Kennisbank voor het notariaat
Wet- en regelgeving

Invorderingswet


Wet van 30 mei 1990, inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen


Aanhef

Wet van 30 mei 1990, inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 22 mei 1845 (Stb. 1926, 334) op de invordering van ’s Rijks directe belastingen te vervangen door een meer overzichtelijke en op verschillende punten herziene wet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:


Hoofdstuk I Algemene bepalingen


Artikel 1


Artikel 2

  • 1

    Deze wet verstaat onder:

    • a.

      rijksbelastingen: belastingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet, die in Nederland worden geheven;

    • aa.

      • 1°.

        Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;

      • 2°.

        Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;

      • 3°.

        Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze grenst aan de territoriale zee in Nederland;

      • 4°.

        BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba, het buiten de territoriale zee van de BES eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied;

    • b.

      belastingrente en revisierente: de belastingrente en de revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • c.

      Douanewetboek van de Unie: Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269);

    • d.

      Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie: Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);

    • e.

      Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie: Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2015, L 343);

    • f.

      kosten van ambtelijke werkzaamheden: de kosten, bedoeld in paragraaf 1.2.3 van de Algemene douanewet;

    • g.

      bestuurlijke boeten: de verzuimboeten en de vergrijpboeten, bedoeld in hoofdstuk VIIA van deze wet, hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet, dan wel in enig ander wettelijk voorschrift betreffende de heffing van rijksbelastingen;

    • h.

      Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • i.

      directeur, inspecteur of ontvanger: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;

    • j.

      belastingdeurwaarder: de door Onze Minister als zodanig aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst;

    • k.

      belastingschuldige: degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld;

    • l.

      werknemer, artiest, beroepssporter, buitenlands gezelschap, dienstbetrekking en inhoudingsplichtige: de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlandse gezelschap, de dienstbetrekking en de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • m.

      belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de uitnodiging tot betaling, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag, alsmede de voorlopige conserverende aanslag, de conserverende aanslag en de conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en in de schenk- en erfbelasting;

    • n.

      kind: eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn.

    • o.

      sociale verzekeringspremies: de premies voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen, en de ingevolge de Zorgverzekeringswet geheven inkomensafhankelijke bijdrage;

    • p.
    • q.
    • r.

      vertragingsrente: de vertragingsrente, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie;

    • s.

      rente op achterstallen: de rente op achterstallen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie;

    • t.

      kredietrente: de kredietrente, bedoeld in artikel 112, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie.

  • 2

    Deze wet verstaat mede onder:

    • a.

      rijksbelastingen: de belastingrente, de revisierente, de rente op achterstallen, de kosten van ambtelijke werkzaamheden, alsmede de bestuurlijke boeten;

    • b.

      wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen: de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, voor zover deze betrekking hebben op de heffing van rijksbelastingen;

    • c.

      belastingaanslag: een ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel Algemene douanewet of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen vastgestelde beschikking of uitspraak strekkende tot - al dan niet nadere - vaststelling van een ingevolge die regelingen verschuldigd of terug te geven bedrag;

    • d.

      aanslagbiljet: de kennisgeving van de beschikking of de uitspraak, bedoeld in onderdeel c;

    • e.

      invorderen van rijksbelastingen: het betalen van een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen.

  • 3

    Voor de toepassing van deze wet geldt, in afwijking in zoverre van het eerste en het tweede lid en behoudens voor zover daarvan moet worden afgeweken ingevolge het elders in deze wet bepaalde, als belastingaanslag:

    • a.

      de belastingaanslag na toepassing van de ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen voorziene verrekeningen;

    • b.

      ingeval een aanslagbiljet naast een of meer belastingaanslagen als bedoeld in onderdeel a een of meer ingevolge het tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen omvat: het gezamenlijke bedrag van de ingevolge de op het aanslagbiljet vermelde belastingaanslagen in te vorderen bedragen.

  • 4

    Ingeval het derde lid, aanhef en onderdeel b, toepassing vindt, worden de op het aanslagbiljet vermelde bestanddelen - wat belasting betreft na de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verrekening - tot een negatief bedrag geacht naar evenredigheid te zijn verrekend met de bestanddelen tot een positief bedrag en omgekeerd.

  • 5

    Bepalingen van deze wet die rechtsgevolgen verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd partnerschap.

  • 6

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met een Europese naamloze vennootschap.


Artikel 3

  • 1

    De ontvanger is belast met de invordering van de rijksbelastingen.

  • 2

    In alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak treedt de ontvanger als zodanig in rechte op.


Artikel 3a

  • 1

    De ontvanger is mede belast met de invordering van de strafbeschikking.

  • 2

    Bij de invordering zijn de artikelen 4, 6, 9 tot en met 15, 17, 19, 20, 24, 25, 27 en 28 tot en met 30 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van artikel 9, eerste lid, een geldboete invorderbaar is veertien dagen na de uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking.


Artikel 4

Tot het verrichten van de bij of krachtens de wet aan een deurwaarder opgedragen werkzaamheden is, voor zover die werkzaamheden geschieden in opdracht van een ontvanger en betreffen de vervolgingen voor de invordering van rijksbelastingen, uitsluitend een belastingdeurwaarder bevoegd.


Artikel 5

  • 1

    De bevoegdheid van een directeur, inspecteur of ontvanger is niet bepaald naar een geografische indeling van het Rijk.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de functionaris, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, onder wie een belastingschuldige ressorteert.


Artikel 6

  • 1

    De bepalingen van deze wet strekken zich niet alleen uit tot de rijksbelastingen, maar ook tot de daarmee samenhangende opcenten, de renten en de kosten.

  • 2

    Onder opcenten worden verstaan niet alleen die welke ten behoeve van de rijksoverheid, doch ook die welke ten behoeve van andere openbare lichamen met uitzondering van de BES eilanden worden geheven.


Artikel 7

  • 1

    In afwijking van artikel 4:92, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toerekening van de betalingen achtereenvolgens aan:

    • a.

      de kosten;

    • b.

      de rente;

    • c.

      de belastingaanslag.

  • 2

    Toerekening van betalingen op een belastingaanslag geschiedt, behoudens voorzover daarvan moet worden afgeweken ingevolge deze wet, naar evenredigheid aan de op het aanslagbiljet vermelde in te vorderen bedragen.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor een van het eerste lid afwijkende toerekening van betalingen op een uitnodiging tot betaling indien het recht van de Europese Unie daartoe noodzaakt.


Artikel 7a

  • 1

    In afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belastingschuldige van inkomstenbelasting uitsluitend plaats op een daartoe door de belastingschuldige bestemde bankrekening die op naam staat van de belastingschuldige. De belastingschuldige kan niet meer dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van inkomstenbelasting en voor de in artikel 25 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bedoelde uitbetaling van de hem toekomende voorschotten en tegemoetkomingen.

  • 2

    Ingeval de belastingschuldige geen bankrekening heeft bestemd voor betaling van rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voor zover de invordering daarvan is opgedragen aan de ontvanger betaalt de ontvanger op een bankrekening die op naam staat van de belastingschuldige.

  • 3

    Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op andere door de ontvanger uit te betalen bedragen.

  • 4

    In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken van het eerste lid. Daarbij worden regels gesteld met betrekking tot de bestemming van een andere bankrekening voor de uitbetaling van inkomstenbelasting.


Artikel 7b

Een vordering op de ontvanger tot uitbetaling van een bedrag aan inkomstenbelasting is niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. In afwijking van de eerste volzin is vervreemding of verpanding wel mogelijk aan een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.


Artikel 7c

  • 1

    In afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer tussen belastingschuldigen en de directeur, de ontvanger of de belastingdeurwaarder een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.

  • 3

    Bij ministeriële regeling kunnen berichten en groepen van belastingschuldigen worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg.


Artikel 7d

[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


Hoofdstuk II Invordering in eerste aanleg


Artikel 8

  • 1

    De ontvanger maakt de belastingaanslag bekend door verzending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de ontvanger een belastingaanslag ten name van een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan vermoed wordt dat deze is opgehouden te bestaan bekendmaken door verzending of uitreiking van het aanslagbiljet aan het parket van een ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de laatst bekende vestigingsplaats van de belastingschuldige is gelegen of aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag.

  • 3

    Indien de belastingaanslag op de wijze, bedoeld in het tweede lid, is bekendgemaakt worden zo spoedig mogelijk de volgende gegevens ter publicatie aan de Staatscourant verzonden of uitgereikt:

    • a.

      de naam van de belastingschuldige;

    • b.

      de soort belastingaanslag;

    • c.

      de belastingsoort;

    • d.

      het belastingjaar;

    • e.

      de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4

    Bij toepassing van het derde lid wordt een kopie van het aanslagbiljet verzonden of uitgereikt aan de laatste bestuurders, aandeelhouders en vereffenaars van de belastingschuldige, bedoeld in het tweede lid, voor zover die redelijkerwijs bij de ontvanger bekend kunnen zijn.

  • 5

    Een belastingaanslag is door de belastingschuldige in zijn geheel verschuldigd.


Artikel 9

  • 1

    Een belastingaanslag is invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is een navorderingsaanslag, alsmede een conserverende navorderingsaanslag invorderbaar één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en een naheffingsaanslag invorderbaar veertien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 3

    Een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel m, is opgelegd, is invorderbaar overeenkomstig de bepalingen die gelden voor die belastingaanslag. Een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake belasting- of revisierente is invorderbaar overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de belastingaanslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel m, waarop de belasting- of revisierente betrekking heeft.

  • 4

    Een uitnodiging tot betaling, alsmede een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake rente op achterstallen, inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden of inzake een bestuurlijke boete als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet, is invorderbaar tien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 5

    In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting en een voorlopige conserverende aanslag in de inkomstenbelasting, waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand, die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. Indien de toepassing van de eerste volzin niet leidt tot meer dan één termijn, vindt het eerste lid toepassing.

  • 6

    In afwijking van het eerste en het vijfde lid is een belastingaanslag als bedoeld in het vijfde lid, die een uit te betalen bedrag behelst, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er met inbegrip van de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn vervalt aan het eind van de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 7

    In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt voor het jaar waarover deze is vastgesteld, invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er maanden van het jaar zijn. De eerste termijn vervalt aan het eind van de eerste maand van het jaar waarover de voorlopige aanslag is vastgesteld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 8

    In afwijking van het tweede lid is terstond invorderbaar een naheffingsaanslag ter zake van:

  • 9

    In afwijking van het vierde lid is een uitnodiging tot betaling die is vastgesteld overeenkomstig een op een kalendermaand betrekking hebbende, aanvullende aangifte als bedoeld in artikel 167, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie invorderbaar vijftien dagen na de maand waarover de aangifte is gedaan. In afwijking in zoverre van de eerste volzin is de uitnodiging tot betaling ter zake van de aangifte over de maand februari invorderbaar na zestien maart.

  • 10

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  • 11

    In afwijking van het eerste lid is een belastingaanslag die een uit te betalen bedrag behelst niet invorderbaar:

    • a.

      zolang over de juistheid van het adresgegeven van de belastingschuldige gerede twijfel bestaat of zolang dit gegeven ontbreekt;

    • b.

      indien er op het moment dat er na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan vijf jaren zijn verstreken:

      • 1°.

        gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belastingschuldige; of

      • 2°.

        het adresgegeven van de belastingschuldige ontbreekt.

  • 12

    De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag.


Artikel 10

  • 1

    In afwijking van artikel 9 is een belastingaanslag van de belastingschuldige die een te innen bedrag behelst terstond en tot het volle bedrag invorderbaar indien:

    • a.

      de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en die belastingaanslag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;

    • b.

      de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belastingschuldige zullen worden verduisterd;

    • c.

      de belastingschuldige Nederland metterwoon wil verlaten dan wel zijn plaats van vestiging wil overbrengen naar een plaats buiten Nederland, tenzij hij aannemelijk maakt dat de belastingschuld kan worden verhaald;

    • d.

      de belastingschuldige buiten Nederland woont of gevestigd is dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft en de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat de belastingschuld niet kan worden verhaald;

    • e.

      op goederen waarop een belastingschuld van de belastingschuldige kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn belastingschuld;

    • f.

      goederen van de belastingschuldige worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden;

    • g.

      ten laste van de belastingschuldige een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 19, tenzij hij aannemelijk maakt dat de belastingschuld kan worden verhaald;

    • h.

      met inachtneming van artikel 97 van het Douanewetboek van de Unie ten laste van de belastingschuldige aanvulling of vervanging van een gestelde zekerheid is geëist, doch die aanvulling of vervanging niet tijdig overeenkomstig het krachtens artikel 2:1, aanhef en onder j, van de Algemene douanewet bepaalde, wordt verricht.

  • 2

    Het eerste lid is in de gevallen bedoeld in de onderdelen a, e, f en g niet van toepassing op een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld.

  • 3

    Het eerste lid is in het geval, bedoeld in onderdeel h, uitsluitend van toepassing op een uitnodiging tot betaling en op een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake rente op achterstallen, inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden of inzake een bestuurlijke boete als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet.


