beoordeling van de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid en indien mogelijk met terzake deskundigen besproken.


Artikel 2:2

  • 1

    De zorgaanbieder stelt op basis van de uitgangspunten van artikel 2:1 een beleidsplan vast over de toepassing van de verplichte zorg dat gericht is op het terugdringen en voorkomen van verplichte zorg en het zoeken naar alternatieven op basis van vrijwilligheid.

  • 2

    De zorgaanbieder geeft in het beleidsplan aan op welke wijze hij zorg draagt voor continuïteit in de zorgverlening indien verplichte zorg overgaat naar zorg op basis van vrijwilligheid of indien zorg op basis van vrijwilligheid overgaat naar verplichte zorg.

  • 3

    Voordat de zorgaanbieder het beleidsplan vaststelt, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.

  • 4

    De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat het beleidsplan wordt toegepast bij de voorbereiding, de uitvoering, de evaluatie, de wijziging en de beëindiging van verplichte zorg.


Hoofdstuk 5 Voorbereiden zorgmachtiging


Paragraaf 1 Melding en aanvraag voorbereiding zorgmachtiging

Paragraaf 1 Melding en aanvraag voorbereiding zorgmachtiging


Artikel 5:1

Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor het in behandeling nemen van meldingen betreffende personen voor wie de noodzaak tot geestelijke gezondheidszorg zou moeten worden onderzocht, het verrichten van onderzoek naar die noodzaak, het informeren van degene die een melding heeft gedaan en het zo nodig indienen van een aanvraag voor de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de officier van justitie.


Artikel 5:2

  • 1

    Een ieder kan een melding doen bij het college van burgemeester en wethouders over een persoon die woonachtig is in die gemeente of aldaar overwegend verblijft voor wie de noodzaak tot geestelijke gezondheidszorg, die mogelijk zou moeten worden verleend met verplichte zorg, zou moeten worden onderzocht.

  • 2

    Het college van burgemeester en wethouders draagt binnen een redelijke termijn, doch uiterlijk binnen veertien dagen, zorg voor een verkennend onderzoek naar de noodzaak, bedoeld in het eerste lid.

  • 3

    Als het college van burgemeester en wethouders van mening is dat de noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is, dient het college een aanvraag in als bedoeld in artikel 5:3, en bericht het college degene die de melding heeft gedaan over het indienen van een aanvraag, voor zover het een persoon betreft als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4

    Als het college van burgemeester en wethouders van mening is dat geen noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is, bericht het college daarover degene die de melding heeft gedaan, voor zover het een persoon betreft als bedoeld in het vijfde lid.

  • 5

    In het geval, bedoeld in het vierde lid, dient het college van burgemeester en wethouders niettemin een aanvraag voor de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging, vergezeld van het verkennend onderzoek, in bij de officier van justitie als bedoeld in artikel 5:3, indien degene die de melding heeft gedaan van mening is dat de noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is en de melding is gedaan door:

    • a.

      de vertegenwoordiger;

    • b.

      de echtgenoot, geregistreerde partner of degene met wie een samenlevingscontract is gesloten;

    • c.

      de ouders dan wel een van hen, voor zover deze niet optreden of optreedt als vertegenwoordiger;

    • d.

      de voor de continuïteit van zorg essentiële naasten.

  • 6

    De aanvraag, bedoeld in het derde of vijfde lid, wordt gedaan binnen veertien dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid. Indien het college van burgemeester en wethouders niet tijdig een aanvraag indient, staat in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep daartegen uitsluitend open voor de personen, bedoeld in het vijfde lid. Het beroepschrift kan in afwijking van artikel 6:12, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht zonder ingebrekestelling worden ingediend.

  • 7

    Indien degene die de melding heeft verricht anoniem wil blijven, worden zijn persoonsgegevens of andere gegevens die herleidbaar zijn tot de melder niet in de aanvraag vermeld.

  • 8

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld aan het verkennend onderzoek, bedoeld in het tweede lid.


Artikel 5:3

De officier van justitie kan ambtshalve of op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders, een geneesheer-directeur, een persoon die op beroepsmatige basis zorg verleent aan betrokkene, een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel p, van de Wet forensische zorg of een ambtenaar van de politie, besluiten een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden.


Paragraaf 2 Voorbereiding zorgmachtiging

Paragraaf 2 Voorbereiding zorgmachtiging


Artikel 5:4

  • 1

    Zodra de officier van justitie ambtshalve of op aanvraag met de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging begint:

    • a.

      wijst hij een geneesheer-directeur aan,

    • b.

      informeert hij de geneesheer-directeur ten behoeve van diens taak op grond van dit hoofdstuk, en verstrekt hij aan hem de zelfbindingsverklaring, voor zover aanwezig, en gegevens over een voor betrokkene eerder afgegeven machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling of rechterlijke machtiging als afgegeven op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging,

    • c.

      gaat hij na of er politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens of strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn over betrokkene die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel en de te leveren zorg en verstrekt hij die gegevens aan de geneesheer-directeur, tenzij het belang van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet, en

    • d.

      verstrekt hij, indien betrokkene geen advocaat heeft, de persoonsgegevens van betrokkene aan de rechter, ten behoeve van de last tot toevoeging, bedoeld in artikel 1:7.

  • 2

    Zodra de geneesheer-directeur door de officier is aangewezen:

    • a.

      informeert de geneesheer-directeur betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, schriftelijk, dat op aanvraag of ambtshalve een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid,

    • b.

      verstrekt de geneesheer-directeur de persoonsgegevens van betrokkene aan de patiëntenvertrouwenspersoon, met als doel betrokkene te kunnen informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een patiëntenvertrouwenspersoon, voor zover betrokkene daarmee instemt,

    • c.

      informeert de geneesheer-directeur betrokkene over de mogelijkheid om zich bij te laten staan door een familielid of naaste bij het opstellen van de zelfbindingsverklaring, het plan, bedoeld in artikel 5:5, de zorgkaart en het zorgplan, en

    • d.

      informeert de geneesheer-directeur betrokkene en de vertegenwoordiger schriftelijk over de mogelijkheid van advies en bijstand aan betrokkene door een patiëntenvertrouwenspersoon.


Artikel 5:5

  • 1

    Indien betrokkene of de vertegenwoordiger de geneesheer-directeur binnen drie dagen na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 5:4, tweede lid, onderdeel a, schriftelijk te kennen geeft met familie of naasten zelf een plan van aanpak te willen opstellen om verplichte zorg te voorkomen, besluit de geneesheer-directeur na overleg met de officier van justitie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen na de kennisgeving, of de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt geschorst om betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen.

  • 2

    De geneesheer-directeur kan alleen afwijzend besluiten indien:

    • a.

      hij van oordeel is dat het ernstig nadeel zich niet verdraagt met uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging,

    • b.

      betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te stellen en dat niet is gelukt, of

    • c.

      betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee verplichte zorg niet kon worden voorkomen en de feiten en omstandigheden sindsdien niet zodanig zijn veranderd dat de kans redelijkerwijs aanwezig moet worden geacht dat betrokkene nu wel in staat zal zijn een plan van aanpak op te stellen waarmee verplichte zorg kan worden voorkomen.

  • 3

    Voordat de geneesheer-directeur besluit, stelt hij betrokkene en de vertegenwoordiger in de gelegenheid om te worden gehoord.

  • 4

    De geneesheer-directeur stelt betrokkene, de vertegenwoordiger en de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, schriftelijk op de hoogte van zijn besluit. Indien hij afwijzend besluit, deelt hij aan betrokkene en de vertegenwoordiger tevens schriftelijk zijn beweegredenen mee.

  • 5

    Indien de geneesheer-directeur na overleg met de officier van justitie besluit om betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen, duurt de schorsing, bedoeld in het eerste lid, twee weken vanaf het moment waarop de geneesheer-directeur zijn besluit heeft meegedeeld op grond van het vierde lid, eerste volzin.

  • 6

    Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat onvoldoende voortgang wordt gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak, dan wel het ernstig nadeel zich niet langer verdraagt met verder uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging, kan de geneesheer-directeur na overleg met de officier van justitie besluiten nog voor het einde van de periode, bedoeld in het vijfde lid, de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te hervatten.

  • 7

    De geneesheer-directeur neemt het besluit, bedoeld in het zesde lid, niet dan na overleg met betrokkene en de vertegenwoordiger. De geneesheer-directeur stelt betrokkene en de vertegenwoordiger schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte van een dergelijk besluit.


Artikel 5:6

Indien er geen zorgverantwoordelijke voor betrokkene is, wijst de geneesheer-directeur een zorgverantwoordelijke voor betrokkene aan.


Paragraaf 3 De medische verklaring

Paragraaf 3 De medische verklaring


Artikel 5:7

Voor de toepassing van deze wet gelden voor de psychiater de volgende voorwaarden:


Artikel 5:8

  • 1

    De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater, indien van toepassing volgens het vastgestelde model, bedoeld in het tweede lid, over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en of uit het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit ten behoeve van de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging aan de rechter.

  • 2

    Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische verklaring worden vastgesteld.


Artikel 5:9

  • 1

    De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater in de medische verklaring in elk geval zijn bevindingen vermeldt inzake:

    • a.

      de symptomen die betrokkene vertoont en een diagnose of voorlopige diagnose van de psychische stoornis van betrokkene;

    • b.

      de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het ernstig nadeel leidt;

    • c.

      de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen.

  • 2

    De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater de zelfbindingsverklaring, voor zover aanwezig, verkrijgt, alsmede zo mogelijk overleg pleegt met de zorgverantwoordelijke of de huisarts.

  • 3

    Indien de medische verklaring dient ter beoordeling van het plan, bedoeld in artikel 5:5, draagt de geneesheer-directeur ervoor zorg dat de beoordeling van het zorgplan later plaatsvindt indien de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging niet wordt beëindigd.


Artikel 5:10

De geneesheer-directeur verstrekt de op grond van artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c, verkregen gegevens aan de psychiater ten behoeve van het opstellen van de medische verklaring.


Artikel 5:11

  • 1

    De geneesheer-directeur verstrekt de medische verklaring aan de officier van justitie.

  • 2

    De officier van justitie kan besluiten de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen, indien uit de medische verklaring blijkt dat:

    • a.

      er geen sprake is van een psychische stoornis,

    • b.

      het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis niet tot een ernstig nadeel leidt, of

    • c.

      verplichte zorg niet noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen.

  • 3

    De officier van justitie deelt zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing mee aan de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de zorgverantwoordelijke.


Paragraaf 4 De zorgkaart en het zorgplan

Paragraaf 4 De zorgkaart en het zorgplan


Artikel 5:12

  • 1

    Indien betrokkene dat wenst, stelt de zorgverantwoordelijke samen met betrokkene en de vertegenwoordiger een zorgkaart op. Indien betrokkene beschikt over een zelfbindingsverklaring, een plan als bedoeld in artikel 5:5, of andere schriftelijke wilsuitingen inzake zorg, worden afschriften daarvan als bijlage bij de zorgkaart gevoegd.

  • 2

    De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de zorgkaart te laten bijstaan door een familielid, naaste of patiëntenvertrouwenspersoon.

  • 3

    De patiëntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene advies en bijstand bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de zorgkaart.

  • 4

    Indien betrokkene of de vertegenwoordiger geen voorkeuren kenbaar wil maken, vermeldt de zorgverantwoordelijke dit op de zorgkaart.

  • 5

    De zorgverantwoordelijke overlegt de zorgkaart, inclusief de bijlagen, aan de geneesheer-directeur.


Artikel 5:18

  • 1

    Indien de officier van justitie van oordeel is dat niet is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg en besluit geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging in te dienen, kan de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3, binnen veertien dagen nadat de beslissing van de officier van justitie aan hem is meegedeeld, bij de officier van justitie schriftelijk en gemotiveerd een aanvraag indienen alsnog een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in te dienen.

  • 2

    Degene die de melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 5:2, vijfde lid, kan in de situatie, bedoeld in artikel 5:16, tweede lid, tweede volzin, binnen veertien dagen nadat hij bericht heeft ontvangen van het college van burgemeester en wethouders, bij de officier van justitie schriftelijk en gemotiveerd een aanvraag indienen alsnog een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in te dienen.

  • 3

    Indien uit de medische verklaring blijkt dat de psychische stoornis van betrokkene noodzaakt tot verplichte zorg en de aanvraag, bedoeld in het eerste of tweede lid, voldoende gemotiveerd is, dient de officier van justitie alsnog een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in. De officier van justitie voegt de gemotiveerde aanvraag, bedoeld in het eerste lid of tweede lid, de medische verklaring, de gegevens, bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c, voor zover aanwezig het plan, bedoeld in artikel 5:5, eerste lid, en het zorgplan alsmede de zorgkaart bij het verzoekschrift voor een zorgmachtiging. Artikel 5:17, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.


Paragraaf 6 De toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.

Paragraaf 6 De toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg.


Artikel 5:19


Hoofdstuk 6 Zorgmachtiging


Artikel 6:1

  • 1

    De rechter hoort betrokkene na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. De rechter stelt de vertegenwoordiger en de advocaat in de gelegenheid om hun zienswijze mondeling kenbaar te maken.

  • 2

    Indien betrokkene in Nederland verblijft en van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij in een door de rechtbank bepaalde locatie wordt gehoord, begeeft de rechter zich daartoe, vergezeld door de griffier, naar de woon- of verblijfplaats van betrokkene.

  • 3

    Indien betrokkene in een accommodatie verblijft, wordt de rechter, vergezeld van de griffier, door de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen. Indien betrokkene niet in Nederland verblijft, wordt de behandeling van het verzoek door de rechtbank aangehouden totdat betrokkene in Nederland kan worden gehoord.

  • 4

    De officier van justitie is aanwezig op de zitting bij de rechter tenzij evident is dat een nadere toelichting of motivering van het verzoek door de officier van justitie niet nodig is.

  • 5

    De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze of andere deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door betrokkene opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat betrokkene door het achterwege blijven daarvan niet in zijn belangen wordt geschaad. Indien hij een opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden daarvan in de uitspraak.

  • 6

    De rechter kan verplichten te verschijnen:

    • a.

      de officier van justitie;

    • b.

      de geneesheer-directeur;

    • c.

      de vertegenwoordiger;

    • d.

      de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld;

    • e.

      de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke;

    • f.

      een ambtenaar van politie die bekend is met betrokkene;

    • g.

      de gezinsvoogdijwerker.

  • 7

    Indien de rechter zich laat voorlichten in afwezigheid van betrokkene, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan betrokkene medegedeeld.

  • 8

    Betrokkene en de advocaat worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en verklaringen van de personen, bedoeld in het vijfde lid, of die van andere personen die door de rechter zijn verzocht om informatie te verschaffen.

  • 9

    Kosten van door de rechter opgeroepen getuigen en deskundigen komen ten laste van de Staat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de vergoeding van kosten.

  • 10

    In aanvulling op hetgeen uit deze wet voortvloeit, zijn de regels inzake de verzoekprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing op de verzoekprocedure, bedoeld in deze wet, en zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6. In zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6, is in afwijking van het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.


Artikel 6:2

  • 1

    De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk:

    • a.

      drie weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17, eerste lid, en artikel 5:18, derde lid;

    • b.

      drie weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid;

    • c.

      drie weken na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 5, van de Wet forensische zorg;

    • d.

      drie werkdagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in de artikelen 5:17, vijfde lid, en 8:12, vijfde lid;

    • e.

      drie weken na ontvangst van een nieuw verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:6, tweede lid.

  • 2

    De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt indien deze eindigt op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, indien noodzakelijk, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is.

  • 3

    Indien de rechter betrokkene in de gelegenheid stelt zelf een plan van aanpak als bedoeld in artikel 5:5 op te stellen wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, onder a, opgeschort met ten hoogste twee weken. Artikel 5:5, zesde en zevende lid, en artikel 5:8 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4

    Indien de rechter toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 6:1, vijfde lid, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c of e, met drie weken worden verlengd.

  • 5

    Dit artikel is niet van toepassing indien de rechter in zaken betreffende hoofdstuk 5, paragraaf 6, bij de beschikking inzake het verlenen van een zorgmachtiging, een in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10 of 11, van de Wet forensische zorg opgenomen beslissing neemt.


Artikel 6:3

Tegen de beschikking inzake het verlenen van een zorgmachtiging staat geen hoger beroep open.


Artikel 6:4

  • 1

    De rechter verleent een zorgmachtiging, indien naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:3, en het doel van verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:4, onderdelen b tot en met e.

  • 2

    Indien de rechter van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, maar met de in het zorgplan of de medische verklaring opgenomen zorg het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen, kan hij in de zorgmachtiging, in afwijking van het verzoekschrift, bedoeld in artikel 5:17, eerste lid, of de bijlagen, bedoeld in artikel 5:17, derde tot en met vijfde lid, andere verplichte zorg of doelen van verplichte zorg opnemen, alsmede in de zorgmachtiging bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld.