Hoofdstuk III Dwanginvordering


Artikel 11

Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.


Artikel 12

  • 1

    De invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.

  • 2

    In afwijking van artikel 4:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de rente worden ingevorderd.


Artikel 13

  • 1

    In afwijking van artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de betekening van het dwangbevel overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten. Het dwangbevel vermeldt dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen.

  • 2

    Indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermeldt de envelop, in afwijking van de tweede volzin van het tweede lid van dat artikel, in plaats van de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en telefoonnummer van de deurwaarder, welke ontvanger de opdracht tot betekening heeft verstrekt, alsmede diens kantooradres en telefoonnummer.

  • 3

    In afwijking van artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht kan de betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling ook geschieden door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger. Indien het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd als bedoeld in artikel 14, wordt het bevel tot betaling geacht te zijn betekend door de belastingdeurwaarder die belast is met de tenuitvoerlegging. Uit de ongeopende envelop waarin het afschrift ter post wordt bezorgd, blijkt de naam en het adres van de belastingschuldige, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.

  • 4

    Betekening op de voet van het derde lid is niet mogelijk ingeval:

    • a.

      de ontvanger is gebleken dat de aanmaning de belastingschuldige niet heeft bereikt, of

    • b.

      de invordering geschiedt met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a of onderdeel b.

  • 5

    Voor de toepassing van de artikelen 14, 19 en 20 wordt het dwangbevel met bevel tot betaling dat op de voet van het derde lid is betekend, geacht te zijn betekend twee dagen na de datum van de terpostbezorging van het dwangbevel met bevel tot betaling.


Artikel 14

  • 1

    In afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, dat op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, niet dan na betekening van een hernieuwd bevel tot betaling. De betekening van het hernieuwd bevel tot betaling geschiedt overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot de betekening van exploten, met dien verstande dat indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van die wet het exploot van de belastingdeurwaarder een bevel inhoudt om binnen twee dagen te betalen; artikel 13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval het dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c, terstond ten uitvoer kan worden gelegd.


Artikel 15

  • 1

    Met betrekking tot een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid, en in de gevallen bedoeld in artikel 10 kan:

    • a.

      een dwangbevel zonder voorafgaande aanmaning worden uitgevaardigd, of indien reeds een aanmaning is verzonden, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond worden uitgevaardigd;

    • b.

      een dwangbevel terstond na het bevel tot betaling ten uitvoer worden gelegd;

    • c.

      een dwangbevel indien het bevel tot betaling reeds is gedaan, voor zover nodig in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond ten uitvoer worden gelegd;

    • d.

      een dwangbevel indien het hernieuwd bevel tot betaling, bedoeld in artikel 14, eerste lid, reeds is gedaan, in afwijking van de daarbij gestelde betalingstermijn, terstond ten uitvoer worden gelegd;

    • e.

      de betekening en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, in afwijking van artikel 64, eerste en tweede lid, eerste volzin, en artikel 438b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen situaties geschieden op alle dagen en uren;

    • f.

      in afwijking van artikel 19, negende lid, eerste volzin, een vordering worden gedaan zonder schriftelijke aankondiging daarvan aan de belastingschuldige.

  • 2

    De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onderdeel e, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.


Artikel 16

Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen door de ontvanger uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, over een volgend jaar voor zover:

  • a.

    de uit te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar aansluiten, en

  • b.

    de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.


Artikel 17

  • 1

    De belastingschuldige kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd. Indien de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd.

  • 2

    Het verzet vangt aan met dagvaarding door de belastingschuldige als eiser aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd als gedaagde.

  • 3

    Het verzet kan niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning, het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, niet is ontvangen, tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Bovendien kan het verzet niet zijn gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.


Artikel 18

  • 1

    Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan teneinde de tenuitvoerlegging van een dwangbevel te doen plaatsvinden. De bestuurder van het motorrijtuig is verplicht de daartoe door de in de eerste volzin bedoelde ambtenaren gegeven aanwijzingen op te volgen.

  • 2

    De tenuitvoerlegging van een dwangbevel op de voet van het eerste lid en de daaraan voorafgaande betekening van het hernieuwde bevel tot betaling kunnen, in afwijking van de artikelen 64, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 438b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geschieden op alle dagen en uren.

  • 3

    In afwijking van artikel 14, eerste lid, kan een hernieuwd bevel tot betaling ook worden betekend aan de bestuurder van het motorrijtuig, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    In afwijking van artikel 434 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan machtiging van de belastingdeurwaarder ook plaatsvinden door middel van het beschikbaar stellen van de gegevens van een dwangbevel waarvan de tenuitvoerlegging op de voet van het eerste lid dient plaats te vinden.

  • 5

    Ingeval de schuld waarvoor op de voet van het eerste lid beslag is gelegd een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag te boven gaat, wordt voor de toepassing van artikel 446 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in elk geval aangenomen dat het voor het behoud van de op de voet van het eerste lid in executoriaal beslag genomen zaken redelijkerwijze noodzakelijk is dat deze zaken in gerechtelijke bewaring worden gegeven.


Artikel 18a

Bij de tenuitvoerlegging van een executoriale titel in opdracht van de ontvanger is artikel 475, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing. Bij de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is dit in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht.


Artikel 19

  • 1

    Een derde op wie de belastingschuldige een vordering heeft of uit een reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, is op vordering van de ontvanger gehouden de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen voor zover een en ander vatbaar is voor beslag. Voor zover één en ander niet vatbaar is voor beslag is de derde op vordering van de ontvanger verplicht ten hoogste een tiende gedeelte daarvan aan te wenden voor betaling van de belastingaanslagen van de belastingschuldige.

  • 2

    Het eerste lid, tweede volzin, vindt alleen toepassing indien de belastingschuldige op het tijdstip waarop de vordering wordt gedaan, meer dan één belastingaanslag waarvan de enige of laatste betalingstermijn met ten minste twee maanden is overschreden, niet heeft betaald en hij met betrekking tot deze belastingaanslagen:

    • a.

      geen verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan, niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling of de gestelde voorwaarden voor uitstel van betaling niet is nagekomen, en

    • b.

      geen verzoek om kwijtschelding van belasting heeft gedaan of niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van belasting.

  • 3

    Een huurder, een pachter, een curator in een faillissement en een houder van penningen is op vordering van de ontvanger verplicht uit de gelden die hij aan de belastingschuldige verschuldigd is of uit de gelden of de penningen die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen. Een curator in een faillissement van de belastingschuldige is voorts bevoegd uit eigen beweging uit de gelden die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen.

  • 4

    Een betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht is op vordering van de ontvanger verplicht, in zoverre onder blokkering van onttrekkingen aan de rekening, uit het tegoed van een rekening die een belastingschuldige bij hem heeft alsmede, indien de betaaldienstverlener en de belastingschuldige in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen. De betaaldienstverlener is verplicht aan de vordering te voldoen, zonder zich daarbij op verrekening te kunnen beroepen. De verplichting tot betaling vervalt een week na de dag van bekendmaking van de vordering aan de betaaldienstverlener.

  • 5

    De vordering geschiedt bij beschikking. Voor het doen van een vordering dient de ontvanger te beschikken over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel met bevel tot betaling. De beschikking heeft rechtsgevolg zodra zij is bekendgemaakt aan degene jegens wie de vordering is gedaan. De ontvanger maakt de beschikking tevens bekend aan de belastingschuldige. Indien de vordering wordt gedaan jegens de curator in een faillissement vindt de tweede volzin geen toepassing en blijft bekendmaking van de beschikking aan de belastingschuldige achterwege.

  • 6

    De belastingschuldige kan op de voet van artikel 17 in verzet komen tegen de vordering als ware deze de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

  • 7

    Degene jegens wie een vordering is gedaan is verplicht aan die vordering te voldoen zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten. De eerste volzin vindt geen toepassing in zoverre onder hem beslag is of wordt gelegd of verzet is of wordt gedaan ter zake van schulden waaraan een gelijke of hogere voorrang is toegekend. Voldoening aan de vordering geldt als betaling aan de belastingschuldige.

  • 8

    De ontvanger vervolgt degene die in gebreke blijft aan de vordering te voldoen bij executoriaal beslag volgens de regels van het tweede boek, tweede titel, tweede afdeling, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kosten van vervolging komen voor rekening van degene die in gebreke blijft zonder dat hij deze kan verhalen op de belastingschuldige.

  • 9

    Indien de vordering wordt gedaan op grond van het eerste lid en het dwangbevel op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, moet de vordering vooraf worden gegaan door een schriftelijke aankondiging van de ontvanger aan de belastingschuldige, inhoudende dat hij voornemens is een vordering te doen. De vordering wordt in dat geval niet eerder gedaan dan vier weken na de dagtekening van de vooraankondiging. De in de eerste volzin bedoelde aankondiging blijft achterwege indien de vordering wordt gedaan jegens een betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of jegens degene die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen. Indien de vordering op de voet van het eerste lid een vordering betreft van een periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is artikel 475i, tweede tot en met vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, tenzij de vordering wordt gedaan jegens degene die reeds op vordering van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

  • 10

    Het eerste tot en met negende lid zijn niet van toepassing op belastingaanslagen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen werkt.

  • 11

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de wijze waarop het eerste en het vierde lid toepassing kunnen vinden.


Artikel 20

  • 1

    In afwijking in zoverre van artikel 585, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een dwangbevel of een vonnis strekkend tot betaling van schadevergoeding aan de ontvanger in verband met belastingschuld die niet is voldaan, bij rechterlijk vonnis ten uitvoer worden gelegd door lijfsdwang.

  • 2

    Met betrekking tot een dwangbevel dat is uitgevaardigd aan een lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan lijfsdwang worden toegepast ten aanzien van:

    • a.

      de bestuurder of vereffenaar van dat lichaam of, bij ontstentenis, ten aanzien van de laatst afgetreden of ontslagen bestuurder of vereffenaar; en

    • b.

      degene die het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder;

    tenzij het niet aan hem te wijten is dat de belastingschuld niet is voldaan.

  • 3

    De artikelen 586 tot en met 600 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging door lijfsdwang, bedoeld in het eerste lid.

  • 4

    De gerechtelijke procedure tot toepassing van lijfsdwang wordt gevoerd voor de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger die het dwangbevel of de dagvaarding strekkend tot betaling van schadevergoeding heeft uitgevaardigd.


Hoofdstuk IV Bijzondere bepalingen


Afdeling 1 Verhaalsrechten


Artikel 21

  • 1

    ’s Rijks schatkist heeft een voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige.

  • 2

    Het voorrecht gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek voor zover de kosten zijn gemaakt na de dagtekening van het aanslagbiljet. Het voorrecht gaat tevens boven pand, voor zover het pandrecht rust op een zaak als is bedoeld in artikel 22, derde lid, die zich op de bodem van de belastingschuldige bevindt en tegen inbeslagneming waarvan derden zich op die grond niet kunnen verzetten. Het behoudt deze rang in geval van faillissement van de belastingschuldige of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, ongeacht of tevoren inbeslagneming heeft plaatsgevonden.


Artikel 22

  • 1

    Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van een belastingschuld beslag is gelegd, kunnen een beroepschrift richten tot de directeur, mits zulks doende vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der beslaglegging. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger, tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. De verkoop mag niet plaats hebben, dan acht dagen na de betekening van die beslissing aan de reclamant en aan degene tegen wie het beslag is gelegd, met nadere bepaling van de dag van verkoop.

  • 2

    Door het indienen van een beroepschrift op de voet van het eerste lid, verliest de belanghebbende niet het recht om zijn verzet voor de burgerlijke rechter te brengen.

  • 3

    Behoudens in het geval dat er een recht van terugvordering bestaat jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen derden nimmer verzet in rechte doen tegen:

    • a.

      de beslaglegging ter zake van naheffingsaanslagen in:

      • 1°.

        de loonbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen met uitzondering van naheffingsaanslagen ter zake van huispersoneel;

      • 2°.

        de omzetbelasting, alsmede de belasting van personenauto’s en motorrijwielen ten laste van een ander dan degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 3°.

        de accijns;

      • 4°.

        de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak;

      • 5°.
      • 6°.

        de dividendbelasting;

      • 7°.

        de bronbelasting;

      • 8°.

        de kansspelbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen;

      • 9°.

        de assurantiebelasting;

    • b.

      de beslaglegging ter zake van:

      • 1°.

        uitnodigingen tot betaling;

      • 2°.

        ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen inzake belastingrente, inzake bestuurlijke boeten die worden opgelegd in verband met vorenbedoelde naheffingsaanslagen, inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet, inzake rente op achterstallen of inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden;

    indien de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land, zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden.


Artikel 22bis

  • 1

    In dit artikel wordt verstaan onder bodemzaak: een zaak als bedoeld in artikel 22, derde lid, die zich op de bodem van de belastingschuldige bevindt.