  • 3

    Indien de rechter een zorgmachtiging verleent tot opname in een accommodatie kan hij tevens in de zorgmachtiging bepalen dat betrokkene tijdelijk kan worden overgeplaatst naar een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, indien de geneesheer-directeur dit noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie. De duur van een tijdelijke overplaatsing wordt beperkt tot acht weken.

  • 4

    Indien de rechter een zorgmachtiging verleent tot opname in een accommodatie kan hij in de zorgmachtiging bepalen dat betrokkene wordt opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, indien hij dit noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie.

  • 5

    Indien de rechter een zorgmachtiging als bedoeld in de leden 3 en 4 verleent, behoudt betrokkene zijn rechtspositie op grond van deze wet. De rechter kan een zorgmachtiging als bedoeld in de leden 3 en 4 evenwel slechts verlenen indien hij in die zorgmachtiging, voor de duur van de opname in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, artikel 3.4 van de Wet forensische zorg, artikel 42, vijfde lid en artikel 44, alsmede de hoofdstukken V, VI en VII van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing verklaart.

  • 6

    De zorgmachtiging is bij voorraad uitvoerbaar.

  • 7

    De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing van de rechter aan:

    • a.

      betrokkene;

    • b.

      de vertegenwoordiger;

    • c.

      de advocaat;

    • d.

      de ouders van een minderjarige betrokkene of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt;

    • e.

      de echtgenoot, geregistreerde partner, degene met wie een samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene verzorgt;

    • f.

      de gezinsvoogdijwerker;

    • g.

      de aanvrager, bedoeld in artikel 5:3;

    • h.

      de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke en de huisarts;

    • i.

      de inspectie;

    • j.

      de officier van justitie.

  • 8

    Indien een zorgmachtiging strekkende tot opname in een accommodatie betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.


Artikel 6:5

De rechter verleent een zorgmachtiging voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor:


Artikel 6:6

  • 1

    De zorgmachtiging vervalt, indien:

    • a.

      de geldigheidsduur is verstreken;

    • b.

      de beslissing van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 8:18, tot beëindiging van het verlenen van alle vormen van verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging, zonder dat daaraan voorwaarden of beperkingen zijn verbonden, onherroepelijk is geworden;

    • c.

      de rechter op grond van een verzoekschrift van de officier van justitie als bedoeld in artikel 8:19, derde lid, heeft beslist tot beëindiging van het verlenen van alle vormen van verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging, zonder dat daaraan voorwaarden of beperkingen zijn verbonden;

    • d.

      een nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.

  • 2

    Indien de officier van justitie voordat de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 6:5, onderdeel a, is verstreken, dan wel uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur, bedoeld in artikel 6:5, onderdelen b en c, is verstreken, een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend, vervalt de eerdere zorgmachtiging in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel e. onderscheidenlijk, zodra de rechter onder toepassing van artikel 6:2, vierde lid, op het verzoekschrift heeft beslist.


Hoofdstuk 7 Crisismaatregel, machtiging tot voortzetting daarvan en aansluitend verzoek voor een zorgmachtiging


Paragraaf 1 Crisismaatregel door de burgemeester

Paragraaf 1 Crisismaatregel door de burgemeester


Artikel 7:1

  • 1

    De burgemeester kan ten aanzien van een persoon die zich in zijn gemeente bevindt een crisismaatregel nemen, indien:

    • a.

      er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is;

    • b.

      er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend ernstig nadeel veroorzaakt;

    • c.

      met de crisismaatregel het ernstig nadeel kan worden weggenomen;

    • d.

      de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht; en

    • e.

      er verzet is als bedoeld in artikel 1:4 tegen zorg.

  • 2

    De burgemeester kan een wethouder mandaat verlenen voor het nemen van een crisismaatregel.

  • 3

    De burgemeester neemt niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij:

    • a.

      ervoor zorg heeft gedragen dat een psychiater, indien van toepassing volgens het vastgestelde model, bedoeld in het zesde lid, in een medische verklaring zijn bevindingen vermeldt inzake de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, de noodzakelijk geachte vormen van verplichte zorg, en of de situatie, bedoeld in het eerste lid, zich voordoet, en

    • b.

      betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.

  • 4

    De officier van justitie verstrekt de burgemeester desgevraagd gegevens over een voor betrokkene eerder afgegeven machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling of rechterlijke machtiging als afgegeven op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

  • 5

    De officier van justitie verstrekt op aanvraag van de psychiater aan hem de gegevens, bedoeld in het vierde lid, en de politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel. Verstrekking door de officier van justitie kan achterwege blijven indien het belang van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

  • 6

    Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische verklaring als bedoeld in het derde lid worden vastgesteld.


Artikel 7:2

  • 1

    De burgemeester vermeldt in de crisismaatregel in elk geval:

    • a.

      de zorg die noodzakelijk is om de crisissituatie af te wenden;

    • b.

      de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke die worden belast met de uitvoering van de crisismaatregel en zo nodig de accommodatie;

    • c.

      de mogelijkheid van advies en bijstand door een patiëntenvertrouwenspersoon;

    • d.

      het recht op beroep, bedoeld in artikel 7:6.

  • 2

    De burgemeester zendt onverwijld een afschrift van zijn beslissing tot het nemen van een crisismaatregel en de afgegeven medische verklaring aan betrokkene, de advocaat, de geneesheer-directeur, de inspectie, de officier van justitie en voor zover aanwezig de vertegenwoordiger en de gezinsvoogdijwerker.

  • 3

    Indien betrokkene geen advocaat heeft, draagt de burgemeester binnen 24 uur na het nemen van de crisismaatregel ervoor zorg dat betrokkene wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij betrokkene daartegen bedenkingen heeft.

  • 4

    Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het derde lid.

  • 5

    De burgemeester verstrekt de persoonsgegevens van betrokkene aan de patiëntenvertrouwenspersoon, met als doel betrokkene te kunnen informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een patiëntenvertrouwenspersoon. De burgemeester verstrekt de persoonsgegevens alleen met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene.

  • 6

    De burgemeester draagt ervoor zorg dat de zorgverantwoordelijke ten behoeve van de verplichting, bedoeld in artikel 8:4, eerste lid, een afschrift van de afgegeven medische verklaring, bedoeld in artikel 7:1, derde lid, onderdeel a, ontvangt.


Paragraaf 2 Tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel

Paragraaf 2 Tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel


Artikel 7:3

  • 1

    Voorafgaand aan de beslissing over een crisismaatregel kan, indien redelijkerwijs mag worden verondersteld dat een crisismaatregel zal worden genomen, gedurende korte tijd verplichte zorg aan een persoon worden verleend.

  • 2

    De verplichte zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen als uiterste middel verleend indien dit noodzakelijk is in verband met de voorbereiding van de crisismaatregel en uitsluitend gedurende de periode die nodig is om de procedure voor de crisismaatregel af te ronden. Deze periode bedraagt als geheel ten hoogste achttien uur, en niet meer dan twaalf uur te rekenen vanaf het moment dat betrokkene door een psychiater wordt onderzocht ten behoeve van de medische verklaring.

  • 3

    De verplichte zorg, bedoeld in het eerste lid, kan, teneinde te laten onderzoeken of een crisismaatregel moet worden genomen en in afwachting van het nemen van de crisismaatregel, tevens inhouden dat een persoon zijn vrijheid wordt ontnomen en hij onverwijld wordt overgebracht naar een plaats die geschikt is voor tijdelijk verblijf.

  • 4

    De bevoegdheid, bedoeld in het eerste en derde lid, komt uitsluitend toe aan:

    • a.

      degene die is belast met de uitvoering van de ambulancezorg, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c, d en e, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen;

    • b.

      de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke;

    • c.

      personen behorende tot door Onze Minister aangewezen categorieën van deskundigen;

    • d.

      een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitoefening van de politietaak.

  • 5

    De ambtenaar van politie, bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, is niet bevoegd tot het verlenen van de verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:2, tweede lid, onderdeel a.

  • 6

    Het onderbrengen van betrokkene bij de politie of de Koninklijke marechaussee vindt uitsluitend plaats indien betrokkene wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit.

  • 7

    De personen, bedoeld in het vierde lid, informeren de zorgaanbieder en de burgemeester van een maatregel als bedoeld in het eerste lid.


Paragraaf 3 Geldigheidsduur

Paragraaf 3 Geldigheidsduur


Artikel 7:4

De burgemeester bepaalt de geldigheidsduur van de crisismaatregel, die ten hoogste drie dagen bedraagt. Indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.


Artikel 7:5

De crisismaatregel vervalt, indien:

  • a.

    de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel bij de rechter onder toepassing van artikel 7:7 heeft ingediend, in welk geval de crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:8, derde lid;

  • b.

    de geneesheer-directeur een beslissing als bedoeld in artikel 8:18, tweede lid, heeft genomen tot beëindiging van het verlenen van alle vormen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, zonder dat daaraan voorwaarden of beperkingen zijn verbonden.


Paragraaf 4 Beroep

Paragraaf 4 Beroep


Artikel 7:6

  • 1

    Betrokkene kan door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.

  • 2

    Met betrekking tot de behandeling van het beroep bij de rechter is artikel 6:1, eerste, tweede, derde, vijfde lid, eerste en tweede volzin, zesde tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing. De rechter kan de burgemeester verplichten te verschijnen.

  • 3

    Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking.

  • 4

    De rechter doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na indiening van het beroepschrift, uitspraak.

  • 5

    De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing van de rechter aan:

    • a.

      betrokkene;

    • b.

      de vertegenwoordiger;

    • c.

      de advocaat;

    • d.

      de burgemeester;

    • e.

      de geneesheer-directeur;

    • f.

      de inspectie;

    • g.

      de officier van justitie.

  • 6

    Tegen de beslissing van de rechter, bedoeld in het vierde lid, staat geen hoger beroep open.


Paragraaf 5 Verlenging crisismaatregel

Paragraaf 5 Verlenging crisismaatregel


Artikel 7:7

  • 1

    Indien de officier van justitie na ontvangst van de in artikel 7:2, tweede lid, bedoelde bescheiden van oordeel is dat ten aanzien van betrokkene de grondslag voor het nemen van een crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, aanwezig is, dient hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van deze stukken die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is, bij de rechter een verzoekschrift in voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel voor betrokkene.

  • 2

    De officier van justitie voegt bij het verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel de bescheiden, bedoeld in artikel 7:2, tweede lid. Artikel 5:17, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 7:8

  • 1

    Met betrekking tot de behandeling van het verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel is artikel 6:1, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Artikel 6:1, vierde lid, vijfde lid, eerste en tweede volzin, zesde lid, zevende lid, achtste lid en negende lid, is van overeenkomstige toepassing. De rechter kan, in afwijking van het verzoekschrift, bedoeld in artikel 7:7, eerste lid, of de bescheiden, bedoeld in artikel 7:2, tweede lid, besluiten tot het opnemen van andere vormen van verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:2, tweede lid, van de wet.

  • 3

    De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie dagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel als bedoeld in het eerste lid, respectievelijk in artikel 8:12, vijfde lid. Indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 4

    De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing van de rechter aan:

    • a.

      betrokkene;

    • b.

      de vertegenwoordiger;

    • c.

      de advocaat;

    • d.

      de ouders van een minderjarige betrokkene of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt;

    • e.

      de echtgenoot, geregistreerde partner, degene met wie een samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene verzorgt;

    • f.

      de gezinsvoogdijwerker;

    • g.

      de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke en de huisarts;

    • h.

      de inspectie;

    • i.

      de officier van justitie.

  • 5

    Tegen de beslissing van de rechter inzake het verlenen van een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel staat geen hoger beroep open.

  • 6

    Indien een machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.


Artikel 7:9

De machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel heeft een geldigheidsduur van drie weken na de dagtekening ervan.


Artikel 7:10

De machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel vervalt indien:

  • a.

    de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, bij de rechter heeft ingediend, in welk geval de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk, zodra de rechter onder toepassing van artikel 6:2, vierde lid, op het verzoekschrift heeft beslist;

  • b.

    de geneesheer-directeur een beslissing als bedoeld in artikel 8:18 heeft genomen tot beëindiging van het verlenen van alle vormen van verplichte zorg op grond van een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel, zonder dat daaraan voorwaarden of beperkingen zijn verbonden.


Artikel 7:11

  • 1

    De officier van justitie kan een verzoekschrift indienen bij de rechter voor een zorgmachtiging die aansluit op een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel.

  • 2

    Het verzoekschrift wordt schriftelijk en gemotiveerd ingediend.

  • 3

    Voordat de officier van justitie een verzoekschrift indient, zorgt hij ervoor dat de geneesheer-directeur:

    • a.

      betrokkene en de vertegenwoordiger schriftelijk informeert over de mogelijkheid van advies en bijstand aan betrokkene door een patiëntenvertrouwenspersoon, en

    • b.

      de persoonsgegevens van betrokkene aan de patiëntenvertrouwenspersoon verstrekt, met als doel betrokkene te kunnen informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een patiëntenvertrouwenspersoon, voor zover betrokkene daarmee instemt.

  • 4

    Bij het verzoekschrift voegt de officier van justitie een medische verklaring als bedoeld in artikel 5:8 en de gegevens, bedoeld in artikel 5:17, tweede lid, derde lid, met uitzondering van onderdeel d, vierde lid, en zesde lid. De officier van justitie verstrekt op aanvraag van de psychiater aan hem de politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel. Verstrekking door de officier van justitie kan achterwege blijven indien het belang van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

  • 5

    Gelijktijdig met het indienen van het verzoekschrift deelt de officier van justitie zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk mee aan betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de geneesheer-directeur.

  • 6

    De bepalingen uit hoofdstuk 5 zijn van overeenkomstige toepassing, behoudens de artikelen 5:1 tot en met 5:6, 5:10, 5:11, 5:16 tot en met 5:19.


Paragraaf 4 Veiligheidsonderzoek en huisregels

Paragraaf 4 Veiligheidsonderzoek en huisregels


Artikel 8:14

  • 1

    De zorgverantwoordelijke kan bij het gegronde vermoeden van aanwezigheid binnen de accommodatie van voorwerpen die betrokkene niet in zijn bezit mag hebben of die ernstig nadeel veroorzaken, ter voorkoming van een noodsituatie, een beslissing nemen tot onderzoek:

    • a.

      aan kleding of lichaam van betrokkene,

    • b.

      van de woonruimte binnen de accommodatie van betrokkene, dan wel

    • c.

      van poststukken afkomstig van of bestemd voor betrokkene die in een accommodatie verblijft, maar alleen in aanwezigheid van betrokkene.

  • 2

    De ontnomen voorwerpen worden voor betrokkene bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.

  • 3

    De zorgverantwoordelijke stelt de beslissing op schrift, voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering en stelt de geneesheer-directeur op de hoogte van de beslissing.

  • 4

    De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon.


Artikel 8:15

  • 1

    De zorgaanbieder stelt huisregels op voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie.

  • 2

    De huisregels bevatten geen andere regels dan bedoeld in het eerste lid en worden, indien van toepassing, vastgesteld volgens het model, bedoeld in het vijfde lid.

  • 3

    De zorgaanbieder stelt aan betrokkene en de vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk na diens opname in een accommodatie een schriftelijk overzicht van de in de accommodatie geldende huisregels ter hand.

  • 4

    De zorgverantwoordelijke zorgt ervoor dat betrokkene en de vertegenwoordiger een mondelinge toelichting op de huisregels ontvangen.

  • 5

    Bij regeling van Onze Minister kan een model voor huisregels worden vastgesteld.


Paragraaf 5 Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging

Paragraaf 5 Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging


Artikel 8:16

  • 1

    De geneesheer-directeur kan op aanvraag of ambtshalve de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke toewijzen. Betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke kunnen bij de geneesheer-directeur daartoe een schriftelijke en gemotiveerde aanvraag indienen.

  • 2

    De geneesheer-directeur deelt zijn beslissing op grond van het eerste lid schriftelijk en gemotiveerd aan betrokkene mee en zendt een afschrift van de beslissing aan de vertegenwoordiger, de advocaat en de officier van justitie.

  • 3

    De geneesheer-directeur kan geen ambtshalve beslissing of instemmende beslissing nemen op de aanvraag dan nadat de beoogde zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke zich bereid hebben verklaard tot het verlenen van zorg of verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

  • 4

    Indien de geneesheer-directeur ambtshalve een beslissing neemt of instemt met de aanvraag zendt hij een afschrift van de beslissing aan de:

    • a.

      betrokken zorgaanbieders,

    • b.

      zorgverantwoordelijke,

    • c.

      vertegenwoordiger,

    • d.

      advocaat,

    • e.

      officier van justitie,

    • f.

      griffie van de rechtbank, indien een machtiging tot verlenging van de crisismaatregel of zorgmachtiging voor betrokkene is afgegeven,

    • g.

      burgemeester, indien een crisismaatregel is genomen, en

    • h.

      inspectie.