  • 2

    Houders van pandrechten of overige derden die geheel of gedeeltelijk recht hebben op een bodemzaak, zijn gehouden de ontvanger mededeling te doen van het voornemen hun rechten met betrekking tot deze bodemzaak uit te oefenen, dan wel van het voornemen enigerlei andere handeling te verrichten of te laten verrichten waardoor die zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak.

  • 3

    De belastingschuldige is gehouden de ontvanger mededeling te doen van het voornemen enigerlei handeling te verrichten of te laten verrichten, dan wel medewerking aan een dergelijke handeling te verlenen, waardoor de zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak.

  • 4

    Handelingen die worden verricht in de normale uitoefening van het bedrijf of beroep van de belastingschuldige behoeven niet te worden gemeld.

  • 5

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de mededeling, bedoeld in het tweede of derde lid, moet worden gedaan.

  • 6

    Gedurende vier weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, mag de pandhouder of overige derde die de mededeling heeft gedaan, zijn rechten op de bodemzaak niet uitoefenen alsmede geen andere handeling verrichten of laten verrichten waardoor de ontvanger beperkt wordt in zijn recht met betrekking tot de bodemzaak. Gedurende vier weken na de mededeling, bedoeld in het derde lid, mag de belastingschuldige de bodemzaak niet vervreemden, niet enigerlei andere handeling verrichten of laten verrichten waardoor de ontvanger beperkt wordt in zijn recht met betrekking tot de bodemzaak, en niet zijn medewerking aan een dergelijke handeling verlenen.

  • 7

    Indien de ontvanger na een mededeling als bedoeld in het tweede lid besluit geen beslag te leggen op de bodemzaak, doet hij de pandhouder of de overige derde, bedoeld in dat lid, daarvan zo spoedig mogelijk kennisgeving. Gedurende vier weken na de dagtekening van de kennisgeving zijn de houders van pandrechten of de overige derden, bedoeld in het tweede lid, tot wie die kennisgeving is gericht, bevoegd hun rechten met betrekking tot die bodemzaak uit te oefenen, dan wel enigerlei handeling te verrichten dan wel te laten verrichten waardoor de zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert. Na verloop van vier weken na de dagtekening van de kennisgeving is op handelingen die door de pandhouder of de derde, bedoeld in het tweede lid, worden verricht dit artikel onverkort van toepassing. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing indien de ontvanger geen kennisgeving doet, waarbij de termijn van vier weken aanvangt na afloop van de in het zesde lid genoemde termijn.

  • 8

    Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op de belastingschuldige, bedoeld in het derde lid.

  • 9

    De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, die in gebreke is gebleven om de mededeling, bedoeld in dat lid, te doen, dan wel die handelt in strijd met het zesde lid, is op vordering van de ontvanger verplicht een met bescheiden gestaafde verklaring te doen omtrent de executiewaarde van de bodemzaak. Het door de belastingschuldige in gebreke blijven om de mededeling, bedoeld in het derde lid, te doen, en het handelen in strijd met het zesde lid, tweede volzin, worden aangemerkt als een in gebreke blijven van, onderscheidenlijk het handelen door, de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, tenzij die pandhouder of die overige derde bewijst dat noch de zaak noch de opbrengst daarvan hem direct of indirect geheel of gedeeltelijk ten goede is gekomen.

  • 10

    De verklaring, bedoeld in het negende lid, moet geschieden binnen veertien dagen na de dagtekening van de brief van de ontvanger waarin om verklaring wordt verzocht.

  • 11

    De ontvanger stelt de executiewaarde van de bodemzaak vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 12

    De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, is verplicht tot betaling van een bedrag bestaande uit de executiewaarde van de bodemzaak tot een beloop van maximaal het bedrag van de al dan niet in een naheffingsaanslag vervatte belastingschulden ter zake van rijksbelastingen, bedoeld in artikel 22, derde lid, voor zover deze belastingschulden zijn ontstaan in de periode voorafgaande aan het tijdstip waarop de zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert. De ontvanger stelt het beloop van de betalingsverplichting vast in de beschikking, bedoeld in het elfde lid.

  • 13

    Voor de uit de beschikking, bedoeld in het twaalfde lid, voortvloeiende betalingsverplichting geldt een betalingstermijn van veertien dagen na de dagtekening van de beschikking.

  • 14

    Indien de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, het bedrag, bedoeld in het twaalfde lid, niet binnen de gestelde termijn betaalt, vordert de ontvanger dat bedrag in, als ware dat bedrag een rijksbelasting.

  • 15

    Betalingen gedaan ingevolge het dertiende lid door de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, komen in mindering op de belastingschulden, bedoeld in het twaalfde lid, van de belastingschuldige wiens bodemzaak het betrof, met uitzondering van rente, kosten en boeten die zijn verschuldigd door de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid.

  • 16

    De bevoegdheden van de ontvanger op grond van het negende, elfde, twaalfde en veertiende lid vervallen één jaar na het tijdstip waarop de zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert, tenzij de ontvanger binnen dat jaar van de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, een met bescheiden gestaafde verklaring heeft gevorderd omtrent de executiewaarde van de zaak.

  • 17

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking, bedoeld in het elfde lid, is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 18

    De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, die op grond van het tiende lid tijdig heeft verklaard en tijdig heeft betaald ingevolge het dertiende lid, heeft voor het bedrag dat hij aan de ontvanger heeft betaald verhaal op belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid. Bij dit verhaal vindt geen subrogatie plaats in het voorrecht van artikel 21, eerste lid.

  • 19

    Dit artikel is niet van toepassing indien de waarde van de bodemzaken bij het aangaan van de overeenkomst tussen belastingschuldige en pandhouder of derden als bedoeld in het tweede lid onder een bij ministeriële regeling vast te stellen drempel blijft.

  • 20

    Dit artikel vindt overeenkomstige toepassing tijdens de afkoelingsperiode.


Artikel 22a


Artikel 23

De ontvanger kan de belastingaanslagen in de inkomstenbelasting, voorzover zij betrekking hebben op goederen, verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, op goederen waarvan de belastingschuldige het wettelijk vruchtgenot heeft, dan wel op goederen die de belastingschuldige ter beschikking staan krachtens een genotsrecht als bedoeld in artikel 5.22, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, op die goederen verhalen als waren zij niet met die rechten bezwaard, een en ander voorzover deze goederen bestanddelen vormen van de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.


Artikel 23a

De ontvanger kan de belastingaanslagen, voor zover zij zijn opgelegd aan de belastingschuldige als gevolg van een toerekening van een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001, verhalen op goederen van:

  • a.

    het afgezonderd particulier vermogen;

  • b.

    een derde waarin het afgezonderd particulier vermogen direct of indirect een belang heeft van 5 percent of meer, tot ten hoogste het belang van het afgezonderd particulier vermogen in die derde; zonder dat enig ander enig recht op die goederen kan tegenwerpen.


Afdeling 2 Verrekening


Artikel 24

  • 1

    De ontvanger is ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd:

    • a.

      aan de belastingschuldige uit te betalen en van de belastingschuldige te innen bedragen ter zake van rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen voor zover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen met elkaar te verrekenen;

    • b.

      aan de belastingschuldige uit te betalen bedragen ter zake van met de in onderdeel a bedoelde rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen verband houdende vorderingen op de Staat of de ontvanger te verrekenen met van de belastingschuldige te innen bedragen ter zake van rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen voor zover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen.

    Verrekening op grond van de onderdelen a en b is eveneens mogelijk wanneer op een aan de belastingschuldige uit te betalen bedrag beslag is gelegd.

    De artikelen 53 tot en met 55, 234, 235 en 307 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot door de ontvanger uit te betalen en te innen bedragen welker verschuldigdheid materieel is ontstaan over dan wel in een tijdvak waarin de belastingschuldige deel uitmaakt of uitmaakte van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, of artikel 15a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, kunnen aan die belastingschuldige uit te betalen bedragen, behalve met van deze te innen bedragen, worden verrekend met te innen bedragen van een andere maatschappij die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van vorenbedoelde fiscale eenheid. De vorige volzin vindt toepassing, ongeacht het in staat van surseance van betaling of van faillissement geraken van de in die volzin bedoelde belastingschuldige of andere maatschappij.

    Op verzoek van de belastingschuldige is de ontvanger verplicht te verrekenen. In afwijking van artikel 4:93, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt als tijdstip van verrekening de dagtekening van het aanslagbiljet waaruit van het te betalen bedrag blijkt. In afwijking van de vorige volzin geldt met betrekking tot een verrekening van een termijn van een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9, zesde en zevende lid, als tijdstip van verrekening het tijdstip waarop de desbetreffende termijn vervalt.

  • 2

    De verrekening is ook mogelijk ingeval de termijn, bedoeld in artikel 9, nog niet is verstreken, met dien verstande dat indien het betreft belastingaanslagen als bedoeld in artikel 9, vijfde en zevende lid, verrekening alleen mogelijk is met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

  • 3

    Verrekening is niet mogelijk met betrekking tot een door de ontvanger uit te betalen bedrag indien deze vordering door de gerechtigde onder bijzondere titel is overgedragen, mits de ontvanger met de overdracht heeft ingestemd. Verrekening is voorts niet mogelijk met betrekking tot een door de ontvanger uit te betalen bedrag indien op deze vordering een pandrecht als bedoeld in artikel 239 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is gevestigd, mits de ontvanger op het tijdstip waarop het pandrecht hem wordt medegedeeld met het pandrecht heeft ingestemd. De ontvanger is verplicht bij beschikking met de overdracht of het pandrecht in te stemmen indien op het tijdstip van de mededeling van de akte van overdracht of van het pandrecht ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare schuld invorderbaar is. De ontvanger kan bij beschikking instemming met de overdracht of het pandrecht weigeren. De ontvanger maakt de beschikking bekend door middel van een gedagtekende kennisgeving waarin, bij weigering tot instemming met de overdracht of het pandrecht, de grond is vermeld waarop de weigering berust.

  • 4

    In afwijking in zoverre van het derde lid is ook na de instemming, bedoeld in dat lid, verrekening mogelijk van belastingaanslagen die een uit te betalen bedrag behelzen met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

  • 5

    De belastingschuldige kan binnen een week na de dagtekening van de in het derde lid bedoelde kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt beroep instellen bij de directeur. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing en maakt deze bekend aan de belastingschuldige door middel van een gedagtekende kennisgeving. Indien op het beroepschrift afwijzend wordt beslist, vindt verrekening niet eerder plaats dan nadat na de dagtekening van de kennisgeving waarmee de beslissing van de directeur is bekendgemaakt acht dagen zijn verstreken.

  • 6

    Met betrekking tot het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, derde tot en met vijfde, achtste, negende, elfde tot en met veertiende, zestiende tot en met negentiende lid, uitstel van betaling is verleend, is gedurende het uitstel verrekening niet mogelijk, tenzij de belastingschuldige dit verzoekt.

  • 7

    De ontvanger maakt de verrekening onverwijld bekend.

  • 8

    In afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verrekening ook mogelijk van een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.


Afdeling 3 Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring


Artikel 25

  • 1

    De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.

  • 2

    Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren in de gevallen waarin belastingaanslagen in de schenk- of erfbelasting zijn opgelegd en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaal-economisch dan wel cultureel belang in gevaar zou komen en dat uitstel niet of onvoldoende mogelijk is ingevolge de overige leden van dit artikel.

  • 4

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van 12 maanden en voor de eventuele verlenging daarvan op grond van artikel 3.64, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd indien de herinvesteringen niet leiden tot in Nederland belastbare winst van de onderneming en bij emigratie van de belastingschuldige.

  • 5

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van de artikelen 3.83, eerste lid of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, 3.136, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid. Het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als genoemd in artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.133, tweede lid, onderdelen a tot en met g, i en k, of artikel 3.135, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 6

    [Vervallen.]

  • 7

    Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van het Douanewetboek van de Unie.

  • 8

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van die wet of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid.

    Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i, j of k, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van schenking aan een natuurlijk persoon kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben;

    • b.

      ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld, voor een bedrag ter grootte van het bedrag van die uitgedeelde reserves, vermenigvuldigd met:

      • 1°.

        het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de uitgedeelde reserves op de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en

      • 2°.

        het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van die uitgedeelde reserves meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;

      verminderd met de over die uitgedeelde reserves in Nederland verschuldigde dividendbelasting of inkomstenbelasting en de daarover in het buitenland feitelijk geheven belasting;

    • c.

      in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd.

    Indien rechten die besloten liggen in de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen overgaan op andere aandelen of winstbewijzen, worden die andere aandelen of winstbewijzen geacht eveneens aan het uitstel ten grondslag te liggen.

  • 9

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien de koper de tegenprestatie schuldig is gebleven, de vervreemde aandelen ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

    Een rechtspersoon als bedoeld in de eerste volzin is een besloten vennootschap of een andere vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld en in een aandelenregister de aandeelhouders worden geadministreerd, welke is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en waarvan alle aandelen worden gehouden door een natuurlijk persoon.

    Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel de koper van de aandelen of winstbewijzen deze vervreemdt of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

  • 10

    Voor de toepassing van het negende lid wordt het begrip vervreemding opgevat overeenkomstig artikel 4.12 en 4.16, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 11

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang omdat de vennootschap waarop het belang betrekking heeft op verzoek van haar aandeelhouder aandelen in een andere vennootschap heeft overgedragen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als bedoeld in het negende lid, tweede volzin, tegen een tegenprestatie lager dan de waarde in het economische verkeer. Dit uitstel wordt slechts verleend wanneer de overgedragen aandelen ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop de overgedragen aandelen betrekking hebben niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

    Het uitstel wordt beëindigd indien de begiftigde aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, vervreemdt of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

  • 12

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaren voor belastingaanslagen betreffende de schenk- of erfbelasting, bedoeld in artikel 35b, derde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      ingeval zich ten aanzien van de verkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, van de Successiewet 1956.

  • 13

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen in de schenk- of erfbelasting voor zover die belastingen kunnen worden toegerekend aan de verkrijging van een vordering op een medeverkrijger ter zake van door deze medeverkrijger verkregen ondernemingsvermogen, als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, van de Successiewet 1956;

    • d.

      voor zover de vordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt voldaan.

  • 14

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling van een zaak in de zin van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001, welke belasting kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economisch verkeer van die zaak, ingeval de zaak waarvan de terbeschikkingstelling is beëindigd:

    • a.

      niet is vervreemd;

    • b.

      is vervreemd waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, of

    • c.

      is geschonken.

    Het uitstel wordt beëindigd:

    • 1°.

      wanneer de zaak niet is vervreemd: ingeval de zaak wordt vervreemd, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is;

    • 2°.

      wanneer de overdrachtsprijs schuldig is gebleven: ingeval aflossingen plaatsvinden, in geval de koper de zaak vervreemdt, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is;

    • 3°.

      wanneer is geschonken: ingeval de begiftigde de zaak vervreemdt, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is.

  • 15

    Voor de toepassing van het achtste tot en met veertiende lid zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 2, derde lid, onderdeel f, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 16

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van een onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een woning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die na het staken wordt aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van die wet. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aannemelijk maakt dat de resterende belasting binnen de periode waarvoor uitstel is verleend, zal worden voldaan;

    • d.

      ingeval zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn.

  • 17

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 18

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen waarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming door de overdracht aan een natuurlijk persoon die de onderneming voortzet en de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Het uitstel heeft betrekking op de in de eerste volzin bedoelde belasting voorzover die betrekking heeft op de overdracht van vermogensbestanddelen aan de daar bedoelde persoon. Het uitstel wordt verleend voor een gedeelte in evenredigheid met de verhouding tussen het, op het moment met ingang waarvan het uitstel wordt verleend, schuldig gebleven gedeelte van de overdrachtsprijs en de totale overdrachtsprijs voor de duur van de overeengekomen aflossingsperiode, doch tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

  • 19

    Het uitstel bedoeld in het vorige lid wordt aan het begin van elk kalenderjaar, te beginnen bij de aanvang van het eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn vervalt, voor een evenredig gedeelte beëindigd waarbij de teller is één en de noemer gelijk aan het aantal nog resterende gehele jaren van de overeengekomen aflossingsperiode plus één, doch maximaal tien minus het aantal van de reeds verstreken jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Het uitstel wordt voorts beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige;

    • d.

      voorzover aan het begin van het kalenderjaar het bedrag van het resterende uitstel uitgaat boven het bedrag dat gelijk is aan het gedeelte van de in het vorige lid bedoelde belasting in evenredigheid met de verhouding tussen het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs en de totale overdrachtsprijs;

    • e.

      voorzover op de dag volgend op de dag waarop de enige of laatste betalingstermijn is vervallen het resterende uitstel uitgaat boven het bedrag dat gelijk is aan het gedeelte van de in het vorige lid bedoelde belasting in evenredigheid met de verhouding tussen 1e het aantal nog resterende gehele jaren van de overeengekomen aflossingstermijn plus één doch maximaal negen verminderd met de reeds verstreken jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, en 2e het aantal gehele jaren van de overeengekomen aflossingsperiode, doch maximaal tien. Ingeval de in het vorige lid bedoelde natuurlijk persoon de daar bedoelde onderneming staakt, kan de ontvanger het uitstel beëindigen.

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit lid.

  • 20

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35g van de Successiewet 1956, alsmede ter zake van de verkrijging van een onderbedelingsvordering, bedoeld in het vierde lid van dat artikel. Het uitstel wordt slechts verleend voor zover degene van wie op grond van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Successiewet 1956, wordt gevorderd de erfbelasting ter zake van de blote eigendom voor te schieten of uit de met vruchtgebruik bezwaarde goederen te voldoen, onderscheidenlijk degene die op grond van artikel 14, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek dan wel op grond van het testament gehouden is tot voldoening van de erfbelasting ter zake van de onderbedelingsvordering, niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar als bedoeld in artikel 26 de erfbelasting te betalen, waarbij het vruchtgebruik van de woning, dan wel – voor zover de hiervoor bedoelde persoon de eigendom van de woning heeft – de woning, bedoeld in artikel 35g van de Successiewet 1956, buiten beschouwing blijft. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      ingeval de woning voor de vruchtgebruiker niet langer een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • c.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • d.

      bij vervreemding van de blote eigendom;

    • e.

      voor zover de onderbedelingsvordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt afgelost.

  • 21

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten minste vijf jaar, voor zover het binnen de geldende betalingstermijn moeten betalen van een belastingaanslag die is opgelegd aan een natuurlijk persoon leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 22

    Voor de toepassing van het vierde, vijfde, achtste en zeventiende lid wordt de belastingrente en voor de toepassing van het vijfde lid wordt voorts de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van het negende, elfde, veertiende, zestiende en achttiende lid wordt de belastingrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van die leden uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting. Voor de toepassing van het twaalfde lid, wordt de belastingrente gelijkgesteld met de erfbelasting waarmee deze samenhangt. Voor de toepassing van het dertiende lid wordt de belastingrente voor zover deze samenhangt met de erfbelasting waarvoor op de voet van dat lid uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting. Voor zover ingevolge het eenentwintigste lid uitstel van betaling is verleend, wordt voor de toepassing van dat lid de belastingrente gelijkgesteld met de belasting waarmee deze samenhangt. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing op revisierente die samenhangt met een belastingaanslag.


Artikel 25a

  • 1

    Op verzoek van een belastingschuldige die woont of is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wordt onder bij ministeriële regeling te stellen regels uitstel van betaling verleend, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting die betrekking heeft op voordelen ter zake van vermogensbestanddelen die bij de belastingschuldige bij het vaststellen van de belastingaanslag in aanmerking zijn genomen terwijl bij die belastingschuldige deze voordelen niet in aanmerking zouden zijn genomen ingeval deze ter zake van die vermogensbestanddelen voor de heffing van inkomstenbelasting belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven. De in de eerste volzin bedoelde regels zien op de uitvoering van dit artikel, waaronder begrepen regels betreffende de administratieve verplichtingen.

  • 2

    Het uitstel van betaling, bedoeld in het eerste lid, wordt beëindigd:

    • a.

      ingeval de belastingschuldige niet meer woont of is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • b.

      ingeval niet meer wordt voldaan aan de bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling gestelde regels;

    • c.

      ingeval niet meer voldoende zekerheid is gesteld, of

    • d.

      voor zover de in het eerste lid bedoelde voordelen ter zake van vermogensbestanddelen bij de belastingschuldige in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn geweest.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt op verzoek van de belastingschuldige het bedrag waarvoor op grond van het eerste lid uitstel van betaling is verkregen, in tien gelijke jaarlijkse termijnen voldaan waarvan de eerste termijn één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.

  • 4

    De in het eerste en het derde lid bedoelde verzoeken worden gedaan tegelijk met de aangifte waarin een voordeel als bedoeld in het eerste lid is opgenomen.


Artikel 25b

  • 1

    Op verzoek van een belastingschuldige die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie wordt een belastingaanslag voor zover daarin is begrepen vennootschapsbelasting die betrekking heeft op voordelen ter zake van vermogensbestanddelen die bij de belastingschuldige bij het vaststellen van die belastingaanslag in aanmerking zijn genomen terwijl bij die belastingschuldige deze voordelen niet in aanmerking zouden zijn genomen ingeval deze ter zake van die vermogensbestanddelen voor de heffing van vennootschapsbelasting belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven onder bij ministeriële regeling te stellen regels in vijf gelijke jaarlijkse termijnen voldaan waarvan de eerste termijn één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later. De in de eerste zin bedoelde regels zien op de uitvoering van dit artikel, waaronder begrepen regels betreffende de administratieve verplichtingen.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een belastingschuldige die is gevestigd in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ingeval in relatie tot die staat een verdrag van kracht is dat, of een regeling is getroffen die, voorziet in wederzijdse bijstand inzake de invordering van belastingschulden die voortvloeien uit belastingen naar de winst.

  • 3

    Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat de belastingschuld niet kan worden verhaald, stelt hij aan de toepassing van het eerste lid de voorwaarde dat voldoende zekerheid wordt gesteld.

  • 4

    Het eerste lid is niet langer van toepassing:

    • a.

      ingeval de belastingschuldige niet meer is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat als bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      ingeval niet meer wordt voldaan aan de bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling gestelde regels;

    • c.

      ingeval niet meer voldoende zekerheid als bedoeld in het derde lid is gesteld; of

    • d.

      voor zover de in het eerste lid bedoelde voordelen ter zake van vermogensbestanddelen bij de belastingschuldige in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn geweest.

  • 5

    Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt gedaan tegelijk met de aangifte waarin een voordeel als bedoeld in het eerste lid is opgenomen.


Artikel 25c


Artikel 26

  • 1

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, vijfde lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend indien dit uitstel eindigt doordat de termijn, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, is verstreken. Kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag nadat de termijn, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, is verstreken.

  • 3

    Indien de ontvanger het op de voet van artikel 25, vijfde lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich met betrekking tot een aanspraak uit een overeenkomst van levensverzekering of een aanspraak ingevolge een pensioenregeling een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingschuldige kwijtschelding van belasting worden verleend voor zover:

    • a.

      die belasting hoger is dan de belasting die zou zijn geheven ter zake van de hiervoor bedoelde omstandigheid indien de belastingschuldige op het moment waarop die omstandigheid zich voordeed in Nederland zou hebben gewoond;

    • b.

      de omstandigheid die ingevolge artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, tot beëindiging van het uitstel van betaling heeft geleid, ingevolge een regeling ter voorkoming van dubbele belasting niet belastbaar is in Nederland.

    De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing voorzover de waarde in het economische verkeer van de in die volzin bedoelde aanspraak is gedaald in vergelijking met het ingevolge artikel 3.136, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake van die aanspraak als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen bedrag.

  • 4

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting of, indien dit meer bedraagt, aan de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting wegens reguliere voordelen in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de aandelen of winstbewijzen waarop het uitstel betrekking heeft.

  • 5

    Voorzover de ontvanger het op de voet van artikel 25, achtste lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat aandelen of winstbewijzen worden vervreemd in de zin van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend:

    • a.

      indien de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen is gedaald, anders dan door uitkering van winstreserves, teruggaaf van wat is gestort of ingelegd of overgang van rechten op andere aandelen of winstbewijzen, in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld – tot een bedrag gelijk aan die waardedaling, vermenigvuldigd met:

      • 1°.

        het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de hiervoor bedoelde waardedaling niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en

      • 2°.

        het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van die waardedaling hoger is dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;

    • b.

      indien het heffingsrecht wegens vervreemding van die aandelen of winstbewijzen ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan een ander land van het Koninkrijk, aan een ander heffingsgebied binnen het Rijk, respectievelijk aan een andere mogendheid is toegewezen – tot een bedrag gelijk aan de aldaar ter zake van die vervreemding feitelijk geheven belasting;

    • c.

      voor zover de belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, hoger is dan de belasting die zou zijn geheven indien de belastingschuldige op het moment van die vervreemding in Nederland zou hebben gewoond.

    Het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen of winstbewijzen nog uitstel van betaling is verleend.

  • 6

    [Vervallen.]

  • 7
  • 8

    Voor de toepassing van het tweede lid worden de belastingrente en de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van dit artikel wordt de belastingrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van dit artikel kwijtschelding wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.


Artikel 26a

  • 1

    De ontvanger verleent bij voor bezwaar vatbare beschikking ambtshalve kwijtschelding van het nog op 31 december 2020 openstaande bedrag van een belastingaanslag van een persoon als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a.

      belastingaanslagen die niet voor 1 januari 2021 bekend zijn gemaakt en betrekking hebben op een tijdvak dat is geëindigd, dan wel een tijdstip dat is gelegen, voor 1 januari 2021;

    • b.

      nog openstaande bedragen, niet zijnde belastingen, die door de ontvanger worden ingevorderd met toepassing dan wel overeenkomstige toepassing van deze wet.