  • 5

    De geneesheer-directeur stelt betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

  • 6

    Indien de geneesheer-directeur een ambtshalve of instemmende beslissing neemt als bedoeld in het eerste lid tot toewijzing van een andere zorgverantwoordelijke, draagt de eerder aangewezen zorgverantwoordelijke ervoor zorg dat het dossier, bedoeld in artikel 8:4, ter beschikking komt van de nieuw aangewezen zorgverantwoordelijke. Indien de geneesheer-directeur een ambtshalve of instemmende beslissing neemt als bedoeld in het eerste lid tot toewijzing van een andere zorgaanbieder, draagt de eerder aangewezen zorgaanbieder ervoor zorg dat de gegevens, bedoeld in artikel 8:24, eerste lid, ter beschikking komen van de nieuw aangewezen zorgaanbieder.

  • 7

    In de situatie, bedoeld in het zesde lid, tweede volzin, informeert de nieuw aangewezen zorgaanbieder zo spoedig mogelijk de eerder aangewezen zorgaanbieder indien de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging wordt beëindigd.


Artikel 8:17

  • 1

    De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke, dan wel uit eigen beweging een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, inhoudende het verlenen van tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan betrokkene, voor zover en voor zolang dit verantwoord is.

  • 2

    De geneesheer-directeur verzoekt Onze Minister van Veiligheid en Justitie schriftelijk om toestemming voor het nemen van een beslissing tot het verlenen van tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg, houdende opname in een accommodatie, op grond van een zorgmachtiging die is afgegeven met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, behoudens de gevallen waarin artikel 2.3, onderdeel 3, is toegepast en betrokkene is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

  • 3

    Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de geneesheer-directeur zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd zijn beslissing.

  • 4

    Indien de toestemming, bedoeld in het tweede lid, niet wordt gegeven, verleent de geneesheer-directeur geen tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg en wijst hij de aanvraag af.

  • 5

    De geneesheer-directeur kan aan de beslissing voorwaarden of beperkingen verbinden.

  • 6

    De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de zorgverantwoordelijke een afschrift van de beslissing, indien van toepassing voorzien van de beoordeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, en stelt hen uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

  • 7

    De geneesheer-directeur informeert tijdig de officier van justitie over de beslissing tot tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot verlenging van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

  • 8

    De geneesheer-directeur kan de voor de continuïteit van zorg voor betrokkene relevante familie en naasten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar verwachting zal verblijven informeren over de tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging, indien dit noodzakelijk is omdat essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk verkeer van betrokkene ontbreken.

  • 9

    De geneesheer-directeur kan op een daartoe strekkend schriftelijk en gemotiveerd verzoek of uit eigen beweging de beslissing tot tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg schriftelijk en gemotiveerd intrekken. Het zesde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.


Artikel 8:18

  • 1

    De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat of de zorgverantwoordelijke, dan wel uit eigen beweging een beslissing tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging indien het doel van verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg.

  • 2

    De geneesheer-directeur neemt niet eerder een beslissing over de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel of machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel dan nadat hij zich ervan heeft vergewist dat er geen verzoek voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel onderscheidenlijk een zorgmachtiging is ingediend.

  • 3

    Voor zover aan betrokkene verplichte zorg wordt verleend, houdende opname in een accommodatie, en betrokkene blijkens de eerder afgegeven medische verklaring ernstig nadeel voor een ander heeft veroorzaakt, neemt de geneesheer-directeur niet eerder een beslissing over beëindiging van de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging dan nadat hij overleg heeft gevoerd met de burgemeester die de crisismaatregel heeft afgegeven, in geval van beëindiging van de crisismaatregel, of met de officier van justitie en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar verwachting zal verblijven, in geval van beëindiging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging. Voorts neemt de geneesheer-directeur niet eerder een beslissing over beëindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging dan nadat hij zich door middel van een medische verklaring van een psychiater, indien van toepassing volgens het vastgestelde model, bedoeld in het veertiende lid, op de hoogte heeft gesteld van het oordeel van de psychiater over zijn voornemen om de verplichte zorg te beëindigen en over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.

  • 4

    De geneesheer-directeur verzoekt Onze Minister van Veiligheid en Justitie schriftelijk om toestemming voor het nemen van een beslissing tot beëindiging van de verplichte zorg, houdende opname in een accommodatie, op grond van een zorgmachtiging die is afgegeven met toepassing van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, behoudens de gevallen waarin artikel 2.3, eerste lid, onder 3, van die wet, is toegepast en betrokkene is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

  • 5

    Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de geneesheer-directeur zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd zijn beslissing.

  • 6

    Indien de toestemming, bedoeld in het vierde lid, niet wordt gegeven, beëindigt de geneesheer-directeur de verplichte zorg niet en wijst hij de aanvraag af.

  • 7

    De geneesheer-directeur neemt binnen veertien dagen na ontvangst van een aanvraag tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging een schriftelijke en gemotiveerde beslissing.

  • 8

    De geneesheer-directeur kan aan de beslissing voorwaarden of beperkingen verbinden.

  • 9

    De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de zorgverantwoordelijke een afschrift van de beslissing, indien van toepassing voorzien van de beoordeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing om aan de beslissing voorwaarden of beperkingen te verbinden, als bedoeld in het achtste lid, en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

  • 10

    De geneesheer-directeur informeert tijdig:

    • a.

      de burgemeester over de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel;

    • b.

      de officier van justitie over de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

  • 11

    De geneesheer-directeur kan de voor de continuïteit van zorg voor betrokkene relevante familie en naasten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar verwachting zal verblijven informeren over de beëindiging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging indien dit noodzakelijk is omdat essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk verkeer van betrokkene ontbreken.

  • 12

    Bij niet naleving van een aan de beslissing tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging door de geneesheer-directeur of de rechter verbonden voorwaarde of beperking trekt de geneesheer-directeur de beslissing tot beëindiging in.

  • 13

    De geneesheer-directeur deelt de beslissing tot intrekking, bedoeld in het twaalfde lid, uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing schriftelijk en gemotiveerd mee aan betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de zorgverantwoordelijke, en stelt hen daarbij in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon. De geneesheer-directeur informeert tijdig de burgemeester over de intrekking van de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, of de officier van justitie over de intrekking van de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.

  • 14

    Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische verklaring als bedoeld in het derde lid worden vastgesteld.


Artikel 8:19

  • 1

    Indien de geneesheer-directeur afwijzend of niet tijdig beslist op de aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging, kan degene die de aanvraag heeft ingediend bij de officier van justitie een aanvraag indienen om een verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging bij de rechter in te dienen. Ter voorbereiding van een verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg aan de rechter draagt de geneesheer-directeur zorg voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en overlegt deze aan de officier van justitie.

  • 2

    De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater in de medische verklaring tevens beoordeelt of de gezondheidstoestand van betrokkene zodanig is verbeterd dat het ernstig nadeel is weggenomen, dan wel welke voorwaarden of beperkingen aan een beëindiging van de verplichte zorg moeten worden gesteld om het ernstig nadeel weg te nemen. Artikel 5:10 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    De officier van justitie dient het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging onverwijld bij de rechter in en voegt bij het verzoekschrift:

    • a.

      een afschrift van de aanvraag voor beëindiging van de verplichte zorg op grond van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging,

    • b.

      de beslissing op de oorspronkelijke aanvraag, indien van toepassing voorzien van de beslissing van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, bedoeld in artikel 8:18, vijfde lid,

    • c.

      een afschrift van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel respectievelijk zorgmachtiging,

    • d.

      de medische verklaring, en

    • e.

      de politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel; verstrekking door de officier van justitie van de politiegegevens, justitiële en strafvorderlijke gegevens kan achterwege blijven indien het belang van enig strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, kan de officier van justitie besluiten geen verzoekschrift bij de rechter in te dienen, indien het een herhaalde aanvraag betreft en uit de aanvraag onvoldoende blijkt dat de feiten en omstandigheden na de eerdere aanvraag veranderd zijn.

  • 5

    In het geval de officier van justitie op het moment van ontvangst van de aanvraag tot beëindiging van verplichte zorg reeds is begonnen met de voorbereiding van een nieuw verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging of een wijziging van de zorgmachtiging, dan wel een dergelijk verzoekschrift bij de rechter is ingediend, voegt hij de aanvraag tot beëindiging van de verplichte zorg bij het verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging, het verzoekschrift tot wijziging van de zorgmachtiging, dan wel verzoekt hij de griffie van de rechtbank de aanvraag bij het ingediende verzoekschrift te voegen.

  • 6

    De officier van justitie deelt het besluit om geen verzoekschrift bij de rechter in te dienen, bedoeld in het vierde lid, dan wel de aanvraag te voegen bij het verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging of het verzoekschrift voor een wijziging van de zorgmachtiging, bedoeld in het vijfde lid, schriftelijk mee aan de aanvrager, betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat.

  • 7

    De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak op het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg. In het geval de aanvraag voor beëindiging van verplichte zorg is gevoegd bij het verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging of het verzoekschrift voor een wijziging van de zorgmachtiging, doet hij uitspraak over de beëindiging van de verplichte zorg gelijktijdig met de uitspraak inzake het verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging dan wel het verzoekschrift tot wijziging van de zorgmachtiging.

  • 8

    Indien de rechter voorwaarden verbindt aan de beëindiging van de verplichte zorg, is artikel 8:20 van overeenkomstige toepassing. Hij kan zich door de officier van justitie, zorgverantwoordelijke, de psychiater die de medische verklaring heeft afgegeven of een andere deskundige laten adviseren over de te stellen voorwaarden.

  • 9

    De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing van de rechter aan:

    • a.

      betrokkene,

    • b.

      de vertegenwoordiger,

    • c.

      de advocaat,

    • d.

      de ouders of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt;

    • e.

      de echtgenoot, geregistreerde partner, degene met wie een samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene verzorgt;

    • f.

      de gezinsvoogdijwerker;

    • g.

      de aanvrager, bedoeld in artikel 8:18, eerste lid,

    • h.

      de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke en de huisarts,

    • i.

      de inspectie;

    • j.

      de officier van justitie, en

    • k.

      de burgemeester, indien betrokkene verplichte zorg heeft ontvangen op grond van een crisismaatregel of machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.

  • 10

    De beslissing van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad.

  • 11

    Tegen de beslissing van de rechter op het verzoekschrift voor de beëindiging van de verplichte zorg staat geen hoger beroep open.


Artikel 8:20

  • 1

    De voorwaarden en beperkingen, bedoeld in de artikelen 8:17, vijfde lid, en 8:18, achtste lid, betreffen de zorg aan en het gedrag van betrokkene, ter voorkoming van het ernstig nadeel.

  • 2

    De voorwaarden en beperkingen kunnen ook inhouden dat betrokkene zich onder toezicht stelt van een zorgaanbieder of zorgverlener, die betrokkene hulp en steun verleent bij het naleven van de voorwaarden en beperkingen.

  • 3

    De geneesheer-directeur raadpleegt de zorgverantwoordelijke over de noodzakelijk geachte voorwaarden of beperkingen.

  • 4

    De geneesheer-directeur besluit slechts tot tijdelijke onderbreking of beëindiging van de verplichte zorg als betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of beperkingen en redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal naleven.


Artikel 8:21

  • 1

    De zorgverantwoordelijke, betrokkene en de vertegenwoordiger evalueren de uitvoering van de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, indien het voornemen bestaat de verplichte zorg te beëindigen.

  • 2

    De zorgverantwoordelijke en betrokkene stellen indien gewenst op basis van deze evaluatie een zelfbindingsverklaring op en passen zo nodig de zorgkaart van betrokkene aan.

  • 3

    De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om het plan, bedoeld in artikel 5:5, te evalueren en zo nodig aan te passen.


Paragraaf 6 Gegevensverwerking

Paragraaf 6 Gegevensverwerking


Artikel 8:22

  • 1

    Onder de gegevens die op grond van deze wet worden verwerkt, dan wel kunnen worden verwerkt, worden justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming begrepen. De geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, de burgemeester, de politie, de officier van justitie en inspectie vermelden bij het verstrekken van persoonsgegevens aan elkaar tevens het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van betrokkene.

  • 2

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de gegevensverwerkingen die voortvloeien uit deze wet worden ingericht en met aanvullende waarborgen worden omkleed, waaronder begrepen de technische standaarden daarvoor.

  • 3

    De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.


Artikel 8:23

Het openbaar ministerie zorgt, ten behoeve van de uitvoering van de taak van de officier van justitie, bedoeld in deze wet, voor het beschikbaar zijn van de volgende gegevens:

  • a.

    machtigingen tot voortzetting van de inbewaringstelling en rechterlijke machtigingen als afgegeven op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

  • b.

    crisismaatregelen;

  • c.

    machtigingen tot voorzetting van de crisismaatregel;

  • d.

    zorgmachtigingen;

  • e.

    in voorbereiding zijnde of afgewezen verzoekschriften voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel;

  • f.

    in voorbereiding zijnde of afgewezen verzoekschriften voor een zorgmachtiging;

  • g.

    in voorbereiding zijnde of afgewezen verzoekschriften als bedoeld in artikel 28a van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

  • h.

    de aanvragen voor de voorbereiding van een zorgmachtiging, bedoeld in artikel 5:3;

  • i.

    medische verklaringen als bedoeld in artikel 5:8, 7:1, 7:11, 8:18 en 8:19;

  • j.

    bevindingen van de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 5:15;

  • k.

    beslissingen op grond van de artikelen 8:18 en 8:19;

  • l.

    zelfbindingsverklaringen.


Artikel 8:24

  • 1

    De zorgaanbieder zorgt ten behoeve van de uitvoering van deze wet en het toezicht door de inspectie voor het digitaal beschikbaar zijn van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam van betrokkene, diens burgerservicenummer, de naam van de zorgverantwoordelijke en de naam van de geneesheer-directeur;

    • b.

      de zelfbindingsverklaring;

    • c.

      de vorm van de aan betrokkene verleende verplichte zorg;

    • d.

      de noodzaak van de verplichte zorg;

    • e.

      de begin- en einddatum van de vorm van de verplichte zorg;

    • f.

      de duur en frequentie van de verplichte zorg;

    • g.

      de zorgmachtiging;

    • h.

      de crisismaatregel en machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel;

    • i.

      de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel op grond van artikel 7:3;

    • j.

      de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in een onvoorziene situatie op grond van artikel 8:11;

    • k.

      de beslissingen van de geneesheer-directeur op de aanvragen voor tijdelijke onderbreking of beëindiging van een zorgmachtiging op grond van de artikelen 8:17 of 8:18;

    • l.

      de beslissingen van de rechter op verzoekschriften voor beëindiging van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:19;

    • m.

      de behandeling op grond van artikel 9:6, het toepassen van middelen of maatregelen als bedoeld in artikel 9:8, eerste lid, of het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 9:9;

    • n.

      de beslissingen van de strafrechter op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg waaruit blijkt of iemand is opgenomen met een nog geldende justitiële titel op grond van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2

    De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de inspectie een digitaal overzicht van de gegevens, bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze gegevens in plaats van aan de inspectie op een bij of krachtens die maatregel aangewezen wijze verstrekt worden aan en verwerkt worden door een door Onze Minister aan te wijzen instantie.


Artikel 8:25

  • 1

    De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de inspectie een door het bestuur van de zorgaanbieder ondertekende analyse over de verplichte zorg die door hem in die periode is verleend.

  • 2

    Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inhoud en de wijze van verstrekken van de analyse.


Artikel 8:26

  • 1

    De zorgaanbieder verschaft de psychiater ten behoeve van diens taak op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5 en artikel 7:1, inzage in de zelfbindingsverklaring.

  • 2

    De zorgverantwoordelijke verschaft de psychiater ten behoeve van diens taak op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5 en artikel 7:1, inzage in het zorgplan, bedoeld in artikel 5:14, en het dossier van betrokkene, bedoeld in artikel 8:4.


Artikel 8:27

  • 1

    De zorgverantwoordelijke verstrekt desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden betrokkene, bedoeld in artikel 8:4, aan:

    • a.

      een persoon ten behoeve van wie de betrokkene bij leven toestemming heeft gegeven indien die toestemming schriftelijk of elektronisch is vastgelegd;

    • b.

      een nabestaande of een vertegenwoordiger, indien die nabestaande of die vertegenwoordiger een mededeling over een incident op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft gekregen;

    • c.

      een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.

  • 2

    De zorgverantwoordelijke verstrekt aan degene of de instelling die het gezag uitoefende over de betrokkene die op het moment van overlijden de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van deze betrokkene, tenzij dit in strijd is met de zorg van een goed zorgverlener.

  • 3

    Op grond van dit artikel worden uitsluitend gegevens verstrekt voor zover deze betrekking hebben op de grond waarvoor inzage wordt verleend.

  • 4

    Op grond van dit artikel worden geen gegevens verstrekt voor zover schriftelijk of elektronisch is vastgelegd dat de overleden betrokkene die de leeftijd van twaalf jaar had bereikt en tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat was, deze inzage niet wenst, of daarbij de persoonlijke levenssfeer van een ander wordt geschaad.


Artikel 8:27a

  • 1

    Indien op grond van artikel 8.27, eerste lid, onderdeel c, om inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden betrokkene wordt gevraagd vanwege een vermoeden van een medische fout en de zorgverantwoordelijke de gevraagde inzage of het gevraagde afschrift niet verstrekt, verstrekt de zorgverantwoordelijke op verzoek van degene die om de inzage of het afschrift heeft gevraagd inzage in of afschrift van de gegevens aan een door de verzoeker aangewezen onafhankelijke arts.

  • 2

    De arts, bedoeld in het eerste lid, beoordeelt of het niet verstrekken van de inzage of het afschrift gerechtvaardigd is. Indien de arts van oordeel is dat het niet verstrekken niet gerechtvaardigd is, verstrekt de zorgverantwoordelijke alsnog inzage of afschrift aan de verzoeker.


Artikel 8:28

In afwijking van artikel 8:34 en van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de burgemeester en de officier van justitie zonder toestemming van betrokkene gegevens en bescheiden ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek aan een ander verstrekken, indien:

  • a.

    het onderzoek voorziet in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene niet wordt geschaad,

  • b.

    het onderzoek een zwaarwegend algemeen belang dient, en

  • c.

    betrokkene niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen verstrekking.


Artikel 8:29

  • 1

    Onverminderd andere verplichtingen tot het verstrekken van gegevens die voortvloeien uit deze wet, verstrekken de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, de burgemeester, de politie en de officier van justitie elkaar gegevens voor zover dat strikt noodzakelijk is ter voorkoming of beperking van ernstig nadeel, en dit hoort bij de uitoefening van ieders taak op grond van deze wet.

  • 2

    De geneesheer-directeur, de burgemeester, de politie en de officier van justitie stellen de zorgverantwoordelijke ten behoeve van diens taak op grond van artikel 8:4, tweede lid, op de hoogte indien zij op grond van het eerste lid gegevens over betrokkene uitwisselen zonder diens toestemming.


Artikel 8:30

  • 1

    Onze Minister verwerkt gegevens die betrekking hebben op de verplichte zorg teneinde een zorgvuldig en samenhangend beleid ter zake te kunnen voeren en de stelselverantwoordelijkheid te kunnen waarborgen.

  • 2

    De zorgaanbieder, het openbaar ministerie, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester verstrekken kosteloos gegevens aan Onze Minister ten behoeve van de verwerking, bedoeld in het eerste lid. Deze verstrekking kan zowel een incidenteel als een structureel karakter hebben.

  • 3

    De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen persoonsgegevens zijn, inclusief het burgerservicenummer, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de taak, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden niet verwerkt voor andere doeleinden dan aldaar bedoeld en worden daar waar mogelijk verwerkt op een wijze die waarborgt dat zij niet tot een persoon herleidbaar zijn.

  • 5

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inhoud van de gegevens, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, de wijze waarop de verwerking en de verstrekking plaatsvindt, de tijdvakken waarop de gegevens die worden verwerkt betrekking hebben en de tijdstippen waarop de gegevens versterkt dienen te worden. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze gegevens in plaats van aan Onze Minister op een bij of krachtens die maatregel aangewezen wijze verstrekt worden aan en verwerkt worden door een door Onze Minister aan te wijzen instantie.


Artikel 8:31

  • 1

    De officieren van justitie, de colleges van burgemeester en wethouders en de geneesheren-directeuren van zorgaanbieders die deel uitmaken van een regio voeren periodiek overleg met elkaar, de politie en overige ketenpartners in de zorg, over het aanbod van verplichte zorg in de regio, de knelpunten bij de voorbereiding daarop en de tenuitvoerlegging en de uitvoering ervan, waaronder in ieder geval begrepen de noodzakelijke gegevensverstrekking, alsmede het toezicht op de verplichte zorg.

  • 2

    Het overleg, bedoeld in het eerste lid, vindt in ieder geval eenmaal per drie maanden plaats.


Artikel 8:32

  • 1

    Het openbaar ministerie bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 8:23, onderdelen a, b, c, en d, gedurende twintig jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de maatregel of machtiging wordt beëindigd.

  • 2

    Het openbaar ministerie bewaart de in voorbereiding zijnde verzoekschriften en de afgewezen verzoekschriften, bedoeld in artikel 8:23, onderdelen e, f en g, gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf respectievelijk het tijdstip waarop de voorbereiding is beëindigd dan wel vanaf het moment van het treffen van de beschikking tot afwijzing.

  • 3

    Het openbaar ministerie bewaart de aanvragen, de medische verklaringen, bevindingen en beslissingen, bedoeld in artikel 8:23, onderdelen h tot en met k, gedurende één jaar, te rekenen vanaf respectievelijk het tijdstip waarop de officier van justitie besluit geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging in te dienen dan wel vanaf het moment van verkrijging van de bedoelde gegevens. Het openbaar ministerie bewaart zelfbindingsverklaringen, bedoeld in artikel 8:23, onderdeel l, gedurende één jaar, te rekenen vanaf het einde van de geldigheidsduur van de zelfbindingsverklaring.

  • 4

    De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de burgemeester bewaren de op grond van deze wet verkregen gegevens gedurende de termijn, bedoeld in artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek te rekenen vanaf het tijdstip waarop de crisismaatregel, de voortzetting van de crisismaatregel, de zorgmachtiging of de verplichte zorg, bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, eerste volzin wordt beëindigd.


Artikel 8:33

  • 1

    Na afloop van de termijnen, bedoeld in artikel 8:32 worden de gegevens vernietigd, tenzij:

    • a.

      redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander dan betrokkene, of

    • b.

      het bij de wet bepaalde zich tegen vernietiging verzet.

  • 2

    In afwijking van het bepaalde in artikel 8:32 worden vanaf vijf jaar na de beëindiging van de crisismaatregel, de voortzetting van de crisismaatregel, de zorgmachtiging of de verplichte zorg, bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, eerste volzin, de gegevens binnen drie maanden vernietigd indien betrokkene daartoe verzoekt, tenzij:

    • a.

      redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander dan betrokkene, of

    • b.

      het bij de wet bepaalde zich tegen vernietiging verzet.


Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen ten aanzien van personen met een strafrechtelijke titel


Paragraaf 1 Personen met een strafrechtelijke titel die worden geplaatst in een accommodatie

Paragraaf 1 Personen met een strafrechtelijke titel die worden geplaatst in een accommodatie


Artikel 9:1

  • 1

    Een persoon die in een accommodatie verblijft en aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, wordt voor de toepassing van deze wet vanaf het moment van opname in de accommodatie aangemerkt als betrokkene aan wie op grond van een zorgmachtiging verplichte zorg strekkende tot opname in een accommodatie wordt verleend. Ten aanzien van een dergelijke persoon is voor zijn verblijf in de accommodatie en de behandeling van zijn psychische stoornis het bepaalde in deze paragraaf van toepassing.

  • 2

    Voor een persoon die met zijn instemming in een accommodatie verblijft en die:

    • a.

      tevens forensisch patiënt in de zin van artikel 1.1 van de Wet forensische zorg is, dan wel

    • b.

      aan wie de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, of ten aanzien van wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk is beëindigd, gelden de artikelen 8:14, 8:15, 9:2 en 9:9 van deze wet. Hoofdstuk 10 is van overeenkomstige toepassing op beslissingen ingevolge de artikelen 8:14, 8:15, 9:2 en 9:9.


Artikel 9:2

Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat voldaan is aan de criteria voor het verlenen van verlof of ontslag, dan wel dat betrokkene, aan wie tevens een justitiële titel die strekt tot vrijheidsbeneming is opgelegd, in aanmerking komt voor overplaatsing, verzoekt hij Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe een beslissing te nemen. Onze Minister van Veiligheid en Justitie neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. Hij betrekt daarbij de overwegingen en de voorwaarden die de geneesheer-directeur ingevolge de artikelen 8:16 tot en met 8:18 nodig oordeelt.


Artikel 9:3

  • 1

    De geneesheer-directeur wijst een zorgverantwoordelijke voor betrokkene aan en stelt hiervan op de hoogte:

    • a.

      betrokkene,

    • b.

      de vertegenwoordiger,

    • c.

      de advocaat,

    • d.

      de ouders of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt;

    • e.

      de echtgenoot, geregistreerd partner, degene met wie een samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene verzorgt;

    • f.

      de huisarts;

    • g.

      de officier van justitie.

  • 2

    Artikel 8:3 is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 9:4


Artikel 9:5

Behandeling van betrokkene vindt slechts plaats:

  • a.

    voor zover deze is voorzien in het zorgplan,

  • b.

    indien het overleg over het zorgplan tot overeenstemming heeft geleid, en

  • c.

    indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich niet tegen behandeling verzet.


Artikel 9:6

  • 1

    Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 9:5, onderdelen b en c, kan niettemin behandeling plaatsvinden:

    • a.

      voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of

    • b.

      voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene binnen een accommodatie doet veroorzaken, af te wenden.

  • 2

    Behandeling overeenkomstig het eerste lid vindt plaats krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.

  • 3

    Artikel 8:9 is van overeenkomstige toepassing op de behandeling.

  • 4

    Bij een behandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in de beslissing, bedoeld in het tweede lid, vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is zo kort mogelijk maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt.

  • 5

    Indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid, voortzetting van de behandeling of opnieuw een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het vierde lid, tweede volzin, van toepassing.

  • 6

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen middelen of maatregelen worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven middelen of maatregelen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.

  • 7

    De geneesheer-directeur stelt de vertegenwoordiger en de advocaat zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van een behandeling als bedoeld in het eerste lid en van de voortzetting van de behandeling, bedoeld in het vijfde lid, en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon.


Artikel 9:7

  • 1

    Ten aanzien van betrokkene die een zelfbindingsverklaring heeft, wordt voor de in de verklaring voorziene duur de in de verklaring voorziene behandeling in het zorgplan opgenomen.

  • 2

    Onverminderd artikel 9:6, eerste lid, onderdeel b, kan met betrekking tot betrokkene die zich met een verklaring als bedoeld in het eerste lid heeft verbonden, de in de verklaring voorziene behandeling worden toegepast, ook indien de patiënt zich daartegen verzet.


Artikel 9:8

  • 1

    De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld in artikel 1:4, beslissen tot het toepassen van middelen of maatregelen waar het zorgplan met inachtneming van de artikelen 9:5 en 9:6 niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie, die door betrokkene in de accommodatie als gevolg van de psychische stoornis wordt veroorzaakt, noodzakelijk is gelet op:

    • a.

      ernstig nadeel voor betrokkene of anderen,

    • b.

      de veiligheid binnen de accommodatie,

    • c.

      de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of

    • d.

      de voorkoming van strafbare feiten.

  • 2

    De artikelen 8:12, eerste en tweede lid, en 8:13 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    De middelen en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.


Artikel 9:9

  • 1

    Beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek kunnen door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien:

    • a.

      van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de zorgverantwoordelijke blijkt, dan wel

    • b.

      dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

  • 2

    Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond de accommodatie kunnen, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9:8, derde lid, door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien:

    • a.

      naar het oordeel van de zorgverantwoordelijke van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

    • b.

      dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

  • 3

    Beperkingen in het recht op het vrij gebruik van communicatiemiddelen kunnen door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien:

    • a.

      naar het oordeel van de zorgverantwoordelijke van de uitoefening van het recht op vrij gebruik van communicatiemiddelen ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

    • b.

      indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

  • 4

    Op het opleggen van beperkingen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is artikel 8:9 van overeenkomstige toepassing.


Artikel 9:10

  • 1

    De artikelen 8:4, 8:14, 8:15, 8:21, 8:22, 8:23, 8:24, 8:25, 8:26, 8:27, 8:27a, 8:32 en 8:33, alsmede hoofdstuk 11 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Hoofdstuk 10 is van toepassing op een verplichting of een beslissing op grond van de artikelen 9:3 tot en met 9:9.


Paragraaf 2 Vaststellen identiteit forensische patiënten

Paragraaf 2 Vaststellen identiteit forensische patiënten


Artikel 9:11


Hoofdstuk 10 Klachtenprocedure en schadevergoeding


Paragraaf 1 Instelling en taakomschrijving van de klachtencommissie

Paragraaf 1 Instelling en taakomschrijving van de klachtencommissie


Artikel 10:1

  • 1

    De zorgaanbieder is aangesloten bij een door één of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en één of meer representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde klachtencommissie die bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie leden die niet werkzaam zijn bij of voor de zorgaanbieder en die zodanig is samengesteld dat een deskundige en zorgvuldige beslissing op de klacht is gewaarborgd.

  • 2

    De klachtencommissie beslist, in afwijking van hoofdstuk 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, op klachten als bedoeld in artikel 10:3.


Artikel 10:2

  • 1

    Ten behoeve van de vervulling van haar taak houdt de klachtencommissie zich in elk geval op de hoogte van de ontwikkelingen op het terrein van het verlenen van zorg en verplichte zorg aan personen met een psychische stoornis.

  • 2

    De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en verrichten hun werkzaamheden zonder vooringenomenheid.

  • 3

    De leden van de klachtencommissie behandelen geen klachten waarbij zij een relatie hebben tot de klager, betrokkene of de vertegenwoordiger.

  • 4

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de klachtencommissie.


Paragraaf 2 De klachtprocedure

Paragraaf 2 De klachtprocedure


Artikel 10:3

  • 1

    Betrokkene, de vertegenwoordiger of een nabestaande van betrokkene kan een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van artikel:

    • a.

      1:5;

    • b.

      4:1, tweede lid;

    • c.

      7:3, met uitzondering van klachten betreffende de ambtenaar van politie;

    • d.

      8:4;

    • e.

      8:7;

    • f.

      8:9;

    • g.

      8:11;

    • h.

      8:12;

    • i.

      8:13;

    • j.

      8:14;

    • k.

      8:15;

    • l.

      8:16, eerste, tweede en derde lid;

    • m.

      8:17;

    • n.

      8:18, achtste en twaalfde lid;

    • o.

      8:20;

    • p.

      8:21;

    • q.

      8:34, met uitzondering van klachten betreffende de officier van justitie, de rechter, de psychiater, bedoeld in artikel 5:7, de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders;

    • r.

      9:3;

    • s.

      9:4;

    • t.

      9:5;

    • u.

      9:6;

    • v.

      9:7;

    • w.

      9:8;

    • x.

      9:9.

  • 2

    Indien uitvoering wordt gegeven aan artikel 6:4, vierde en vijfde lid, of sprake is van de situatie zoals omschreven in artikel 8:12, achtste lid, kan betrokkene, de vertegenwoordiger of een nabestaande van betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht indienen bij de klachtencommissie over een beslissing op grond van artikel 3.4, eerste of tweede lid, van de Wet forensische zorg, artikelen 42, vijfde lid, 44, of hoofdstukken V, VI of VII van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.


Artikel 10:4

  • 1

    De klachtencommissie behandelt de klacht zodanig dat een deskundige en zorgvuldige beslissing op de klacht is gewaarborgd.

  • 2

    De behandeling van de klacht geschiedt overeenkomstig een door de klachtencommissie te treffen regeling, die in ieder geval waarborgt dat:

    • a.

      aan de behandeling van de klacht niet wordt deelgenomen door een persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht;

    • b.

      de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht in staat worden gesteld te worden gehoord;

    • c.

      het horen plaatsvindt op een locatie die op eenvoudige wijze bereikbaar is voor betrokkene;

    • d.

      de klager en de persoon tegen wiens beslissing de klacht is gericht zich kunnen doen bijstaan door degenen die zij daarvoor hebben aangewezen;

    • e.

      de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zoveel mogelijk wordt beschermd.


Artikel 10:5

  • 1

    De klachtencommissie kan een beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.

  • 2

    De klachtencommissie neemt een schriftelijke en gemotiveerde beslissing binnen 14 dagen na ontvangst van de klacht.

  • 3

    Indien de klacht een beslissing of de nakoming van een verplichting betreft die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan in de tijd dat de klacht bij de klachtencommissie aanhangig is het gevolg is komen te vervallen, neemt de klachtencommissie een schriftelijke en gemotiveerde beslissing binnen vier weken na ontvangst van de klacht.

  • 4

    Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten indien een gelijke klacht van eenzelfde persoon nog in behandeling is.


Artikel 10:6

  • 1

    De beslissing van de klachtencommissie strekt tot:

    • a.

      onbevoegdverklaring van de klachtencommissie,

    • b.

      niet-ontvankelijkverklaring van de klacht,

    • c.

      ongegrondverklaring van de klacht, of

    • d.

      gegrondverklaring van de klacht.