  • 3

    De ontvanger verleent bij voor bezwaar vatbare beschikking aan degene, bedoeld in het eerste lid, die aansprakelijk is gesteld overeenkomstig artikel 49 voor de belasting of bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, ontslag van de verplichting tot betaling van die belastingen of bedragen.

  • 4

    Indien het openstaande bedrag, bedoeld in het eerste lid, na 31 december 2020 is verminderd als gevolg van een betaling of verrekening, betaalt de ontvanger het bedrag waarmee het openstaande bedrag is verminderd uit aan de belastingschuldige.

  • 5

    Geen kwijtschelding wordt verleend indien het ontstaan of niet voldoen van de belastingaanslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de belastingschuldige.

  • 6

    De ontvanger verleent de kwijtschelding uiterlijk drie maanden na het tijdstip waarop dit artikel in werking is getreden, of indien dit later is, uiterlijk binnen drie maanden na het toekennen, afwijzen of vermindering tot nihil van het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen of indien dit nog later is, uiterlijk binnen drie maanden na bekendmaking van de belastingaanslag. De ontvanger kan de termijn eenmaal met maximaal drie maanden verlengen en stelt de belastingschuldige hiervan uiterlijk op de laatste dag van die termijn in kennis. Verder uitstel is mogelijk voor zover de belanghebbende daarmee instemt.

  • 7

    In afwijking van het eerste en zesde lid verleent de ontvanger uiterlijk binnen drie maanden kwijtschelding van het nog openstaande bedrag van een voorlopige aanslag nadat de aanslag over dezelfde belastingschuld is opgelegd en bekendgemaakt.

  • 8

    Belastingen verschuldigd door personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen en waarvan de verschuldigdheid voortvloeit uit de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep worden kwijtgescholden tot maximaal het bedrag dat de belastingschuldige nog als de-minimissteun kan ontvangen als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

  • 9

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.


Artikel 27

  • 1

    De ontvanger kan de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuiten door een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt.

  • 2

    Indien een belastingschuldige is opgehouden te bestaan of vermoedelijk is opgehouden te bestaan en voor zover voor zijn belastingschuld een aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft plaatsgevonden, treedt de aansprakelijk gestelde voor die belastingschuld in de plaats van de belastingschuldige, voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling.

  • 3

    Indien een belastingschuldige is opgehouden te bestaan of vermoedelijk is opgehouden te bestaan en voor zover voor zijn belastingschuld geen aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft plaatsgevonden, kan de ontvanger de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling stuiten door verzending of uitreiking van een schriftelijke mededeling, waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt, aan het parket van een ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de laatst bekende vestigingsplaats van de belastingschuldige is gelegen of aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag.

  • 4

    Indien de verjaring van een belastingaanslag op de wijze, bedoeld in het derde lid, is gestuit, worden zo spoedig mogelijk de volgende gegevens ter publicatie aan de Staatscourant verzonden of uitgereikt:

    • a.

      de naam van de belastingschuldige;

    • b.

      de soort belastingaanslag;

    • c.

      de belastingsoort;

    • d.

      het belastingjaar;

    • e.

      de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 5

    Bij toepassing van het vierde lid wordt een kopie van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het derde lid, verzonden of uitgereikt aan de laatste bestuurders, aandeelhouders en vereffenaars van de belastingschuldige, bedoeld in het derde lid, voor zover die redelijkerwijs bij de ontvanger bekend kunnen zijn.


Afdeling 4 Kredietrente, vertragingsrente en rente op achterstallen


Artikel 27bis

Indien een bedrag aan rechten bij invoer of rechten bij uitvoer geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald of kwijtgescholden en ter zake van dat bedrag kredietrente of vertragingsrente in rekening was gebracht, wordt het deel van de kredietrente of vertragingsrente dat betrekking heeft op het terug te betalen of kwijt te schelden bedrag eveneens terugbetaald, onderscheidenlijk kwijtgescholden.


Artikel 27ter

De ontvanger stelt het bedrag van de kredietrente, de vertragingsrente of de rente, bedoeld in artikel 116, zesde lid, tweede en derde volzin, van het Douanewetboek van de Unie, vast bij beschikking. Dat bedrag wordt op het afschrift van de uitspraak afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.


Artikel 27quater

  • 1

    Voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is rechten bij invoer of rechten bij uitvoer terug te betalen, omdat de desbetreffende rechten in strijd met het Unierecht zijn geheven, wordt aan de belastingschuldige een rente, gelijk aan de kredietrente, vergoed.

  • 2

    De rente, bedoeld in het eerste lid, wordt enkelvoudig berekend vanaf de dag van betaling door belastingplichtige tot de dag van terugbetaling van het bedrag aan die belastingplichtige.

  • 3

    Het te hanteren rentepercentage van de rente, bedoeld in het eerste lid, is niet lager dan 0%.


Hoofdstuk V Invorderingsrente


Artikel 27quinquies

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op te innen of terug te betalen bedragen aan rechten bij invoer, rechten bij uitvoer, kredietrente, vertragingsrente en rente op achterstallen en belastingen of heffingen waarop de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.


Artikel 27a

[Vervallen]


Artikel 28

  • 1

    Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente – invorderingsrente – in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag met dien verstande dat invorderingsrente niet in rekening wordt gebracht voor zover met de belastingaanslag wordt verrekend een belastingaanslag die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking heeft.

  • 2

    De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling. Voor de toepassing van de eerste volzin blijft artikel 10 buiten toepassing.

  • 3

    Invorderingsrente wordt niet in rekening gebracht over de tijd voor welke de belastingschuldige krachtens artikel 25, derde, vijfde, achtste, negende, elfde, zeventiende, achttiende, negentiende of eenentwintigste lid, uitstel van betaling is verleend.

  • 4

    In afwijking in zoverre van het derde lid wordt invorderingsrente in rekening gebracht voor zover het krachtens artikel 25, vijfde, achtste, negende, elfde, zeventiende, achttiende, negentiende of eenentwintigste lid, verleende uitstel door de ontvanger wordt beëindigd of voor zover betaling niet plaatsvindt binnen de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend. Bij algemene maatregel van bestuur wordt het tijdvak bepaald waarover in deze situaties invorderingsrente wordt berekend.

  • 5

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen waarop het derde lid niet van toepassing is worden aangewezen in welke gevallen, onder daarbij te stellen voorwaarden, geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht omdat het in rekening brengen van invorderingsrente door uitzonderlijke omstandigheden niet redelijk wordt geacht.


Artikel 28a

  • 1

    Indien de ontvanger een aan een belastingplichtige uit te betalen bedrag niet binnen 6 weken na de dagtekening van de daartoe strekkende belastingaanslag uitbetaalt of verrekent, wordt aan de belastingplichtige invorderingsrente vergoed.

  • 2

    De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van de tot uitbetaling strekkende belastingaanslag of beschikking en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling. In afwijking van de eerste volzin wordt invorderingsrente niet berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen reeds belastingrente is vergoed.

  • 3

    Invorderingsrente wordt niet vergoed voor zover het aan de belastingplichtige is te wijten dat de uitbetaling niet tijdig is geschied.

  • 4

    Dit artikel is niet van toepassing op een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, die een uit te betalen bedrag behelst als bedoeld in het zesde lid van dat artikel.


Artikel 28b

  • 1

    Indien een belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager bedrag dan inmiddels op die aanslag is betaald en de belastingschuldige eerder een verzoek om uitstel van betaling met betrekking tot het door hem bestreden bedrag van die aanslag heeft gedaan dat door de ontvanger bij beschikking is afgewezen, wordt aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.

  • 2

    De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt de dag na de dag waarop de belastingaanslag waarvoor een verzoek om uitstel van betaling bij beschikking is afgewezen, invorderbaar is ingevolge artikel 9 en eindigt 6 weken na de dagtekening van de vermindering of de herziening en heeft als grondslag het terug te geven bedrag.


Artikel 28c

  • 1

    Voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven, wordt op verzoek aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.

  • 2

    De invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en heeft als grondslag het aan de belastingschuldige terug te geven of teruggegeven bedrag. In afwijking van de eerste volzin wordt de invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, niet berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen belastingrente wordt vergoed of waarover ingevolge artikel 28b invorderingsrente wordt vergoed.

  • 3

    De termijn voor het indienen van een verzoek om vergoeding van invorderingsrente op grond van dit artikel eindigt zes weken na dagtekening van de beschikking, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 29

Het percentage van de invorderingsrente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor in rekening te brengen en voor te vergoeden invorderingsrente verschillend kan worden vastgesteld. In de algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de vaststelling van de percentages terugwerkt tot en met 1 juni 2020.


Artikel 30

  • 1

    De ontvanger stelt het bedrag van de invorderingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.

  • 2

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.


Artikel 31

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Voorts kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige invordering van invorderingsrente.


Artikel 31a

Onze Minister kan in het kader van een regeling voor onderling overleg op grond van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (Trb. 1990, 173), de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen afwijkingen toestaan van de artikelen 28, 29, 30 en 31.


Hoofdstuk VI Aansprakelijkheid


Afdeling 1 Aansprakelijkheid


Artikel 32

  • 1

    De bepalingen van dit hoofdstuk laten, behoudens voor zover anders is vermeld, onverlet het bepaalde met betrekking tot de aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling.

  • 2

    De bepalingen van dit hoofdstuk strekken zich mede uit tot in te vorderen bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, een en ander voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijke is te wijten.


Artikel 33

  • 1

    In afwijking in zoverre van andere wettelijke regelingen is hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen, verschuldigd door:

    • a.

      een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders;

    • b.

      een niet in Nederland gevestigd lichaam: de leider van zijn vaste inrichting in Nederland dan wel zijn in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger;

    • c.

      een lichaam dat is ontbonden: ieder van de met de vereffening belaste personen - met uitzondering van de door de rechter benoemde vereffenaar - voor zover het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur, met dien verstande dat geen aansprakelijkstelling kan plaatsvinden indien na de ontbinding drie jaren zijn verstreken.

  • 2

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder lichamen verstaan lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en wordt als bestuurder aangemerkt de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap.

  • 3

    Voor de toepassing van dit artikel wordt ingeval een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

  • 4

    Degene die op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan.


Artikel 33a

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen verschuldigd door degene die, al dan niet tezamen met anderen, een onverplichte handeling heeft verricht als gevolg waarvan de ontvanger is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden, is iedere begunstigde van die handeling tot ten hoogste het bedrag van de begunstiging, mits de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat benadeling van de ontvanger het gevolg van die handeling zou zijn, overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.

  • 2

    Vermoed wordt dat de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat benadeling in de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger het gevolg van de onverplichte handeling zou zijn indien de ontvanger aannemelijk maakt dat de handeling die tot de benadeling heeft geleid:

    • a.

      onderdeel van een verhaalsconstructie is;

    • b.

      tot stand is gekomen in of na het tijdvak waarin de belastingschuld materieel is ontstaan dan wel op of na het tijdstip waarop de belastingschuld materieel is ontstaan; en

    • c.

      is verricht door of namens een gelieerde natuurlijk persoon of een gelieerd lichaam.

  • 3

    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      begunstigde: degene die rechtens dan wel in feite direct of indirect voordeel heeft gehad van de onverplichte handeling, bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      bestuurder van een lichaam: bestuurder als bedoeld in artikel 36;

    • c.

      gelieerde natuurlijk persoon: een natuurlijk persoon die al dan niet tezamen met anderen de handeling die tot benadeling heeft geleid, heeft verricht met of jegens:

      • 1°.

        zijn partner of zijn bloedverwant in de rechte lijn;

      • 2°.

        een lichaam waarvan hij, zijn partner of zijn bloedverwant in de rechte lijn bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is, dan wel waarin een of meer van die personen, afzonderlijk of tezamen, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben;

    • d.

      gelieerd lichaam: een lichaam dat al dan niet tezamen met anderen de handeling die tot benadeling heeft geleid, heeft verricht met of jegens:

      • 1°.

        een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het lichaam is;

      • 2°.

        een natuurlijk persoon die partner of bloedverwant in de rechte lijn van de bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat, bedoeld onder 1°, is;

      • 3°.

        een natuurlijk persoon die al dan niet tezamen met zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft in het lichaam, bedoeld in de aanhef;

      • 4°.

        een natuurlijk persoon wiens partner of bloedverwant in de rechte lijn, afzonderlijk of tezamen, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft in het lichaam, bedoeld in de aanhef;

      • 5°.

        een ander lichaam en een van die lichamen is bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het andere lichaam;

      • 6°.

        een ander lichaam en een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is van een van die lichamen, of zijn partner of een bloedverwant in de rechte lijn, is bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het andere lichaam;

      • 7°.

        een ander lichaam en een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is van een van die lichamen, of zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn, afzonderlijk of tezamen, heeft een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het andere lichaam; of

      • 8°.

        een ander lichaam en in beide lichamen wordt voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal direct of indirect deelgenomen door hetzelfde lichaam, dan wel door dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn;

    • e.
    • f.

      onverplichte handeling: handeling of samenstel van handelingen waarvan er ten minste een onverplicht is verricht;

    • g.

      verhaalsconstructie: handeling of samenstel van handelingen die, onderscheidenlijk dat, in overwegende mate is verricht met als doel om de ontvanger te benadelen in zijn verhaalsmogelijkheden.