  • 2

    De klachtencommissie verklaart een klacht niet-ontvankelijk, indien deze betrekking heeft op de inhoud van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging als zodanig.

  • 3

    Indien de klachtencommissie de klacht tegen een beslissing gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.

  • 4

    Indien de klachtencommissie de klacht gegrond verklaart, kan zij een opdracht geven tot het nemen van een nieuwe beslissing of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing.

  • 5

    De klachtencommissie kan een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling.

  • 6

    De klachtencommissie deelt de beslissing mee aan de indiener van de klacht, betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat, de geneesheer-directeur, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, de inspectie.

  • 7

    De klachtencommissie maakt de uitspraken over de aan de klachtencommissie voorgelegde klachten openbaar in zodanige vorm dat deze niet tot personen herleidbaar zijn, behoudens voor zover het de zorgaanbieder betreft.


Paragraaf 1 Toezicht

Paragraaf 1 Toezicht


Artikel 13:1

  • 1

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de inspectie.

  • 2

    Indien verplichte zorg wordt verleend of de inspectie een gegrond vermoeden heeft dat verplichte zorg wordt verleend, zijn de met het toezicht belaste ambtenaren bij de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning of verblijfsruimte binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat noodzakelijk is voor het toezicht op de verplichte zorg in de woning of verblijfsruimte. Zij beschikken niet over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3

    De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van het dossier van betrokkene. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken toezichthouder.

  • 4

    De zorgaanbieder, geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke alsmede alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn, geven aan de met het toezicht belaste ambtenaren alle door hen verlangde inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 5

    De zorgaanbieder stelt de met het toezicht belaste ambtenaren in de gelegenheid met betrokkene te spreken, al of niet op verzoek van betrokkene.

  • 6

    Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18 december 2002 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, 19) zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren bedoeld in het eerste lid beschikken, met dien verstande dat de leden slechts van deze bevoegdheden gebruik kunnen maken voor zover het een betrokkene betreft aan wie verplichte zorg in een accommodatie wordt verleend. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 13:2

  • 1

    Indien bij de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke het gegronde vermoeden bestaat dat de uitvoering van de verplichte zorg ernstig tekortschiet, doet hij daarvan melding aan de inspectie.

  • 2

    Indien de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke onvoldoende, niet of niet tijdig reageert op de klachten van de patiëntenvertrouwenspersoon of de familievertrouwenspersoon over de uitvoering van de verplichte zorg, kan de patiëntenvertrouwenspersoon of familievertrouwenspersoon dit melden aan de inspectie.


Artikel 13:3

  • 1

    Indien betrokkene zich onttrekt aan verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging meldt de geneesheer-directeur dit aan de officier van justitie.

  • 2

    Indien betrokkene zich onttrekt aan verplichte zorg op grond van hoofdstuk 9, paragraaf 1, meldt de geneesheer-directeur dit aan de officier van justitie en aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, en voegt indien van toepassing daarbij de melding, bedoeld in het vijfde lid.

  • 3

    De geneesheer-directeur meldt vermissing bij de politie indien betrokkene onvindbaar is of doet een verzoek tot ondersteuning bij de politie indien betrokkene weigert terug te keren naar de accommodatie waarin hij op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging is opgenomen.

  • 4

    Zodra de uitvoering van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging wordt hervat, meldt de geneesheer-directeur dit aan de officier van justitie.

  • 5

    Indien de geneesheer-directeur het ernstige vermoeden heeft dat betrokkene in levensgevaar verkeert of een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal plegen met ernstig nadeel voor hemzelf of een ander tot gevolg, vermeldt hij dit met redenen omkleed in de melding aan de officier van justitie en de melding van vermissing.


Artikel 13:3a

  • 1

    Indien het ernstige vermoeden bestaat dat betrokkene, die zich aan de uitvoering van de verplichte zorg heeft onttrokken, in levensgevaar verkeert of een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal plegen met ernstig nadeel voor hemzelf of een ander tot gevolg, kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van betrokkene een opsporingsambtenaar bevelen:

    • a.

      een persoon stelselmatig te volgen of stelselmatig diens aanwezigheid of gedrag waar te nemen, zo nodig met behulp van een technisch hulpmiddel;

    • b.

      vertrouwelijke communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, op te nemen met een technisch hulpmiddel;

    • c.

      gegevens te vorderen over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan gegevens betreffen die ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel na het tijdstip van de vordering worden verwerkt;

    • d.

      gegevens te vorderen ter zake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst;

    • e.

      met inachtneming van artikel 3.22, derde en vierde lid, van de Telecommunicatiewet, met behulp van in dat artikel bedoelde apparatuur het nummer te verkrijgen waarmee de gebruiker van een communicatiedienst kan worden geïdentificeerd;

    • f.

      gegevens te vorderen van degene die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt ter zake van naam, adres, postcode, woonplaats, postadres, geboortedatum, geslacht en administratieve kenmerken;

    • g.

      gegevens te vorderen van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens.

  • 2

    Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste een week. Het kan telkens voor een termijn van ten hoogste een week worden verlengd.

  • 3

    Het bevel is schriftelijk en vermeldt:

    • a.

      de naam van betrokkene;

    • b.

      de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

    • c.

      bij toepassing van het eerste lid, onderdeel a of c, de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de bedoelde persoon;

    • d.

      bij toepassing van het eerste lid, onderdeel b, zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker;

    • e.

      bij toepassing van het eerste lid, onderdeel a, een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de stelselmatige observatie plaatsvindt;

    • f.

      bij toepassing van het eerste lid, onderdeel e, de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van een communicatiedienst van wie het nummer moet worden verkregen;

    • g.

      bij toepassing van het eerste lid, onderdelen f of g, de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon op wie de te verstrekken gegevens betrekking hebben;

    • h.

      de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en;

    • i.

      de geldigheidsduur van het bevel.

  • 4

    Indien bij toepassing van het eerste lid, onderdeel b, het bevel betrekking heeft op communicatie die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is – het bevel ten uitvoer gelegd met medewerking van de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiedienst en gaat het bevel vergezeld van de vordering van de officier van justitie aan de aanbieder om medewerking te verlenen.

  • 5

    Indien bij toepassing van het eerste lid, onderdeel b, het bevel betrekking heeft op andere communicatie dan bedoeld in het vierde lid, wordt – tenzij zulks niet mogelijk is – de aanbieder in de gelegenheid gesteld medewerking te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevel.

  • 6

    Het bevel wordt bij toepassing van het eerste lid, onderdeel e, gegeven aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, van de Telecommunicatiewet.

  • 7

    Bij dringende noodzaak kan het bevel of de machtiging van de rechter-commissaris, bedoeld in het eerste lid, mondeling worden gegeven. In dat geval stelt de officier van justitie het bevel, of de rechter-commissaris de machtiging, binnen drie dagen op schrift.

  • 8

    Zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van het bevel wordt beëindigd.

  • 9

    Het bevel kan schriftelijk en met redenen omkleed worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd.

  • 10

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:

    • a.

      over de wijze waarop het bevel wordt gegeven;

    • b.

      over de wijze waarop de gegevens worden gevorderd;

    • c.

      over de wijze waarop aan de vordering wordt voldaan;

    • d.

      met betrekking tot de opsporingsambtenaar die de gegevens vordert.

  • 11

    De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d, f en g proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:

    • a.

      de naam van betrokkene;

    • b.

      de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

    • c.

      indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;

    • d.

      de verstrekte gegevens;

    • e.

      de periode waarover de vordering zich uitstrekt.

  • 12

    De vordering van gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d, f en g, wordt beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

  • 13

    Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.

  • 14

    De vordering bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.

  • 15

    De met de tenuitvoerlegging belaste ambtenaar kan ter aanhouding van betrokkene elke plaats betreden en doorzoeken.


Paragraaf 2 Bestuursrechtelijke handhaving

Paragraaf 2 Bestuursrechtelijke handhaving


Artikel 13:4

  • 1

    Onze Minister kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33.500 opleggen ter zake van overtreding van regels gesteld bij of krachtens artikel:

    • a.
    • b.

      1:3, vierde lid;

    • c.

      1:4, vijfde lid;

    • d.

      1:5;

    • e.

      2:2;

    • f.

      2:3;

    • g.

      2:4, eerste lid;

    • h.

      5:4, tweede lid;

    • i.

      5:13, eerste tot en met vierde, zesde en zevende lid;

    • j.

      7:3, met uitzondering van het vierde lid, onderdeel d, vijfde, zesde en zevende lid;

    • k.

      8:3;

    • l.

      8:7;

    • m.

      8:8;

    • n.

      8:9;

    • o.

      8:11;

    • p.

      8:12;

    • q.

      8:13;

    • r.

      8:14;

    • s.

      8:16, tweede tot en met vijfde lid;

    • t.

      8:17, tweede en zesde lid;

    • u.

      8:18, eerste tot en met vierde, zesde, zevende, negende, tiende, en dertiende lid;

    • v.

      8:19, tweede lid;

    • w.

      8:20, vierde lid;

    • x.

      8:21, eerste en derde lid;

    • y.

      8:24;

    • z.

      8:25;

    • aa.

      8:26;

    • bb.

      8:27;

    • cc.

      8:29, wat betreft de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke;

    • dd.

      8:33 wat betreft de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur;

    • ee.

      8:34, met uitzondering van de officier van justitie, de rechter, de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders;

    • ff.

      9:2;

    • gg.

      9:3;

    • hh.

      9:4;

    • ii.

      9:5;

    • jj.

      9:6;

    • kk.

      9:7;

    • ll.

      9:8;

    • mm.

      9:9;

    • nn.

      9:10, eerste lid;

    • oo.

      10:2;

    • pp.

      11:2;

    • qq.

      11:3

    • rr.

      12:2;

    • ss.

      12:3;

    • tt.

      13:2, eerste lid;

    • uu.

      13:3.

  • 2

    Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van regels gesteld bij of krachtens artikel:

    • a.

      1:2, eerste en derde lid;

    • b.

      2:2;

    • c.

      2:3;

    • d.

      5:13, eerste tot en met vierde lid, zesde en zevende lid;

    • e.

      8:4;

    • f.

      8:6;

    • g.

      8:7, eerste lid;

    • h.

      8:15, eerste, tweede en vijfde lid;

    • i.

      8:22, tweede lid;

    • j.

      8:24;

    • k.

      8:25;

    • l.

      8:30, tweede en vijfde lid;

    • m.

      9:4;

    • n.

      9:10, eerste lid, wat betreft overtreding van regels gesteld bij of krachtens de artikelen 8:24 en 8:25;

    • o.

      10:1, eerste lid;

    • p.

      11:2;

    • q.

      11:3;

    • r.

      12:1, eerste lid, eerste volzin;

    • s.

      12:2;

    • t.

      12:3.

  • 3

    In het geval van een overtreding door een zorgverantwoordelijke of geneesheer-directeur wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, of de last onder dwangsom, bedoeld in het tweede lid, opgelegd aan de zorgaanbieder namens wie hij zijn taken uitvoert. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geven, wordt die overtreding aan het openbaar ministerie voorgelegd.


Paragraaf 3 Strafrechtelijke handhaving

Paragraaf 3 Strafrechtelijke handhaving


Artikel 13:5

  • 1

    Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of een geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk iemand van zijn vrijheid berooft of doet beroven door deze persoon tegen zijn wil op te nemen of te laten opnemen in een accommodatie, zonder dat daar een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan ten grondslag ligt of de artikelen 7:3, 8:11 tot en met 8:13, of 9:1, eerste lid, eerste volzin, van toepassing zijn.

  • 2

    Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of een geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk verplichte zorg verleent, zonder dat daar een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging aan ten grondslag ligt, of de artikelen 7:3 of 8:11 tot en met 8:13 van toepassing zijn.

  • 3

    De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.


Artikel 13:6

  • 1

    Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die:

    • a.

      vormen van verplichte zorg verleent waarin de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging niet voorziet en die ook niet op basis van de artikelen 7:3, 8:11 tot en met 8:13 of 9:1, eerste lid, eerste volzin, kunnen worden verleend;

    • b.

      handelt in strijd met artikel 2:4;

    • c.

      handelt in strijd met artikel 7:3;

    • d.

      handelt in strijd met het bepaalde krachtens artikel 8:6;

    • e.

      handelt in strijd met artikel 8:11;

    • f.

      handelt in strijd met artikel 8:12;

    • g.

      handelt in strijd met artikel 8:13;

    • h.

      handelt in strijd met artikel 8:14;

  • 2

    De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.


Hoofdstuk 14 Aanpassing andere wetgeving


Artikel 14:1

[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]


Artikel 14:2

[Wijzigt de Jeugdwet.]


Artikel 14:3

[Wijzigt de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapten cliënten.]


Artikel 14:4

[Wijzigt de Wet forensische zorg.]


Artikel 14:5

[Wijzigt de Algemene nabestaandenwet.]


Artikel 14:6

[Wijzigt de Algemene Ouderdomswet.]


Artikel 14:7

[Wijzigt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.]


Artikel 14:8

[Wijzigt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.]


Artikel 14:9

[Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 1.]


Artikel 14:10

[Wijzigt de Geneesmiddelenwet.]


Artikel 14:11

[Wijzigt de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012.]


Artikel 14:12

[Wijzigt de Participatiewet.]


Artikel 14:12a

[Wijzigt de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.]


Artikel 14:13

[Wijzigt de Penitentiaire beginselenwet.]


Artikel 14:14

[Wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.]


Artikel 14:15

[Wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.]


Artikel 14:16

[Wijzigt de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.]


Artikel 14:17

[Wijzigt de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.]


Artikel 14:18

[Wijzigt de Wet langdurige zorg.]


Artikel 14:19

[Wijzigt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.]


Artikel 14:20

[Wijzigt de Wet op de rechtsbijstand.]


Artikel 14:21

[Wijzigt de Wet studiefinanciering 2000.]


Artikel 14:22

[Wijzigt de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.]


Artikel 14:23

[Wijzigt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.]


Artikel 14:24

[Wijzigt het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.]


Artikel 14:25

[Wijzigt het Wetboek van Strafrecht.]


Artikel 14:26

[Wijzigt het Wetboek van Strafvordering.]


Artikel 14:27

[Wijzigt de Ziektewet.]


Artikel 14:28

[Wijzigt de Wijzigingswet Wet marktordening gezondheidszorg, enz. (aanpassingen tarief- en prestatieregulering en markttoezicht).]


Artikel 14:29

[Wijzigt het Wetboek van Strafvordering.]


Hoofdstuk 15 Overgangsbepalingen


Artikel 15:1

  • 1

    De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen blijft van toepassing op:

    • a.

      verzoeken die krachtens die wet zijn ingediend en die strekken tot het verkrijgen van een beslissing door de rechter, de officier, de inspecteur, de geneesheer-directeur of de commissie, bedoeld in artikel 41, tweede lid, van die wet;

    • b.

      de vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen voorbereiding van een last tot inbewaringstelling door de burgemeester, bedoeld in artikel 20 van die wet;

    • c.

      een beslissing als bedoeld in de onderdelen a of b die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen;

    • d.

      een beslissing die met toepassing van de onderdelen a of b na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen;

    • e.

      gedragingen alsmede beslissingen, anders dan bedoeld in de onderdelen c en d, ten aanzien van een persoon waarvoor een machtiging of last tot inbewaringstelling als bedoeld in die wet geldt;

    • f.

      de vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter gelaste plaatsingen op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken. Artikel 14:4, onderdeel E, onder a, van deze wet heeft geen gevolgen voor deze plaatsingen. Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft in deze gevallen van toepassing.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid, onderdelen c en d, vervalt een machtiging als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 14a, eerste lid, 14d, tweede lid, 15, eerste lid, 32, eerste lid, en 34f, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet.

  • 3

    Een krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen verleende last tot inbewaringstelling, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken, wordt voor de toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf 5, aangemerkt als een crisismaatregel.

  • 4

    Een krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen verleende machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken, wordt voor de toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf 6, aangemerkt als een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.


Artikel 15:2

Een door Onze Minister op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan wordt door Onze Minister ambtshalve opgenomen in het register, bedoeld in artikel 1:2.


Hoofdstuk 16 Slotbepalingen


Artikel 16:1

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de beide Kamers van de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.


Artikel 16:3

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit bepaald tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.


Artikel 16:4

Deze wet wordt aangehaald als: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.


Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen § 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1.1 Artikel 1.1.2 § 2 Algemene bepalingen Artikel 1.2.1 Artikel 1.2.2 Hoofdstuk 2 De verzekerden § 1 De kring van verzekerden Artikel 2.1.1 Artikel 2.1.2 Artikel 2.1.3 § 2 De inschrijving van verzekerden Artikel 2.2.1 Artikel 2.2.2 Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering § 1 De verzekerde zorg Artikel 3.1.1 Artikel 3.1.2 Artikel 3.1.3 § 2 Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht Artikel 3.2.1 Artikel 3.2.2 Artikel 3.2.3 Artikel 3.2.4 Artikel 3.2.5 Artikel 3.2.6 Artikel 3.2.7 Artikel 3.2.8 § 3 De leveringsvormen Artikel 3.3.1 Artikel 3.3.2 Artikel 3.3.3 Artikel 3.3.4 Artikel 3.3.5 Artikel 3.3.6 Artikel 3.3.6a Hoofdstuk 4 De Wlz-uitvoerders § 1 De aan- en afmelding en de statuten Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 § 2 De taken van de Wlz-uitvoerder Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.6 § 3 Verslaglegging Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 § 4 Overig Artikel 4.4.1 Hoofdstuk 5 Het Zorginstituut § 1 Taken Artikel 5.1.1 Artikel 5.1.2 Artikel 5.1.3 Artikel 5.1.3a Artikel 5.1.4 § 2 Planning, financiering en verslaglegging Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2 Artikel 5.2.3 Hoofdstuk 6 Het CAK § 1 Instelling en taak Artikel 6.1.1 Artikel 6.1.2 Artikel 6.1.3 § 2 Planning, financiering en verslaglegging Artikel 6.2.1 Artikel 6.2.2 Artikel 6.2.3 Artikel 6.2.4 Artikel 6.2.5 Artikel 6.2.6 Hoofdstuk 7 Het CIZ § 1 Instelling en taak Artikel 7.1.1 Artikel 7.1.2 Artikel 7.1.3 § 2 Planning, financiering en verslaglegging Artikel 7.2.1 Artikel 7.2.2 Artikel 7.2.3 Hoofdstuk 8 Zeggenschap van de verzekerde over zijn leven Artikel 8.1.1 Artikel 8.1.2 Artikel 8.1.3 Hoofdstuk 9 Informatiebepalingen § 1 Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens Artikel 9.1.1 Artikel 9.1.2 Artikel 9.1.3 Artikel 9.1.4 Artikel 9.1.5 Artikel 9.1.6 Artikel 9.1.7 § 2 Beleidsinformatie Artikel 9.2.1 Hoofdstuk 10 Overige bepalingen § 1 Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie Artikel 10.1.1 Artikel 10.1.2 Artikel 10.1.3 Artikel 10.1.4 § 2 De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht Artikel 10.2.1 Artikel 10.2.2 Artikel 10.2.3 Artikel 10.2.4 Artikel 10.2.5 § 3 Bezwaar en beroep Artikel 10.3.1 Artikel 10.3.2 § 4 Toezicht en handhaving Artikel 10.4.1 Artikel 10.4.2 Artikel 10.4.3 Artikel 10.4.4 § 5 Gedwongen verblijf in een instelling Artikel 10.5.1 Hoofdstuk 11 Invoeringsbepalingen en overgangsrecht § 1 Overgangsrecht verzekerden Artikel 11.1.1 Artikel 11.1.2 Artikel 11.1.3 Artikel 11.1.4 Artikel 11.1.5 Artikel 11.1.6 Artikel 11.1.7 Artikel 11.1.8 Artikel 11.1.9 § 2 Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Artikel 11.2.1 Artikel 11.2.2 Artikel 11.2.3 Artikel 11.2.4 Artikel 11.2.5 Artikel 11.2.6 Artikel 11.2.7 Artikel 11.2.8 Artikel 11.2.9 Artikel 11.2.10 Artikel 11.2.11 Artikel 11.2.12 Artikel 11.2.13 Artikel 11.2.14 Artikel 11.2.15 § 3 Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ Artikel 11.3.1 Artikel 11.3.2 Artikel 11.3.3 Artikel 11.3.4 Artikel 11.3.5 § 4 Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten Artikel 11.4.1 Artikel 11.4.2 § 5 Tijdelijke subsidie orthocommunicatieve behandeling Artikel 11.5.1 Hoofdstuk 12 Wijziging van andere wetten § 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 12.1.1 Artikel 12.1.2 Artikel 12.1.3 Artikel 12.1.4 Artikel 12.1.5 Artikel 12.1.6 Artikel 12.1.7 Artikel 12.1.8 Artikel 12.1.9 Artikel 12.1.10 Artikel 12.1.11 Artikel 12.1.12 Artikel 12.1.13 Artikel 12.1.14 Artikel 12.1.15 Artikel 12.1.16 Artikel 12.1.17 Artikel 12.1.18 Artikel 12.1.19 Artikel 12.1.20 Artikel 12.1.21 Artikel 12.1.22 Artikel 12.1.23 § 2 Financiën Artikel 12.2.1 Artikel 12.2.2 Artikel 12.2.3 Artikel 12.2.4 Artikel 12.2.5 § 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid Artikel 12.3.1 Artikel 12.3.2 Artikel 12.3.3 Artikel 12.3.4 Artikel 12.3.5 Artikel 12.3.6 Artikel 12.3.7 Artikel 12.3.8 Artikel 12.3.9 Artikel 12.3.10 Artikel 12.3.11 Artikel 12.3.12 Artikel 12.3.13 Artikel 12.3.14 Artikel 12.3.15 Artikel 12.3.16 Artikel 12.3.17 § 4 Veiligheid en Justitie Artikel 12.4.1 Artikel 12.4.2 Artikel 12.4.3 Artikel 12.4.4 Artikel 12.4.5 Artikel 12.4.6 Artikel 12.4.7 Artikel 12.4.8 § 5 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Artikel 12.5.1 Artikel 12.5.2 Artikel 12.5.3 Artikel 12.5.4 Hoofdstuk 13 Slotbepalingen Artikel 13.1.1 Artikel 13.1.2 Artikel 13.1.3 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1.1 Hoofdstuk 2 De verzekerden Artikel 2.1.1 Artikel 2.1.2 Artikel 2.1.3 Artikel 2.1.4 Artikel 2.1.5 Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering § 1 Het verzekerde pakket en het recht op zorg Artikel 3.1.1 Artikel 3.1.2 Artikel 3.1.3 Artikel 3.1.4 Artikel 3.1.5 § 2 Bepalingen over indicatiebesluiten Artikel 3.2.1 Artikel 3.2.2 Artikel 3.2.3 Artikel 3.2.4 Artikel 3.2.5 § 3.1 Eigen bijdrage algemeen Artikel 3.3.1.1 Artikel 3.3.1.2 Artikel 3.3.1.2a Artikel 3.3.1.3 Artikel 3.3.1.4 Artikel 3.3.1.5 Artikel 3.3.1.6 Artikel 3.3.1.7 § 3.2 De berekening van de eigen bijdragen Artikel 3.3.2.1 Artikel 3.3.2.2 Artikel 3.3.2.2a Artikel 3.3.2.3 Artikel 3.3.2.4 Artikel 3.3.2.4a Artikel 3.3.2.5 Artikel 3.3.2.6 Artikel 3.3.2.7 Artikel 3.3.2.8 Artikel 3.3.2.9 § 3.3 Eigen bijdrage voor modulair pakket thuis Artikel 3.3.3.1 Artikel 3.3.3.2 Artikel 3.3.3.3 Artikel 3.3.3.4 § 4 Wachttijd Artikel 3.4.1 Artikel 3.4.2 Artikel 3.4.3 § 5 Zorg in natura Artikel 3.5.1 Artikel 3.5.2 Artikel 3.5.3 § 6 Persoonsgebonden budget Artikel 3.6.1 Artikel 3.6.2 Artikel 3.6.3 Artikel 3.6.4 Artikel 3.6.5 Artikel 3.6.6 Artikel 3.6.7 § 7 Levering buiten Nederland Artikel 3.7.1 Artikel 3.7.2 Hoofdstuk 4 De wlz-uitvoerders § 1 De aan- en afmelding en de statuten Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 § 2 Regels ten behoeve van de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 § 3 Uitbestedingsverbod Artikel 4.3.1 Hoofdstuk 5 Het het Zorginstituut en het CIZ § 1 Zorginstituut Artikel 5.1.1 § 2 Neventaken CIZ Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2 Artikel 5.2.3 Hoofdstuk 6 Zorgplanbespreking Artikel 6.1.1 Hoofdstuk 7 Overige bepalingen Artikel 7.1.1 Hoofdstuk 8 Aanpassing van andere algemene maatregelen van bestuur § 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 8.1.1 Artikel 8.1.2 Artikel 8.1.3 Artikel 8.1.4 Artikel 8.1.5 Artikel 8.1.6 Artikel 8.1.7 Artikel 8.1.8 Artikel 8.1.9 § 2 Financiën Artikel 8.2.2 § 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid Artikel 8.3.1 Artikel 8.3.2 Artikel 8.3.3 Artikel 8.3.4 Artikel 8.3.5 Artikel 8.3.6 § 4 Veiligheid en Justitie Artikel 8.4.1 Artikel 8.4.2 Artikel 8.4.3 Artikel 8.4.4 § 5 Wonen en Rijksdienst Artikel 8.5.1 § 6 Defensie Artikel 8.6.1 Artikel 8.6.2 § 7 Infrastructuur en Milieu Artikel 8.7.1 § 8 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Artikel 8.8.1 § 9 Economische Zaken Artikel 8.9.1 Hoofdstuk 9 Innovatie § 1 Experiment integraal budget Artikel 9.1 Begripsbepalingen Artikel 9.2 Doel van het experiment Artikel 9.3 Reikwijdte en toegang tot het experiment. Artikel 9.4 Ondersteuningsplan Artikel 9.5 Organisatie integraal budget Artikel 9.6 Verlening, -vaststelling van het integrale budget en trekkingsrecht Artikel 9.7 Evaluatie Hoofdstuk 10 Slotbepalingen Artikel 10.1 Artikel 10.2 Artikel 10.3 Artikel 10.4 Artikel 10.5 Artikel 10.6 Artikel 10.7 Artikel 10.8 Artikel 10.9 Artikel 10.10 Artikel 10.10a Artikel 10.11 Artikel 10.12 Artikel 10.13 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Hoofdstuk 2 De inhoud van de verzekering Artikel 2.1 Artikel 2.2 Artikel 2.3 Artikel 2.4 Artikel 2.5 Hoofdstuk 3 De indicatiebesluiten Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3 Artikel 3.4 Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3 Artikel 4.4 Artikel 4.5 Artikel 4.6 Artikel 4.7 Artikel 4.8 Hoofdstuk 5 Leveringsvormen § 1 Zorg in natura Artikel 5.1 Artikel 5.1a Artikel 5.1b Artikel 5.1c Artikel 5.1d Artikel 5.1e Artikel 5.1f Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.3a § 2 Algemene bepalingen over het persoonsgebonden budget Artikel 5.4 Artikel 5.5 Artikel 5.6 Artikel 5.7 Artikel 5.7a § 3 De aanvraag van een persoonsgebonden budget Artikel 5.8 Artikel 5.9 Artikel 5.10 Artikel 5.11 Artikel 5.12 § 4 De hoogte van het persoonsgebonden budget Artikel 5.13 Artikel 5.13a Artikel 5.14 Artikel 5.15 Artikel 5.15a § 5 Het gebruik van het persoonsgebonden budget Artikel 5.16 Artikel 5.17 § 6 Regels over verlenen en vaststellen van een persoonsgebonden budget Artikel 5.18 Artikel 5.19 Artikel 5.20 Artikel 5.21 § 7 Betaling uit het persoonsgebonden budget Artikel 5.22 Artikel 5.23 Artikel 5.23a Artikel 5.23b Artikel 5.23c § 8 Overige bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget Artikel 5.24 Hoofdstuk 6 Organisatie en verantwoording van de langdurige zorg Artikel 6.1 Artikel 6.2 Hoofdstuk 7 Informatiebepalingen Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Artikel 7.7 Artikel 7.8 Artikel 7.9 Artikel 7.10 Artikel 7.11 Artikel 7.12 Artikel 7.13 Artikel 7.14 Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.6 Artikel 8.7 Artikel 8.8 Artikel 8.9 Artikel 8.10 Artikel 8.11 Artikel 8.12 Artikel 8.13 Artikel 8.14 Hoofdstuk 9 Tijdelijk en overgangsrecht, burgerlijk recht Artikel 9.1 Artikel 9.2 Artikel 9.3 Artikel 9.3a Artikel 9.3b Artikel 9.3c Artikel 9.3d Artikel 9.3e Artikel 9.4 Artikel 9.5 Artikel 9.6 Artikel 9.7 Artikel 9.8 Artikel 9.8a Artikel 9.9 Artikel 9.10 Artikel 9.11 Artikel 9.12 Artikel 9.13 Artikel 9.14 Artikel 9.15 Artikel 9.16 Artikel 9.17 Hoofdstuk 10 Slotbepalingen Artikel 10.1 Artikel 10.1a Artikel 10.2 Artikel 10.3 Slotformulier en ondertekening Bijlage A bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg Bijlage B bij artikel 8.4 van de Regeling langdurige zorg Bijlage C bij artikel 5.13 van de Regeling langdurige zorg Bijlage D bij artikel 5.24 van de Regeling langdurige zorg. Bijlage E bij artikel 9.3d van de Regeling langdurige zorg Bijlage F bij de artikelen 9.8, tweede en derde lid, 9.8a, eerste lid, 9.9, eerste lid, 9.10, eerste lid, 9.14, tweede lid, alsmede 9.16, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg Bijlage G bij artikel 4.8 van de Regeling langdurige zorg Bijlage H Tarieventabel persoonsgebonden budget-Wlz 2021 Bijlage I Tarieventabel persoonsgebonden budget Wlz-indiceerbaren in een ADL-woning 2020 Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen § 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1.1 Artikel 1.1.2 § 2 Algemene bepalingen Artikel 1.2.1 Artikel 1.2.2 Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning § 1 Opdracht gemeente Artikel 2.1.1 Artikel 2.1.2 Artikel 2.1.3 Artikel 2.1.4 Artikel 2.1.4a Artikel 2.1.4b Artikel 2.1.5 Artikel 2.1.6 Artikel 2.1.7 § 2 Algemene maatregelen en algemene voorzieningen Artikel 2.2.1 Artikel 2.2.2 Artikel 2.2.3 Artikel 2.2.4 § 3 Maatwerkvoorzieningen Artikel 2.3.1 Artikel 2.3.2 Artikel 2.3.3 Artikel 2.3.4 Artikel 2.3.5 Artikel 2.3.6 Artikel 2.3.7 Artikel 2.3.8 Artikel 2.3.9 Artikel 2.3.10 § 4 Verhaal van kosten Artikel 2.4.1 Artikel 2.4.2 Artikel 2.4.3 Artikel 2.4.4 § 5 Evaluatie van beleid Artikel 2.5.1 Artikel 2.5.2 Artikel 2.5.3 Artikel 2.5.4 § 6 Overige bepalingen Artikel 2.6.1 Artikel 2.6.2 Artikel 2.6.3 Artikel 2.6.4 Artikel 2.6.5 Artikel 2.6.6 Artikel 2.6.7 Artikel 2.6.7a Artikel 2.6.8 Hoofdstuk 3 Kwaliteit Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.4a Artikel 3.5 Hoofdstuk 3a Overige voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning § 1 Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de centrale overheid Artikel 3a.1.1 Artikel 3a.1.2 § 2 Toezicht en handhaving Artikel 3a.2.1 Artikel 3a.2.2 § 3 Bekostiging voorzieningen Artikel 3a.3.1 Hoofdstuk 4 Veilig Thuis § 1 Taken Artikel 4.1.1 § 2 Kwaliteit en rechtspositie Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.5a Artikel 4.2.6 Artikel 4.2.7 Artikel 4.2.8 Artikel 4.2.9 Artikel 4.2.10 Artikel 4.2.11 Artikel 4.2.12 Artikel 4.2.13 Artikel 4.2.14 § 3 Toezicht en handhaving Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 Artikel 4.3.4 Hoofdstuk 5 Gegevensverwerking § 1 Verwerking van persoonsgegevens Artikel 5.1.1 Artikel 5.1.2 Artikel 5.1.3 Artikel 5.1.4 Artikel 5.1.5 Artikel 5.1.6 § 2 Verstrekking van persoonsgegevens Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2 Artikel 5.2.3 Artikel 5.2.4 Artikel 5.2.5 Artikel 5.2.5a Artikel 5.2.6 Artikel 5.2.7 Artikel 5.2.8 Artikel 5.2.9 § 3 Rechten van de betrokkene Artikel 5.3.1 Artikel 5.3.2 Artikel 5.3.3 Artikel 5.3.4 Artikel 5.3.5 Artikel 5.3.6 § 4 Gegevens ten behoeve van integrale dienstverlening Artikel 5.4.1 Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving Artikel 6.1 Artikel 6.2 Hoofdstuk 7 Wijziging andere wetten Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Artikel 7.7 Artikel 7.8 Artikel 7.9 Artikel 7.10 Artikel 7.11 Artikel 7.12 Artikel 7.13 Artikel 7.14 Artikel 7.15 Artikel 7.16 Artikel 7.17 Artikel 7.18 Artikel 7.19 Artikel 7.20 Artikel 7.21 Artikel 7.22 Artikel 7.23 Artikel 7.24 Artikel 7.25 Artikel 7.26 Artikel 7.27 Artikel 7.28 Artikel 7.29 Artikel 7.30 Artikel 7.31 Artikel 7.33 Artikel 7.34 Artikel 7.35 Artikel 7.36 Artikel 7.37 Hoofdstuk 8 Invoerings- en slotbepalingen Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.6 Artikel 8.6a Artikel 8.7 Artikel 8.8 Artikel 8.9 Artikel 8.10 Artikel 8.11 Artikel 8.12 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1 Hoofdstuk 2 Gelijkstelling vreemdeling Artikel 2.1 Hoofdstuk 3 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget § 1 Algemeen Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.2a Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5 Artikel 3.6 Artikel 3.7 § 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning Artikel 3.8 Artikel 3.9 Artikel 3.9a Artikel 3.10 Artikel 3.10a Artikel 3.10b § 3 Bijdragen voor beschermd wonen Artikel 3.11 Artikel 3.12 Artikel 3.13 Artikel 3.14 Artikel 3.14a Artikel 3.15 Artikel 3.16 Artikel 3.17 Artikel 3.18 Artikel 3.19 § 4 Bijdragen voor opvang Artikel 3.20 Hoofdstuk 4 Veilig Thuis § 1 Werkwijze en deskundigheid Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 Artikel 4.1.5 Artikel 4.1.6 Artikel 4.1.7 Artikel 4.1.8 § 2 De vertrouwenspersoon Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.6 Artikel 4.2.7 § 3 Beleidsinformatie Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 Hoofdstuk 4a Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein § 1 Toekenning tolkdiensten Artikel 4a.1.1 Artikel 4a.1.2 Artikel 4a.1.3 § 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten Artikel 4a.2.1 Hoofdstuk 5 Overige bepalingen Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.4 Hoofdstuk 6 Wijziging van andere besluiten Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6 Artikel 6.7 Artikel 6.8 Artikel 6.9 Artikel 6.10 Artikel 6.11 Artikel 6.12 Artikel 6.13 Artikel 6.14 Artikel 6.15 Artikel 6.16 Artikel 6.17 Artikel 6.18 Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel Artikel 8.1 Artikel 8.2 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget Artikel 2 Artikel 2a Artikel 2ab Artikel 2b Artikel 2c Artikel 2d Artikel 2e Hoofdstuk 2a Uitwisseling van gegevens voor de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage Artikel 2f Artikel 2g Artikel 2h Hoofdstuk 3 Beveiligingseisen gegevensverwerking Artikel 3 Hoofdstuk 3a Tolkdiensten voor auditief beperkten Paragraaf 1 Aanspraak op tolkdiensten Artikel 3a Artikel 3b Artikel 3c Artikel 3d Paragraaf 2 Vergoeding van tolken Artikel 3e Artikel 3f Artikel 3g Paragraaf 3 Financiering van de tolkvoorziening Artikel 3h Artikel 3i Hoofdstuk 3b Beperking uitvoeringslasten Wmo 2015 Artikel 3j Artikel 3k Hoofdstuk 4 Veilig Thuis Paragraaf 1 financiële verantwoording Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 6a Paragraaf 2 Beleidsinformatie Veilig Thuis Artikel 7 Hoofdstuk 5 Cliëntervaringsonderzoek maatschappelijke ondersteuning Artikel 8 Hoofdstuk 6 Bedragen beschermd wonen en overgangsrecht Wmo 2015 AWBZ Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 13a Hoofdstuk 7 Wijzigingsbepalingen Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Hoofdstuk 8 Overgang- en slotbepalingen Artikel 20 Artikel 19a Artikel 19b Artikel 21 Artikel 22 Slotformulier en ondertekening Bijlage A bij artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 Bijlage B bij artikel 13a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1:1 Artikel 1:2 Artikel 1:3 Artikel 1:4 Artikel 1:5 Artikel 1:6 Artikel 1:7 Artikel 1:8 Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten Artikel 2:1 Artikel 2:2 Hoofdstuk 5 Voorbereiden zorgmachtiging Paragraaf 1 Melding en aanvraag voorbereiding zorgmachtiging Artikel 5:1 Artikel 5:2 Artikel 5:3 Paragraaf 2 Voorbereiding zorgmachtiging Artikel 5:4 Artikel 5:5 Artikel 5:6 Paragraaf 3 De medische verklaring Artikel 5:7 Artikel 5:8 Artikel 5:9 Artikel 5:10 Artikel 5:11 Paragraaf 4 De zorgkaart en het zorgplan Artikel 5:12 Artikel 5:18 Paragraaf 6 De toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. Artikel 5:19 Hoofdstuk 6 Zorgmachtiging Artikel 6:1 Artikel 6:2 Artikel 6:3 Artikel 6:4 Artikel 6:5 Artikel 6:6 Hoofdstuk 7 Crisismaatregel, machtiging tot voortzetting daarvan en aansluitend verzoek voor een zorgmachtiging Paragraaf 1 Crisismaatregel door de burgemeester Artikel 7:1 Artikel 7:2 Paragraaf 2 Tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel Artikel 7:3 Paragraaf 3 Geldigheidsduur Artikel 7:4 Artikel 7:5 Paragraaf 4 Beroep Artikel 7:6 Paragraaf 5 Verlenging crisismaatregel Artikel 7:7 Artikel 7:8 Artikel 7:9 Artikel 7:10 Artikel 7:11 Paragraaf 4 Veiligheidsonderzoek en huisregels Artikel 8:14 Artikel 8:15 Paragraaf 5 Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging Artikel 8:16 Artikel 8:17 Artikel 8:18 Artikel 8:19 Artikel 8:20 Artikel 8:21 Paragraaf 6 Gegevensverwerking Artikel 8:22 Artikel 8:23 Artikel 8:24 Artikel 8:25 Artikel 8:26 Artikel 8:27 Artikel 8:27a Artikel 8:28 Artikel 8:29 Artikel 8:30 Artikel 8:31 Artikel 8:32 Artikel 8:33 Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen ten aanzien van personen met een strafrechtelijke titel Paragraaf 1 Personen met een strafrechtelijke titel die worden geplaatst in een accommodatie Artikel 9:1 Artikel 9:2 Artikel 9:3 Artikel 9:4 Artikel 9:5 Artikel 9:6 Artikel 9:7 Artikel 9:8 Artikel 9:9 Artikel 9:10 Paragraaf 2 Vaststellen identiteit forensische patiënten Artikel 9:11 Hoofdstuk 10 Klachtenprocedure en schadevergoeding Paragraaf 1 Instelling en taakomschrijving van de klachtencommissie Artikel 10:1 Artikel 10:2 Paragraaf 2 De klachtprocedure Artikel 10:3 Artikel 10:4 Artikel 10:5 Artikel 10:6 Paragraaf 1 Toezicht Artikel 13:1 Artikel 13:2 Artikel 13:3 Artikel 13:3a Paragraaf 2 Bestuursrechtelijke handhaving Artikel 13:4 Paragraaf 3 Strafrechtelijke handhaving Artikel 13:5 Artikel 13:6 Hoofdstuk 14 Aanpassing andere wetgeving Artikel 14:1 Artikel 14:2 Artikel 14:3 Artikel 14:4 Artikel 14:5 Artikel 14:6 Artikel 14:7 Artikel 14:8 Artikel 14:9 Artikel 14:10 Artikel 14:11 Artikel 14:12 Artikel 14:12a Artikel 14:13 Artikel 14:14 Artikel 14:15 Artikel 14:16 Artikel 14:17 Artikel 14:18 Artikel 14:19 Artikel 14:20 Artikel 14:21 Artikel 14:22 Artikel 14:23 Artikel 14:24 Artikel 14:25 Artikel 14:26 Artikel 14:27 Artikel 14:28 Artikel 14:29 Hoofdstuk 15 Overgangsbepalingen Artikel 15:1 Artikel 15:2 Hoofdstuk 16 Slotbepalingen Artikel 16:1 Artikel 16:2 Artikel 16:3 Artikel 16:4
Inhoudsopgave
Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen § 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1.1 Artikel 1.1.2 § 2 Algemene bepalingen Artikel 1.2.1 Artikel 1.2.2 Hoofdstuk 2 De verzekerden § 1 De kring van verzekerden Artikel 2.1.1 Artikel 2.1.2 Artikel 2.1.3 § 2 De inschrijving van verzekerden Artikel 2.2.1 Artikel 2.2.2 Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering § 1 De verzekerde zorg Artikel 3.1.1 Artikel 3.1.2 Artikel 3.1.3 § 2 Het recht op zorg en het tot gelding brengen van het recht Artikel 3.2.1 Artikel 3.2.2 Artikel 3.2.3 Artikel 3.2.4 Artikel 3.2.5 Artikel 3.2.6 Artikel 3.2.7 Artikel 3.2.8 § 3 De leveringsvormen Artikel 3.3.1 Artikel 3.3.2 Artikel 3.3.3 Artikel 3.3.4 Artikel 3.3.5 Artikel 3.3.6 Artikel 3.3.6a Hoofdstuk 4 De Wlz-uitvoerders § 1 De aan- en afmelding en de statuten Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 § 2 De taken van de Wlz-uitvoerder Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.6 § 3 Verslaglegging Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 § 4 Overig Artikel 4.4.1 Hoofdstuk 5 Het Zorginstituut § 1 Taken Artikel 5.1.1 Artikel 5.1.2 Artikel 5.1.3 Artikel 5.1.3a Artikel 5.1.4 § 2 Planning, financiering en verslaglegging Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2 Artikel 5.2.3 Hoofdstuk 6 Het CAK § 1 Instelling en taak Artikel 6.1.1 Artikel 6.1.2 Artikel 6.1.3 § 2 Planning, financiering en verslaglegging Artikel 6.2.1 Artikel 6.2.2 Artikel 6.2.3 Artikel 6.2.4 Artikel 6.2.5 Artikel 6.2.6 Hoofdstuk 7 Het CIZ § 1 Instelling en taak Artikel 7.1.1 Artikel 7.1.2 Artikel 7.1.3 § 2 Planning, financiering en verslaglegging Artikel 7.2.1 Artikel 7.2.2 Artikel 7.2.3 Hoofdstuk 8 Zeggenschap van de verzekerde over zijn leven Artikel 8.1.1 Artikel 8.1.2 Artikel 8.1.3 Hoofdstuk 9 Informatiebepalingen § 1 Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens Artikel 9.1.1 Artikel 9.1.2 Artikel 9.1.3 Artikel 9.1.4 Artikel 9.1.5 Artikel 9.1.6 Artikel 9.1.7 § 2 Beleidsinformatie Artikel 9.2.1 Hoofdstuk 10 Overige bepalingen § 1 Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie Artikel 10.1.1 Artikel 10.1.2 Artikel 10.1.3 Artikel 10.1.4 § 2 De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht Artikel 10.2.1 Artikel 10.2.2 Artikel 10.2.3 Artikel 10.2.4 Artikel 10.2.5 § 3 Bezwaar en beroep Artikel 10.3.1 Artikel 10.3.2 § 4 Toezicht en handhaving Artikel 10.4.1 Artikel 10.4.2 Artikel 10.4.3 Artikel 10.4.4 § 5 Gedwongen verblijf in een instelling Artikel 10.5.1 Hoofdstuk 11 Invoeringsbepalingen en overgangsrecht § 1 Overgangsrecht verzekerden Artikel 11.1.1 Artikel 11.1.2 Artikel 11.1.3 Artikel 11.1.4 Artikel 11.1.5 Artikel 11.1.6 Artikel 11.1.7 Artikel 11.1.8 Artikel 11.1.9 § 2 Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Artikel 11.2.1 Artikel 11.2.2 Artikel 11.2.3 Artikel 11.2.4 Artikel 11.2.5 Artikel 11.2.6 Artikel 11.2.7 Artikel 11.2.8 Artikel 11.2.9 Artikel 11.2.10 Artikel 11.2.11 Artikel 11.2.12 Artikel 11.2.13 Artikel 11.2.14 Artikel 11.2.15 § 3 Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ Artikel 11.3.1 Artikel 11.3.2 Artikel 11.3.3 Artikel 11.3.4 Artikel 11.3.5 § 4 Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten Artikel 11.4.1 Artikel 11.4.2 § 5 Tijdelijke subsidie orthocommunicatieve behandeling Artikel 11.5.1 Hoofdstuk 12 Wijziging van andere wetten § 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 12.1.1 Artikel 12.1.2 Artikel 12.1.3 Artikel 12.1.4 Artikel 12.1.5 Artikel 12.1.6 Artikel 12.1.7 Artikel 12.1.8 Artikel 12.1.9 Artikel 12.1.10 Artikel 12.1.11 Artikel 12.1.12 Artikel 12.1.13 Artikel 12.1.14 Artikel 12.1.15 Artikel 12.1.16 Artikel 12.1.17 Artikel 12.1.18 Artikel 12.1.19 Artikel 12.1.20 Artikel 12.1.21 Artikel 12.1.22 Artikel 12.1.23 § 2 Financiën Artikel 12.2.1 Artikel 12.2.2 Artikel 12.2.3 Artikel 12.2.4 Artikel 12.2.5 § 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid Artikel 12.3.1 Artikel 12.3.2 Artikel 12.3.3 Artikel 12.3.4 Artikel 12.3.5 Artikel 12.3.6 Artikel 12.3.7 Artikel 12.3.8 Artikel 12.3.9 Artikel 12.3.10 Artikel 12.3.11 Artikel 12.3.12 Artikel 12.3.13 Artikel 12.3.14 Artikel 12.3.15 Artikel 12.3.16 Artikel 12.3.17 § 4 Veiligheid en Justitie Artikel 12.4.1 Artikel 12.4.2 Artikel 12.4.3 Artikel 12.4.4 Artikel 12.4.5 Artikel 12.4.6 Artikel 12.4.7 Artikel 12.4.8 § 5 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Artikel 12.5.1 Artikel 12.5.2 Artikel 12.5.3 Artikel 12.5.4 Hoofdstuk 13 Slotbepalingen Artikel 13.1.1 Artikel 13.1.2 Artikel 13.1.3 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1.1 Hoofdstuk 2 De verzekerden Artikel 2.1.1 Artikel 2.1.2 Artikel 2.1.3 Artikel 2.1.4 Artikel 2.1.5 Hoofdstuk 3 De inhoud van de verzekering § 1 Het verzekerde pakket en het recht op zorg Artikel 3.1.1 Artikel 3.1.2 Artikel 3.1.3 Artikel 3.1.4 Artikel 3.1.5 § 2 Bepalingen over indicatiebesluiten Artikel 3.2.1 Artikel 3.2.2 Artikel 3.2.3 Artikel 3.2.4 Artikel 3.2.5 § 3.1 Eigen bijdrage algemeen Artikel 3.3.1.1 Artikel 3.3.1.2 Artikel 3.3.1.2a Artikel 3.3.1.3 Artikel 3.3.1.4 Artikel 3.3.1.5 Artikel 3.3.1.6 Artikel 3.3.1.7 § 3.2 De berekening van de eigen bijdragen Artikel 3.3.2.1 Artikel 3.3.2.2 Artikel 3.3.2.2a Artikel 3.3.2.3 Artikel 3.3.2.4 Artikel 3.3.2.4a Artikel 3.3.2.5 Artikel 3.3.2.6 Artikel 3.3.2.7 Artikel 3.3.2.8 Artikel 3.3.2.9 § 3.3 Eigen bijdrage voor modulair pakket thuis Artikel 3.3.3.1 Artikel 3.3.3.2 Artikel 3.3.3.3 Artikel 3.3.3.4 § 4 Wachttijd Artikel 3.4.1 Artikel 3.4.2 Artikel 3.4.3 § 5 Zorg in natura Artikel 3.5.1 Artikel 3.5.2 Artikel 3.5.3 § 6 Persoonsgebonden budget Artikel 3.6.1 Artikel 3.6.2 Artikel 3.6.3 Artikel 3.6.4 Artikel 3.6.5 Artikel 3.6.6 Artikel 3.6.7 § 7 Levering buiten Nederland Artikel 3.7.1 Artikel 3.7.2 Hoofdstuk 4 De wlz-uitvoerders § 1 De aan- en afmelding en de statuten Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 § 2 Regels ten behoeve van de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 § 3 Uitbestedingsverbod Artikel 4.3.1 Hoofdstuk 5 Het het Zorginstituut en het CIZ § 1 Zorginstituut Artikel 5.1.1 § 2 Neventaken CIZ Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2 Artikel 5.2.3 Hoofdstuk 6 Zorgplanbespreking Artikel 6.1.1 Hoofdstuk 7 Overige bepalingen Artikel 7.1.1 Hoofdstuk 8 Aanpassing van andere algemene maatregelen van bestuur § 1 Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 8.1.1 Artikel 8.1.2 Artikel 8.1.3 Artikel 8.1.4 Artikel 8.1.5 Artikel 8.1.6 Artikel 8.1.7 Artikel 8.1.8 Artikel 8.1.9 § 2 Financiën