  • 4

    Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 2.14a en 10a.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 1, negende lid, van de Successiewet 1956 van overeenkomstige toepassing.

  • 5

    De aansprakelijkheid van de begunstigde, bedoeld in het eerste lid, geldt tevens indien die begunstigde niet in Nederland woont of is gevestigd.

  • 6

    Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld die bepalen bij welke combinatie van omstandigheden in ieder geval aannemelijk is dat sprake is van een verhaalsconstructie. Een krachtens de eerste zin vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.


Artikel 34

  • 1

    Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting welke de uitlener, dan wel – in geval doorlening plaatsvindt – de in het tweede lid bedoelde doorlener verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen. In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is de inlener niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting of van omzetbelasting opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2

    Onder inlener wordt mede verstaan:

    • a.

      de doorlener, zijnde degene aan wie een werknemer ter beschikking is gesteld en die deze werknemer vervolgens ter beschikking stelt aan een derde om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn;

    • b.

      de in onderdeel a bedoelde derde, aan wie door een doorlener een werknemer ter beschikking is gesteld om onder toezicht of leiding van die derde werkzaam te zijn.

  • 3

    Indien een inlener ingevolge een overeenkomst met de uitlener ten behoeve van de voldoening van loonbelasting, omzetbelasting en sociale verzekeringspremies in verband met het verrichten van werkzaamheden door een ter beschikking gestelde werknemer, alsmede met dat ter beschikking stellen, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die uitlener ten behoeve van de betaling van loonbelasting, omzetbelasting en sociale verzekeringspremies wordt gehouden bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, wordt het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de inlener uit hoofde van het eerste en tweede lid met betrekking tot die werkzaamheden en dat ter beschikking stellen in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag.

  • 4

    Het derde lid is niet van toepassing voor zover de inlener wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de uitlener in gebreke zou blijven het op de in dat lid bedoelde rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van loonbelasting, omzetbelasting of sociale verzekeringspremies.

  • 5

    De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met betrekking tot de loonbelasting en de omzetbelasting verschuldigd door de uitlener, indien aannemelijk is dat het niet betalen door de uitlener noch aan hem noch aan een inlener is te wijten.

  • 6

    Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het derde lid.

  • 7

    Dit artikel is niet van toepassing indien de werkzaamheden die door de ter beschikking gestelde werknemer zijn verricht, ondergeschikt zijn aan een tussen de uitlener en de inlener, dan wel tussen de doorlener en de inlener, gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.


Artikel 34a

[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


Artikel 35

  • 1

    De aannemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting:

    • a.

      die de onderaannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door een of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende onderaannemer verschuldigd is in verband met het verrichten van werkzaamheden door zijn werknemers ter zake van dat werk;

    • b.

      voor de betaling waarvan de onderaannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door een of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende onderaannemer ingevolge artikel 34 hoofdelijk aansprakelijk is ter zake van dat werk.

    In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is de aannemer niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      aannemer: degene die zich jegens een ander, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard uit te voeren tegen een te betalen prijs;

    • b.

      onderaannemer: degene die zich jegens een aannemer verbindt om buiten dienstbetrekking het in onderdeel a bedoelde werk geheel of gedeeltelijk uit te voeren tegen een te betalen prijs.

  • 3

    Voor de toepassing van dit artikel wordt:

    • a.

      de onderaannemer ten opzichte van zijn onderaannemer als aannemer beschouwd;

    • b.

      met een aannemer gelijkgesteld degene die zonder daartoe van een opdrachtgever opdracht te hebben gekregen buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf een werk van stoffelijke aard uitvoert;

    • c.

      ten opzichte van de aannemer als onderaannemer beschouwd de verkoper van een toekomstige zaak, voor zover de koop en verkoop voortvloeit uit of verband houdt met het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde werk.

  • 4

    De voorgaande leden zijn niet van toepassing:

    • a.

      indien een werk tot de uitvoering waarvan een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden, geheel of grotendeels wordt verricht op de plaats waar de onderneming van de onderaannemer is gevestigd met uitzondering van de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel, of

    • b.

      indien de uitvoering van een werk waartoe een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden, ondergeschikt is aan een tussen hen gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.

  • 5

    Indien een aannemer ingevolge een overeenkomst met een onderaannemer, ten behoeve van de voldoening van loonbelasting en sociale verzekeringspremies met betrekking tot het door die onderaannemer aangenomen werk, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die onderaannemer ten behoeve van de betaling van loonbelasting en sociale verzekeringspremies wordt gehouden bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen wordt het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de aannemer uit hoofde van het eerste lid met betrekking tot dat werk in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag. De vorige volzin is niet van toepassing voor zover de aannemer wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een onderaannemer in gebreke zou blijven het op de in de eerste volzin bedoelde rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van loonbelasting of sociale verzekeringspremies. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit lid.

  • 6

    De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met betrekking tot de loonbelasting verschuldigd door een onderaannemer, indien aannemelijk is dat het niet betalen door de onderaannemer noch aan hem noch aan een aannemer is te wijten.


Artikel 35a

  • 1

    De opdrachtgever is hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting ter zake van een werk, inhoudende de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel:

    • a.

      die de aannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door een of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende onderaannemer verschuldigd is in verband met het verrichten van werkzaamheden door zijn werknemers ter zake van dat werk;

    • b.

      voor de betaling waarvan de aannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door een of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende onderaannemer ingevolge artikel 35 hoofdelijk aansprakelijk is ter zake van dat werk.

    In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is de opdrachtgever niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2

    In dit artikel wordt onder opdrachtgever verstaan degene die buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf met een ander, de aannemer, een overeenkomst heeft gesloten om voor hem een werk als bedoeld in het eerste lid uit te voeren tegen een te betalen prijs.

  • 3

    Voor de toepassing van dit artikel wordt met een opdrachtgever gelijkgesteld degene die buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf kleding, andere dan schoeisel, koopt die nog geheel of gedeeltelijk vervaardigd moet worden en met een aannemer de verkoper daarvan.

  • 4

    Artikel 35, tweede lid, derde lid, onderdelen a en c, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      in het tweede lid, onderdeel a, van dat artikel voor een werk van stoffelijke aard moet worden gelezen: een werk, inhoudende de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel;

    • b.

      de toepassing van het derde lid, onderdeel a, van dat artikel er niet toe kan leiden dat de wederpartij van de aannemer als opdrachtgever als bedoeld in het tweede lid wordt beschouwd;

    • c.

      in het vijfde lid van dat artikel voor «aannemer» moet worden gelezen: opdrachtgever, voor «onderaannemer»: aannemer en voor «het eerste lid»: het eerste lid van artikel 35a.

  • 5

    De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met betrekking tot de loonbelasting verschuldigd door de aannemer of een onderaannemer, indien aannemelijk is dat het niet betalen door de aannemer of een onderaannemer noch aan de opdrachtgever, noch aan de aannemer of een onderaannemer is te wijten.


Artikel 35b

Indien de belastingschuld betrekking heeft op een werk als bedoeld in artikel 35a, eerste lid, is degene die buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf vervaardigde kleding koopt, hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke verschuldigd is ter zake van dat werk, tenzij aannemelijk is dat hij op het tijdstip van de koop niet wist of behoorde te weten dat ter zake van dat werk te weinig of geen loonbelasting zou worden betaald. In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is degene die op grond van de eerste volzin aansprakelijk is niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting opgelegde bestuurlijke boete. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.


Artikel 36

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting, de omzetbelasting, de accijns, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en de kansspelbelasting verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.

  • 2

    Het lichaam als bedoeld in het eerste lid is verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van loonbelasting, omzetbelasting, accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, verbruiksbelasting van pruimtabak of snuiftabak, een van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen of de kansspelbelasting in staat is, daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken, alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.

  • 3

    Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is, dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.

  • 4

    Indien het lichaam niet of niet op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op de voet van het bepaalde in het derde lid aansprakelijk, met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaren wordt geacht in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.

  • 5

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bestuurder mede verstaan:

    • a.

      de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de belastingschuld is ontstaan;

    • b.

      degene ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;

    • c.

      indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen: ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

  • 6

    De tweede volzin van het vierde lid is niet van toepassing op de gewezen bestuurder.

  • 7

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder belasting uitsluitend verstaan de belasting die het lichaam als inhoudingsplichtige of als ondernemer is verschuldigd.

  • 8

    Indien de bestuurder van het lichaam ingevolge dit artikel aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld terzake, zijn de door die bestuurder onverplicht verrichte rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is verminderd, vernietigbaar en kan de ontvanger deze vernietigingsgrond inroepen, indien aannemelijk is dat deze rechtshandelingen geheel of nagenoeg geheel met dat oogmerk zijn verricht. Artikel 45, leden 4 en 5, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 36a

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk is:

    • a.

      voor de belasting die een inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet bronbelasting 2021 is verschuldigd: ieder van de bestuurders van die inhoudingsplichtige;

    • b.

      voor de belasting die een inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet bronbelasting 2021 is verschuldigd over het door de belastingplichtige genoten voordeel, bedoeld in de Wet bronbelasting 2021: de belastingplichtige, bedoeld in de Wet bronbelasting 2021;

    • c.

      voor de belasting die een belastingplichtige als bedoeld in de Wet bronbelasting 2021 is verschuldigd: ieder van de bestuurders van die belastingplichtige.

  • 2

    Niet aansprakelijk is de bestuurder, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of c, voor zover hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat de bronbelasting niet of niet volledig is betaald.

  • 3

    Voor de toepassing van dit artikel is artikel 36, vijfde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4

    De aansprakelijkheid geldt tevens indien de bestuurder, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of c, of de belastingplichtige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, niet in Nederland woont of is gevestigd.


Artikel 36b

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting of de omzetbelasting waarvoor een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voorzover het aan de heffing van de vennootschapsbelasting is onderworpen, bij beschikking als bedoeld in artikel 49, eerste lid, aansprakelijk is gesteld (aansprakelijkheidsschuld): ieder van de bestuurders van dat lichaam.

  • 2

    Artikel 36, tweede tot en met zesde lid en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      in het tweede lid van artikel 36 voor «loonbelasting, omzetbelasting, accijns, verbruiksbelasting voor alcoholvrije dranken, verbruiksbelasting van pruimtabak of snuiftabak, een van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen of de kansspelbelasting» moet worden gelezen: de aansprakelijkheidsschuld;

    • b.

      in het derde lid van artikel 36 voor «belastingschuld» moet worden gelezen «aansprakelijkheidsschuld», en voor «drie jaren»: zeven jaren;

    • c.

      in het vierde lid van artikel 36 voor «drie jaren» moet worden gelezen: zeven jaren;

    • d.

      in het vijfde lid, onderdeel a, van artikel 36 voor «belastingschuld» moet worden gelezen: aansprakelijkheidsschuld.


Artikel 37

  • 1

    Voor zover zulks niet reeds uit artikel 33, eerste lid, onderdeel b, volgt is hoofdelijk aansprakelijk:

    • a.

      voor de loonbelasting verschuldigd door een niet in Nederland wonende of gevestigde inhoudingsplichtige,

    • b.

      voor de omzetbelasting verschuldigd door een niet in Nederland wonende of gevestigde ondernemer,

    • c.

      voor de loonbelasting die een niet in Nederland wonende of gevestigde aannemer, opdrachtgever of koper is verschuldigd op grond van de artikelen 35, 35a of 35b: de leider van de vaste inrichting in Nederland, de in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, of degene die de leiding heeft van de in Nederland verrichte werkzaamheden.

  • 2

    Hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting met betrekking tot de gage van de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter dan wel het buitenlandse gezelschap is de persoon die of het lichaam dat het optreden of de sportbeoefening in Nederland organiseert, mede organiseert of doet organiseren.

  • 3

    Degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat door de inhoudingsplichtige, door de ondernemer, dan wel door de aannemer, opdrachtgever of koper de belasting niet is voldaan.


Artikel 38

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk is:

    • a.

      voor de van een werknemer, een artiest, een beroepssporter of een buitenlands gezelschap ten onrechte niet ingehouden loonbelasting: de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het gezelschap of de leden van het gezelschap;

    • b.

      voor de van een belastingplichtige ten onrechte niet ingehouden kansspelbelasting: de belastingplichtige.

  • 2

    Niet aansprakelijk is de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlandse gezelschap, het lid van het buitenlandse gezelschap of de belastingplichtige die de inspecteur omtrent de nalatigheid van de inhoudingsplichtige in kennis heeft gesteld voordat hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de inspecteur met deze nalatigheid bekend is of bekend zal worden.