Artikel 8.2.2 § 3 Sociale Zaken en Werkgelegenheid Artikel 8.3.1 Artikel 8.3.2 Artikel 8.3.3 Artikel 8.3.4 Artikel 8.3.5 Artikel 8.3.6 § 4 Veiligheid en Justitie Artikel 8.4.1 Artikel 8.4.2 Artikel 8.4.3 Artikel 8.4.4 § 5 Wonen en Rijksdienst Artikel 8.5.1 § 6 Defensie Artikel 8.6.1 Artikel 8.6.2 § 7 Infrastructuur en Milieu Artikel 8.7.1 § 8 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Artikel 8.8.1 § 9 Economische Zaken Artikel 8.9.1 Hoofdstuk 9 Innovatie § 1 Experiment integraal budget Artikel 9.1 Begripsbepalingen Artikel 9.2 Doel van het experiment Artikel 9.3 Reikwijdte en toegang tot het experiment. Artikel 9.4 Ondersteuningsplan Artikel 9.5 Organisatie integraal budget Artikel 9.6 Verlening, -vaststelling van het integrale budget en trekkingsrecht Artikel 9.7 Evaluatie Hoofdstuk 10 Slotbepalingen Artikel 10.1 Artikel 10.2 Artikel 10.3 Artikel 10.4 Artikel 10.5 Artikel 10.6 Artikel 10.7 Artikel 10.8 Artikel 10.9 Artikel 10.10 Artikel 10.10a Artikel 10.11 Artikel 10.12 Artikel 10.13 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Hoofdstuk 2 De inhoud van de verzekering Artikel 2.1 Artikel 2.2 Artikel 2.3 Artikel 2.4 Artikel 2.5 Hoofdstuk 3 De indicatiebesluiten Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3 Artikel 3.4 Hoofdstuk 4 Eigen bijdragen Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3 Artikel 4.4 Artikel 4.5 Artikel 4.6 Artikel 4.7 Artikel 4.8 Hoofdstuk 5 Leveringsvormen § 1 Zorg in natura Artikel 5.1 Artikel 5.1a Artikel 5.1b Artikel 5.1c Artikel 5.1d Artikel 5.1e Artikel 5.1f Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.3a § 2 Algemene bepalingen over het persoonsgebonden budget Artikel 5.4 Artikel 5.5 Artikel 5.6 Artikel 5.7 Artikel 5.7a § 3 De aanvraag van een persoonsgebonden budget Artikel 5.8 Artikel 5.9 Artikel 5.10 Artikel 5.11 Artikel 5.12 § 4 De hoogte van het persoonsgebonden budget Artikel 5.13 Artikel 5.13a Artikel 5.14 Artikel 5.15 Artikel 5.15a § 5 Het gebruik van het persoonsgebonden budget Artikel 5.16 Artikel 5.17 § 6 Regels over verlenen en vaststellen van een persoonsgebonden budget Artikel 5.18 Artikel 5.19 Artikel 5.20 Artikel 5.21 § 7 Betaling uit het persoonsgebonden budget Artikel 5.22 Artikel 5.23 Artikel 5.23a Artikel 5.23b Artikel 5.23c § 8 Overige bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget Artikel 5.24 Hoofdstuk 6 Organisatie en verantwoording van de langdurige zorg Artikel 6.1 Artikel 6.2 Hoofdstuk 7 Informatiebepalingen Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Artikel 7.7 Artikel 7.8 Artikel 7.9 Artikel 7.10 Artikel 7.11 Artikel 7.12 Artikel 7.13 Artikel 7.14 Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.6 Artikel 8.7 Artikel 8.8 Artikel 8.9 Artikel 8.10 Artikel 8.11 Artikel 8.12 Artikel 8.13 Artikel 8.14 Hoofdstuk 9 Tijdelijk en overgangsrecht, burgerlijk recht Artikel 9.1 Artikel 9.2 Artikel 9.3 Artikel 9.3a Artikel 9.3b Artikel 9.3c Artikel 9.3d Artikel 9.3e Artikel 9.4 Artikel 9.5 Artikel 9.6 Artikel 9.7 Artikel 9.8 Artikel 9.8a Artikel 9.9 Artikel 9.10 Artikel 9.11 Artikel 9.12 Artikel 9.13 Artikel 9.14 Artikel 9.15 Artikel 9.16 Artikel 9.17 Hoofdstuk 10 Slotbepalingen Artikel 10.1 Artikel 10.1a Artikel 10.2 Artikel 10.3 Slotformulier en ondertekening Bijlage A bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg Bijlage B bij artikel 8.4 van de Regeling langdurige zorg Bijlage C bij artikel 5.13 van de Regeling langdurige zorg Bijlage D bij artikel 5.24 van de Regeling langdurige zorg. Bijlage E bij artikel 9.3d van de Regeling langdurige zorg Bijlage F bij de artikelen 9.8, tweede en derde lid, 9.8a, eerste lid, 9.9, eerste lid, 9.10, eerste lid, 9.14, tweede lid, alsmede 9.16, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg Bijlage G bij artikel 4.8 van de Regeling langdurige zorg Bijlage H Tarieventabel persoonsgebonden budget-Wlz 2021 Bijlage I Tarieventabel persoonsgebonden budget Wlz-indiceerbaren in een ADL-woning 2020 Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen § 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1.1 Artikel 1.1.2 § 2 Algemene bepalingen Artikel 1.2.1 Artikel 1.2.2 Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning § 1 Opdracht gemeente Artikel 2.1.1 Artikel 2.1.2 Artikel 2.1.3 Artikel 2.1.4 Artikel 2.1.4a Artikel 2.1.4b Artikel 2.1.5 Artikel 2.1.6 Artikel 2.1.7 § 2 Algemene maatregelen en algemene voorzieningen Artikel 2.2.1 Artikel 2.2.2 Artikel 2.2.3 Artikel 2.2.4 § 3 Maatwerkvoorzieningen Artikel 2.3.1 Artikel 2.3.2 Artikel 2.3.3 Artikel 2.3.4 Artikel 2.3.5 Artikel 2.3.6 Artikel 2.3.7 Artikel 2.3.8 Artikel 2.3.9 Artikel 2.3.10 § 4 Verhaal van kosten Artikel 2.4.1 Artikel 2.4.2 Artikel 2.4.3 Artikel 2.4.4 § 5 Evaluatie van beleid Artikel 2.5.1 Artikel 2.5.2 Artikel 2.5.3 Artikel 2.5.4 § 6 Overige bepalingen Artikel 2.6.1 Artikel 2.6.2 Artikel 2.6.3 Artikel 2.6.4 Artikel 2.6.5 Artikel 2.6.6 Artikel 2.6.7 Artikel 2.6.7a Artikel 2.6.8 Hoofdstuk 3 Kwaliteit Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.4a Artikel 3.5 Hoofdstuk 3a Overige voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning § 1 Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de centrale overheid Artikel 3a.1.1 Artikel 3a.1.2 § 2 Toezicht en handhaving Artikel 3a.2.1 Artikel 3a.2.2 § 3 Bekostiging voorzieningen Artikel 3a.3.1 Hoofdstuk 4 Veilig Thuis § 1 Taken Artikel 4.1.1 § 2 Kwaliteit en rechtspositie Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.5a Artikel 4.2.6 Artikel 4.2.7 Artikel 4.2.8 Artikel 4.2.9 Artikel 4.2.10 Artikel 4.2.11 Artikel 4.2.12 Artikel 4.2.13 Artikel 4.2.14 § 3 Toezicht en handhaving Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 Artikel 4.3.4 Hoofdstuk 5 Gegevensverwerking § 1 Verwerking van persoonsgegevens Artikel 5.1.1 Artikel 5.1.2 Artikel 5.1.3 Artikel 5.1.4 Artikel 5.1.5 Artikel 5.1.6 § 2 Verstrekking van persoonsgegevens Artikel 5.2.1 Artikel 5.2.2 Artikel 5.2.3 Artikel 5.2.4 Artikel 5.2.5 Artikel 5.2.5a Artikel 5.2.6 Artikel 5.2.7 Artikel 5.2.8 Artikel 5.2.9 § 3 Rechten van de betrokkene Artikel 5.3.1 Artikel 5.3.2 Artikel 5.3.3 Artikel 5.3.4 Artikel 5.3.5 Artikel 5.3.6 § 4 Gegevens ten behoeve van integrale dienstverlening Artikel 5.4.1 Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving Artikel 6.1 Artikel 6.2 Hoofdstuk 7 Wijziging andere wetten Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Artikel 7.7 Artikel 7.8 Artikel 7.9 Artikel 7.10 Artikel 7.11 Artikel 7.12 Artikel 7.13 Artikel 7.14 Artikel 7.15 Artikel 7.16 Artikel 7.17 Artikel 7.18 Artikel 7.19 Artikel 7.20 Artikel 7.21 Artikel 7.22 Artikel 7.23 Artikel 7.24 Artikel 7.25 Artikel 7.26 Artikel 7.27 Artikel 7.28 Artikel 7.29 Artikel 7.30 Artikel 7.31 Artikel 7.33 Artikel 7.34 Artikel 7.35 Artikel 7.36 Artikel 7.37 Hoofdstuk 8 Invoerings- en slotbepalingen Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.6 Artikel 8.6a Artikel 8.7 Artikel 8.8 Artikel 8.9 Artikel 8.10 Artikel 8.11 Artikel 8.12 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1 Hoofdstuk 2 Gelijkstelling vreemdeling Artikel 2.1 Hoofdstuk 3 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget § 1 Algemeen Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.2a Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5 Artikel 3.6 Artikel 3.7 § 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning Artikel 3.8 Artikel 3.9 Artikel 3.9a Artikel 3.10 Artikel 3.10a Artikel 3.10b § 3 Bijdragen voor beschermd wonen Artikel 3.11 Artikel 3.12 Artikel 3.13 Artikel 3.14 Artikel 3.14a Artikel 3.15 Artikel 3.16 Artikel 3.17 Artikel 3.18 Artikel 3.19 § 4 Bijdragen voor opvang Artikel 3.20 Hoofdstuk 4 Veilig Thuis § 1 Werkwijze en deskundigheid Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 Artikel 4.1.5 Artikel 4.1.6 Artikel 4.1.7 Artikel 4.1.8 § 2 De vertrouwenspersoon Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.6 Artikel 4.2.7 § 3 Beleidsinformatie Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 Hoofdstuk 4a Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein § 1 Toekenning tolkdiensten Artikel 4a.1.1 Artikel 4a.1.2 Artikel 4a.1.3 § 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten Artikel 4a.2.1 Hoofdstuk 5 Overige bepalingen Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.4 Hoofdstuk 6 Wijziging van andere besluiten Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6 Artikel 6.7 Artikel 6.8 Artikel 6.9 Artikel 6.10 Artikel 6.11 Artikel 6.12 Artikel 6.13 Artikel 6.14 Artikel 6.15 Artikel 6.16 Artikel 6.17 Artikel 6.18 Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel Artikel 8.1 Artikel 8.2 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget Artikel 2 Artikel 2a Artikel 2ab Artikel 2b Artikel 2c Artikel 2d Artikel 2e Hoofdstuk 2a Uitwisseling van gegevens voor de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage Artikel 2f Artikel 2g Artikel 2h Hoofdstuk 3 Beveiligingseisen gegevensverwerking Artikel 3 Hoofdstuk 3a Tolkdiensten voor auditief beperkten Paragraaf 1 Aanspraak op tolkdiensten Artikel 3a Artikel 3b Artikel 3c Artikel 3d Paragraaf 2 Vergoeding van tolken Artikel 3e Artikel 3f Artikel 3g Paragraaf 3 Financiering van de tolkvoorziening Artikel 3h Artikel 3i Hoofdstuk 3b Beperking uitvoeringslasten Wmo 2015 Artikel 3j Artikel 3k Hoofdstuk 4 Veilig Thuis Paragraaf 1 financiële verantwoording Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 6a Paragraaf 2 Beleidsinformatie Veilig Thuis Artikel 7 Hoofdstuk 5 Cliëntervaringsonderzoek maatschappelijke ondersteuning Artikel 8 Hoofdstuk 6 Bedragen beschermd wonen en overgangsrecht Wmo 2015 AWBZ Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 13a Hoofdstuk 7 Wijzigingsbepalingen Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Hoofdstuk 8 Overgang- en slotbepalingen Artikel 20 Artikel 19a Artikel 19b Artikel 21 Artikel 22 Slotformulier en ondertekening Bijlage A bij artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 Bijlage B bij artikel 13a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1:1 Artikel 1:2 Artikel 1:3 Artikel 1:4 Artikel 1:5 Artikel 1:6 Artikel 1:7 Artikel 1:8 Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten Artikel 2:1 Artikel 2:2 Hoofdstuk 5 Voorbereiden zorgmachtiging Paragraaf 1 Melding en aanvraag voorbereiding zorgmachtiging Artikel 5:1 Artikel 5:2 Artikel 5:3 Paragraaf 2 Voorbereiding zorgmachtiging Artikel 5:4 Artikel 5:5 Artikel 5:6 Paragraaf 3 De medische verklaring Artikel 5:7 Artikel 5:8 Artikel 5:9 Artikel 5:10 Artikel 5:11 Paragraaf 4 De zorgkaart en het zorgplan Artikel 5:12 Artikel 5:18 Paragraaf 6 De toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. Artikel 5:19 Hoofdstuk 6 Zorgmachtiging Artikel 6:1 Artikel 6:2 Artikel 6:3 Artikel 6:4 Artikel 6:5 Artikel 6:6 Hoofdstuk 7 Crisismaatregel, machtiging tot voortzetting daarvan en aansluitend verzoek voor een zorgmachtiging Paragraaf 1 Crisismaatregel door de burgemeester Artikel 7:1 Artikel 7:2 Paragraaf 2 Tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel Artikel 7:3 Paragraaf 3 Geldigheidsduur Artikel 7:4 Artikel 7:5 Paragraaf 4 Beroep Artikel 7:6 Paragraaf 5 Verlenging crisismaatregel Artikel 7:7 Artikel 7:8 Artikel 7:9 Artikel 7:10 Artikel 7:11 Paragraaf 4 Veiligheidsonderzoek en huisregels Artikel 8:14 Artikel 8:15 Paragraaf 5 Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beëindiging Artikel 8:16 Artikel 8:17 Artikel 8:18 Artikel 8:19 Artikel 8:20 Artikel 8:21 Paragraaf 6 Gegevensverwerking Artikel 8:22 Artikel 8:23 Artikel 8:24 Artikel 8:25 Artikel 8:26 Artikel 8:27 Artikel 8:27a Artikel 8:28 Artikel 8:29 Artikel 8:30 Artikel 8:31 Artikel 8:32 Artikel 8:33 Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen ten aanzien van personen met een strafrechtelijke titel Paragraaf 1 Personen met een strafrechtelijke titel die worden geplaatst in een accommodatie Artikel 9:1 Artikel 9:2 Artikel 9:3 Artikel 9:4 Artikel 9:5 Artikel 9:6 Artikel 9:7 Artikel 9:8 Artikel 9:9 Artikel 9:10 Paragraaf 2 Vaststellen identiteit forensische patiënten Artikel 9:11 Hoofdstuk 10 Klachtenprocedure en schadevergoeding Paragraaf 1 Instelling en taakomschrijving van de klachtencommissie Artikel 10:1 Artikel 10:2 Paragraaf 2 De klachtprocedure Artikel 10:3 Artikel 10:4 Artikel 10:5 Artikel 10:6 Paragraaf 1 Toezicht Artikel 13:1 Artikel 13:2 Artikel 13:3 Artikel 13:3a Paragraaf 2 Bestuursrechtelijke handhaving Artikel 13:4 Paragraaf 3 Strafrechtelijke handhaving Artikel 13:5 Artikel 13:6 Hoofdstuk 14 Aanpassing andere wetgeving Artikel 14:1 Artikel 14:2 Artikel 14:3 Artikel 14:4 Artikel 14:5 Artikel 14:6 Artikel 14:7 Artikel 14:8 Artikel 14:9 Artikel 14:10 Artikel 14:11 Artikel 14:12 Artikel 14:12a Artikel 14:13 Artikel 14:14 Artikel 14:15 Artikel 14:16 Artikel 14:17 Artikel 14:18 Artikel 14:19 Artikel 14:20 Artikel 14:21 Artikel 14:22 Artikel 14:23 Artikel 14:24 Artikel 14:25 Artikel 14:26 Artikel 14:27 Artikel 14:28 Artikel 14:29 Hoofdstuk 15 Overgangsbepalingen Artikel 15:1 Artikel 15:2 Hoofdstuk 16 Slotbepalingen Artikel 16:1 Artikel 16:2 Artikel 16:3 Artikel 16:4