Artikel 39

Hoofdelijk aansprakelijk is voor de vennootschapsbelasting die over een tijdvak is geheven van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, of artikel 15a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969: elk van de dochtermaatschappijen, onderscheidenlijk elk van de ledenmaatschappijen die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van die fiscale eenheid.


Artikel 40

  • 1

    De natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met zijn partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, of het lichaam dat, al dan niet tezamen met een of meer verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, direct of indirect, voor ten minste één derde gedeelte van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en waarvan de bezittingen in belangrijke mate bestaan uit beleggingen, daaronder begrepen liquide middelen, en die aandelen of een gedeelte daarvan vervreemdt, is aansprakelijk voor een gedeelte van de vennootschapsbelasting die de desbetreffende vennootschap is verschuldigd aan het einde van het jaar waarin de vervreemding plaatsvindt en de vennootschapsbelasting die verschuldigd wordt over de drie jaren daarna in verband met de op het tijdstip van de vervreemding aanwezige stille en in het kader van de heffing van de vennootschapsbelasting toegelaten fiscale reserves indien het vermogen van de vennootschap anders dan ten gevolge van de normale bedrijfsvoering van de vennootschap is verminderd in de vijf jaren voorafgaande aan het jaar van de vervreemding, in het jaar van de vervreemding, dan wel in de drie jaren daarna.

  • 2

    Degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voorzover zekerheid is gesteld voor het in het eerste lid bedoelde gedeelte van de vennootschapsbelasting.

  • 3

    Het in het eerste lid bedoelde gedeelte van de vennootschapsbelasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, wordt bepaald naar het gedeelte van het vermogen van de vennootschap waarop krachtens de vervreemde aandelen aanspraak zou kunnen worden gemaakt ingeval op het tijdstip van de vervreemding de vennootschap zou worden ontbonden.

  • 4

    Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de vervreemder van een belang of een gedeelte daarvan in een lichaam dat een niet in aandelen verdeeld kapitaal heeft. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder belang verstaan een gerechtigdheid, direct of indirect, tot ten minste een derde gedeelte van het vermogen of van het resultaat van het lichaam.

  • 5

    Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aandeelhouder of belanghouder in een lichaam ingeval dat lichaam een deelneming in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geheel of voor een gedeelte vervreemdt en de aandeelhouder of belanghouder voldoet aan het kwantitatieve criterium van het eerste lid onderscheidenlijk vierde lid, tweede volzin.

  • 6

    Een persoon of lichaam is, in afwijking van het eerste lid, niet aansprakelijk voor de vennootschapsbelasting die is of wordt verschuldigd in verband met een op het tijdstip van de vervreemding van de aandelen bij de vennootschap aanwezige egalisatiereserve als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de op dat tijdstip bij de vennootschap aanwezige stille reserves, voor zover:

    • a.

      deze reserves betrekking hebben op roerende zaken, onroerende zaken of vermogensrechten;

    • b.

      de zaken en rechten waarop de reserves betrekking hebben ten minste gedurende zes maanden na de vervreemding van de aandelen in bezit zijn van de vennootschap; en

    • c.

      de persoon of het lichaam bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting.


Artikel 41

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk is voor de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting verschuldigd door een lichaam dat aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen en waarvan de plaats van vestiging niet langer in Nederland is gelegen: ieder van de met de verplaatsing belaste personen.

  • 2

    Degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan.


Artikel 41a

Hoofdelijk aansprakelijk is voor de minimumbelasting die over een verslagjaar als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 is geheven van een groepsentiteit behorend tot een multinationale groep of binnenlandse groep als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van die wet: elk van de groepsentiteiten die in dat verslagjaar deel uitmaakt of uitmaakte van die multinationale groep of binnenlandse groep.


Artikel 42

  • 1

    Indien krachtens artikel 18 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Stb. 1970, 611) overdrachtsbelasting ter zake van een verkrijging moet worden voldaan ter gelegenheid van de aanbieding ter registratie van de door de notaris ter zake opgemaakte akte, is de notaris hoofdelijk aansprakelijk voor die belasting tot het bedrag dat ingevolge de inhoud van de akte is verschuldigd.

  • 2

    Indien overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van een verkrijging als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en het eerste lid niet van toepassing is, is degene die de economische eigendom overdraagt hoofdelijk aansprakelijk voor die belasting.


Artikel 42a

Natuurlijke personen voor wie, anders dan als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, diensten worden verricht als bedoeld in artikel 6j, aanhef en onderdeel a, van die wet, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting die verschuldigd is door de ondernemer die de dienst verricht.


Artikel 42b

[Vervallen]


Artikel 42c

  • 1

    Hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de levering van bij ministeriële regeling aan te wijzen goederen, is de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, aan wie de levering is verricht en die wist of behoorde te weten dat de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

    • a.

      ondernemers die voorafgaand aan de in die volzin bedoelde levering leveringen van die goederen hebben verricht, indien deze leveringen hebben plaatsgevonden op of na de datum waarop die goederen bij ministeriële regeling zijn aangewezen;

    • b.

      ondernemers aan wie op de in die volzin bedoelde levering volgende leveringen van die goederen zijn verricht;

    • c.

      de ondernemer die tezamen met de op grond van de voorgaande bepalingen van dit lid aansprakelijke ondernemer ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is aangemerkt of is aangemerkt geweest als één ondernemer.

  • 2

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt een ondernemer geacht te hebben geweten dat de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de in dat lid bedoelde levering niet of niet volledig is of zal worden voldaan, indien hij door het niet of niet volledig voldaan zijn van de in dat lid bedoelde belasting voordeel heeft behaald, tenzij hij aannemelijk maakt dat dat voordeel niet voortvloeit uit of geen verband houdt met het niet of niet volledig voldaan zijn van die belasting. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt een ondernemer in ieder geval geacht voordeel te hebben behaald als aan hem voor de goederen een vergoeding in rekening is gebracht die op het tijdstip van de levering lager is dan het bedrag dat bij vrije mededinging zou moeten worden betaald of die lager is dan de vergoeding die aan zijn leverancier of aan elk van de leveranciers ter zake van voorafgaande verkrijgingen van die goederen in rekening is gebracht.

  • 3

    Dit artikel is niet van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde omzetbelasting verschuldigd is ter zake van een tijdens surséance van betaling of faillissement, of tijdens het van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, verrichte levering door een ondernemer, diens bewindvoerder of curator of door een pandhouder in het kader van de uitoefening van een op de geleverde goederen gevestigd pandrecht.


Artikel 42d

Hoofdelijk aansprakelijk is voor de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de levering van een zaak: de pandhouder, de hypotheekhouder of de executant die zich heeft verhaald op het door de koper betaalde bedrag, voor zover dat betrekking heeft op de ter zake van de levering verschuldigde omzetbelasting. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de pandhouder, onderscheidenlijk de hypotheekhouder, onderscheidenlijk de executant, niet wist en ook niet behoorde te weten dat de omzetbelasting niet of niet volledig door de belastingschuldige is of zal worden voldaan.


Artikel 43

  • 1

    Natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn aangemerkt als één ondernemer, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting welke verschuldigd is door deze ondernemer, dan wel - indien de inspecteur niet schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat op grond van gewijzigde omstandigheden niet langer een eenheid bestaat als is bedoeld in die bepaling - door deze personen en lichamen.

  • 2

    Indien aan de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, een vermindering of teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend, kan de ontvanger, met inachtneming van artikel 54, deze vermindering of teruggaaf bevrijdend voldoen aan één van de natuurlijke personen of lichamen, bedoeld in het eerste lid.


Artikel 43a

Bij toepassing van artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 is iedere inhoudingsplichtige die ingevolge het eerste lid van dat artikel samen met andere inhoudingsplichtigen als één inhoudingsplichtige wordt beschouwd hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting die deze inhoudingsplichtigen ingevolge dat artikel gezamenlijk zijn verschuldigd met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964.


Artikel 44

  • 1

    Indien op grond van artikel 2.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 inkomensbestanddelen van een minderjarig kind zijn toegerekend aan de belastingschuldige, is dat kind aansprakelijk voor een gedeelte van de verschuldigde inkomstenbelasting. Dit gedeelte wordt gesteld op een evenredig gedeelte van de verschuldigde belasting, bepaald naar de verhouding waarin het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de belastbare inkomsten uit eigen woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van dat kind dat bij de vaststelling van de belastingschuld in aanmerking is genomen, staat tot het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang onderscheidenlijk het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dat tot de belastingschuld heeft geleid.

  • 2

    Indien op grond van artikel 2.17, tweede tot en met zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 belastbare inkomsten uit eigen woning, inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek of bestanddelen van de rendementsgrondslag van een derde geacht worden bij de belastingschuldige op te komen, te zijn opgekomen of tot zijn bezit te behoren dan wel te hebben behoord, is die derde aansprakelijk voor een gedeelte van de verschuldigde inkomstenbelasting. Dit gedeelte wordt gesteld op een evenredig gedeelte van de verschuldigde belasting, bepaald naar de verhouding waarin de belastbare inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang of het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van die derde dat bij de vaststelling van de belastingschuld in aanmerking is genomen, staat tot het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang onderscheidenlijk het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dat tot de belastingschuld heeft geleid.

  • 3

Artikel 44a

  • 1

    Indien ingevolge de artikelen 3.133, 3.135 of 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001, premies voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, is de verzekeraar van die aanspraak tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer daarvan aansprakelijk voor de belasting die ter zake door de verzekeringnemer of de gerechtigde is verschuldigd, alsmede voor de revisierente die ingevolge artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband daarmee is verschuldigd.

  • 2

    Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte van de belasting die meer is verschuldigd ter zake van alle in het jaar ingevolge de artikelen 3.133, 3.135 of 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001, als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen premies alsmede het over die premies behaalde rendement, bedoeld in artikel 3 137 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3
  • 4

    Zo spoedig mogelijk nadat de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid is ontstaan, wordt aan de verzekeraar schriftelijk mededeling gedaan van het bedrag waarvoor deze aansprakelijk is.

  • 5

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, niet aansprakelijk is indien de lijfrenteverplichting in de in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde situatie overgaat, of beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar in enig voorafgaand kalenderjaar is overgegaan, op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent en dit pensioenfonds of lichaam aansprakelijkheid aanvaardt voor de belasting die terzake door de verzekeringnemer of de gerechtigde is verschuldigd, alsmede voor de in verband daarmee verschuldigde revisierente. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde terzake voldoende zekerheid heeft gesteld.

  • 6

    Indien met betrekking tot een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening in aanmerking worden genomen, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de bank of beleggingsonderneming waarbij de lijfrenterekening wordt aangehouden, onderscheidenlijk de beheerder van het lijfrentebeleggingsrecht.

  • 7

    Dit artikel is niet van toepassing op de belasting en revisierente ter zake van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen die in aanmerking zijn genomen in verband met een afkoop als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover de afkoop heeft geleid tot afkoopsommen ter zake waarvan met toepassing van artikel 34, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 een heffing is verschuldigd naar een tarief van 52%.


Artikel 44b


Artikel 44c

[Vervallen]


Artikel 45

  • 1

    Voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is aansprakelijk degene aan wie de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen heeft vervreemd en welke vervreemding heeft geleid tot het geconserveerde inkomen, of, voor zover aandelen of winstbewijzen nadien zijn geschonken waarbij het uitstel op grond van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, is voortgezet, degene die deze aandelen of winstbewijzen heeft verkregen, voor zover de belastingschuld aan die aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend.

  • 2

    Aansprakelijkheid op grond van het eerste lid ontstaat indien het uitstel van betaling op grond van artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, is beëindigd.


Artikel 46

  • 1

    Ieder van de erfgenamen is naar evenredigheid van zijn erfdeel aansprakelijk voor de door en bij het overlijden van de erflater door de legatarissen verschuldigde erfbelasting.

  • 2

    De erfgenamen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de erfbelasting die door en bij het overlijden van de erflater is verschuldigd door verkrijgers die buiten Nederland wonen.

  • 3

    De schenker is hoofdelijk aansprakelijk voor de schenkbelasting verschuldigd door de begiftigde.


Artikel 47

  • 1

    Executeurs en door de rechter benoemde vereffenaars van nalatenschappen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor al de door en bij het overlijden van de erflater verschuldigde erfbelasting, tenzij de aangifte voor de erfbelasting niet door hen is gedaan.

  • 2

    De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet voor zover een executeur aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.


Artikel 48


Artikel 48a

Een derde die kan beschikken over een bankrekeningnummer waarop inkomstenbelasting is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor de inkomstenbelasting die een belastingschuldige is verschuldigd voor zover het bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting is betaald op die bankrekening. Voor zover een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting voortvloeit uit de toepassing van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt het bedrag waarvoor de derde aansprakelijk is, bepaald op het gedeelte van het door de belastingschuldige verschuldigde bedrag dat in dezelfde verhouding staat tot het door de belastingschuldige verschuldigde bedrag als de aan de derde over het belastingjaar uitbetaalde voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting in verhouding staat tot het totale bedrag van de over het belastingjaar uitbetaalde voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, een en ander voor zover dit bedrag kan worden toegerekend aan de aan die derde uitbetaalde bedragen.


Afdeling 2 Formele bepalingen


Artikel 49

  • 1

    Aansprakelijkstelling geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking door de ontvanger en vindt niet plaats vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. In afwijking van de eerste zin vindt aansprakelijkstelling van een bestuurder op de voet van artikel 36b niet plaats voor het tijdstip waarop het aansprakelijk gestelde lichaam in gebreke is met de betaling van zijn aansprakelijkheidsschuld. Voor zover de aansprakelijkstelling betrekking heeft op een bestuurlijke boete, geschiedt zij met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

  • 2

    Op de in het eerste lid bedoelde beschikking is afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 3

    De ontvanger maakt de beschikking bekend door toezending als aangetekend stuk.

  • 4

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 5

    Met betrekking tot het vierde lid zijn de artikelen 25, derde lid, en 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing indien het niet aan de aansprakelijk gestelde is te wijten dat:

    • a.

      de vereiste aangifte niet is gedaan; of

    • b.

      niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, 47, 47a, 49 en 52 van die wet, alsmede aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, van die wet voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen.

  • 6

    De ontvanger stelt de aansprakelijk gestelde desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar, het instellen van beroep of beroep in cassatie redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht.

  • 7

    Het bezwaar kan geen betrekking hebben op feiten of omstandigheden die van belang zijn geweest bij de vaststelling van een belastingaanslag en ter zake waarvan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gedaan.


Artikel 50

[Vervallen]


Artikel 51

  • 1

    Op een conservatoir beslag door de ontvanger ten laste van degene die aansprakelijk is of wordt gesteld, is artikel 700, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing.

  • 2

    Het beslag vervalt van rechtswege indien:

    • a.

      de aansprakelijk gestelde bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking, bedoeld in artikel 49, eerste lid, en de ontvanger niet binnen vier maanden na de dagtekening van de beschikking uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift; of

    • b.

      vóór het leggen van het beslag geen aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en aansprakelijkstelling niet alsnog plaatsvindt binnen drie maanden na het leggen van het beslag.

  • 3

    De voorzieningenrechter van de rechtbank die het verlof tot het leggen van het beslag heeft verleend, kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verlengen indien de ontvanger dit vóór het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking, bedoeld in de vorige volzin, is geen hogere voorziening toegelaten.

  • 4

    Ingeval een conservatoir derdenbeslag van rechtswege is vervallen, stelt de ontvanger de derdebeslagene daarvan schriftelijk in kennis.


Artikel 52

  • 1

    Het bedrag, vermeld in een beschikking als bedoeld in artikel 49, eerste lid, is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking. De artikelen 9, tiende lid, 11, 12, 13, 14 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    De aansprakelijk gestelde kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel inzake de invordering van een aansprakelijkheidsschuld in verzet komen op overeenkomstige wijze als een belastingschuldige op de voet van artikel 17, met dien verstande dat het bepaalde in het derde lid van dat artikel eveneens geldt voor het niet ontvangen zijn van de beschikking, bedoeld in artikel 49, eerste lid, en voor de omstandigheden die aan de orde zijn of hadden kunnen worden gesteld bij het maken van bezwaar tegen de in artikel 49, eerste lid, bedoelde beschikking, bij het instellen van beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar of bij het instellen van beroep in cassatie ter zake van een uitspraak op het desbetreffende beroep.


Artikel 53

  • 1

    De bepalingen van de eerste en de tweede afdeling van hoofdstuk IV inzake verhaalsrechten en verrekening, met uitzondering van artikel 24, tweede lid, vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aansprakelijk gestelde.

  • 2

    Het bepaalde in artikel 25 met betrekking tot de mogelijkheid van uitstel van betaling vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aansprakelijk gestelde.

  • 3

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke de aansprakelijk gestelde die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk te voldoen, geheel of gedeeltelijk wordt ontslagen van zijn betalingsverplichting.


Artikel 54

  • 1

    Een teruggaaf als gevolg van een vermindering van een belastingaanslag waarop het door de aansprakelijk gestelde betaalde bedrag is afgeboekt, alsmede een teruggaaf als gevolg van een vermindering van een aanslag waarmee een voorlopige aanslag, waarop het door de aansprakelijk gestelde betaalde bedrag is afgeboekt, op de voet van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is verrekend, komt niet toe aan de belastingschuldige doch aan de aansprakelijk gestelde, tot het bedrag dat hij op grond van die aansprakelijkstelling heeft voldaan.

  • 2

    Indien een aanslag na de verrekening van een voorlopige aanslag met die aanslag leidt tot een teruggaaf, wordt deze teruggaaf voor de toepassing van het eerste lid aangemerkt als een vermindering van de voorlopige aanslag.

  • 3

    De ontvanger doet aan de belastingschuldige mededeling van zijn voornemen tot betaling van de in het eerste lid bedoelde teruggaaf aan de aansprakelijk gestelde, dan wel van zijn voornemen tot verrekening op de voet van artikel 24 van die teruggaaf.

  • 4

    Indien meer dan één aansprakelijk gestelde recht hebben op dezelfde teruggaaf, komt het bedrag van de teruggaaf toe aan ieder van hen naar evenredigheid van ieders op grond van de aansprakelijkstelling betaalde bedrag.


Afdeling 3 Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken


Artikel 55

  • 1

    Indien verhaal op de belastingschuldige door degene die ingevolge de artikelen 33, eerste lid, onderdelen a, b of c, 33a, 34, 35, 35a, 35b, 36, 36b of 37 belasting heeft voldaan geheel of gedeeltelijk onmogelijk blijkt en ter zake van de belastingschuld twee of meer personen ingevolge de desbetreffende bepaling hoofdelijk aansprakelijk zijn, dragen dezen onderling voor gelijke delen in het onverhaald gebleven deel bij. Indien de artikelen 35, 35a of 35b van toepassing zijn en het aandeel in het totaal van het uit te voeren werk dat ieder van de hoofdelijk aansprakelijken heeft laten uitvoeren kan worden vastgesteld, draagt, in afwijking in zoverre van de eerste volzin, ieder in evenredigheid met dat aandeel bij. Voor de toepassing van dit artikel worden voorts de opdrachtgever en de koper geacht dat werk geheel te hebben laten uitvoeren door een onderaannemer.

  • 2

    Indien de opdrachtgever ingevolge artikel 35a belasting heeft voldaan, draagt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, tevens een aannemer bij die met betrekking tot het desbetreffende werk ingevolge artikel 35 aansprakelijk is. Indien een koper ingevolge artikel 35b belasting heeft voldaan, dragen, in afwijking in zoverre van het eerste lid, tevens de opdrachtgever onderscheidenlijk een aannemer bij die met betrekking tot het desbetreffende werk ingevolge artikel 35a onderscheidenlijk artikel 35 aansprakelijk zijn.

  • 3

    In afwijking in zoverre van de voorgaande leden bedraagt de bijdrage niet meer dan het bedrag waarvoor ieders aansprakelijkheid ingevolge de desbetreffende bepaling bestaat. Een als gevolg van de toepassing van de vorige volzin ontstaan tekort wordt met inachtneming van de voorgaande leden over de anderen verdeeld.

  • 4

    Degene die meer heeft bijgedragen dan overeenkomt met zijn op de voet van de voorgaande leden bepaalde aandeel, heeft voor dat meerdere verhaal op degene die minder dan zijn dienovereenkomstig bepaalde aandeel heeft bijgedragen. Blijkt verhaal op een of meer van degenen op wie verhaal kan worden genomen geheel of gedeeltelijk onmogelijk, dan wordt dat tekort met inachtneming van de voorgaande leden over de anderen verdeeld.

  • 5

    Ieder die in de belasting heeft bijgedragen, blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van de belastingschuldige terug te vorderen.

  • 6

    Van de voorgaande leden kan bij overeenkomst worden afgeweken.


Artikel 56

  • 1

    Degene die op de voet van de artikelen 33, eerste lid, onderdelen b en c, 33a, 34, 35, 35a, 35b of 37 voor de voldoening van een belastingschuld geheel of ten dele aansprakelijk is gesteld, kan voor hetgeen hij in de belasting heeft bijgedragen verhaal nemen op ieder van degenen, die ingevolge de artikelen 33, eerste lid, onderdeel a, 36 of 36b voor die belastingschuld hoofdelijk aansprakelijk is.

  • 2

    Ten aanzien van degene die een ingevolge artikel 55 verschuldigd bedrag heeft voldaan, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    Degene die het ingevolge het eerste lid verschuldigde bedrag heeft voldaan, wordt geacht tot dit bedrag de belasting van de belastingschuldige ingevolge de artikelen 33, eerste lid, onderdeel a, 36 of 36b te hebben voldaan.

  • 4

    Van het eerste, tweede en derde lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.


Artikel 57

De aansprakelijke die in de belasting heeft bijgedragen, is bij zijn verhaal op de belastingschuldige of de mede-aansprakelijke uitsluitend gesubrogeerd in het voorrecht van ’s Rijks schatkist overeenkomstig artikel 21. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de belastingschuldige en de aansprakelijke die in de belasting heeft bijgedragen indien artikel 54 toepassing heeft gevonden.


[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


Hoofdstuk VII Verplichtingen ten behoeve van de invordering


Artikel 58

  • 1

    Ieder is gehouden desgevraagd aan de ontvanger:

    • a.

      de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de invordering te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

    • b.

      de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de ontvanger - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de invordering te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.

  • 2

    Ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op vordering van de ontvanger terstond een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden, indien dit van belang kan zijn voor de invordering.


Artikel 59

  • 1

    De in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, bedoelde verplichting geldt onverminderd voor een derde bij wie zich gegevensdragers bevinden van degene die gehouden is deze, of de inhoud daarvan, aan de ontvanger voor raadpleging beschikbaar te stellen.

  • 2

    De ontvanger stelt degene wiens gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert, gelijktijdig hiervan in kennis.


Artikel 60

  • 1

    De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de ontvanger - en binnen een door de ontvanger te stellen redelijke termijn.

  • 2

    Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.


Artikel 61

  • 1

    Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 58, 59 en 60 omschreven verplichtingen kan niemand zich met vrucht beroepen op de omstandigheid dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze hem bij een wettelijke bepaling is opgelegd.

  • 2

    Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 58 en 60 omschreven verplichtingen kan niemand zich met vrucht beroepen op de vertrouwelijkheid van zijn contacten met een verschoningsgerechtigde als bedoeld in artikel 63 voor zover het gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan betreft waarover diegene ook zonder die vertrouwelijke contacten beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.


Artikel 62


Artikel 62bis

  • 1

    Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen zijn gehouden aan de ontvanger kosteloos de volgende gegevens inzake bankrekeningen te verstrekken: het bankrekeningnummer en de naam, het adres en de geboortedatum van de houder van de bankrekening, voor zover die gegevens van belang zijn voor de uitbetaling van inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 7a.

  • 2

    Financiële ondernemingen als bedoeld in het eerste lid zijn gehouden aan de ontvanger kosteloos de volgende gegevens inzake houders van bankrekeningen te verstrekken, voor zover die gegevens van belang zijn voor het afboeken van een door de ontvanger ontvangen betaling op een in te vorderen bedrag:

    • a.

      met betrekking tot een natuurlijk persoon: de naam, het adres en de geboortedatum;

    • b.

      in andere gevallen en voor zover beschikbaar: de naam, het adres en een uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of hiermee vergelijkbaar identificatienummer.

  • 3

    De gegevens worden verstrekt binnen een door de ontvanger te stellen termijn.

  • 4

    Voor de toepassing van het eerste lid kan de ontvanger bepalen dat bij het verstrekken van de gegevens tevens het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens betrekking hebben dient te worden vermeld.

  • 5

    Bij het verwerken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, maken de financiële ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.


Artikel 62a

  • 1

    Ingeval een persoon als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, 59, eerste lid en 62, eerste lid, een door de ontvanger op een van die leden gebaseerde verplichting is nagekomen maar van oordeel is dat de verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan hij verzoeken om vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met deze nakoming. De ontvanger beslist op dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking en kent een redelijke kostenvergoeding toe in geval van een onrechtmatig opgelegde verplichting.

  • 2

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.


Artikel 63

Voor een weigering om te voldoen aan de verplichtingen ten behoeve van de invordering van derden kunnen alleen bekleders van een geestelijk ambt, notarissen, advocaten, artsen en apothekers zich beroepen op de omstandigheid, dat zij uit hoofde van hun stand, ambt of beroep tot geheimhouding verplicht zijn, voor zover het betreft hetgeen aan hen in die hoedanigheid is toevertrouwd of door hen in die hoedanigheid is meegedeeld.


Artikel 63a

De verplichtingen welke volgens dit hoofdstuk bestaan jegens de ontvanger, gelden mede jegens iedere door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.


Hoofdstuk VIIbis Terugvordering en invordering van teruggevorderde staatssteun


Artikel 63aa


Artikel 63ab


Hoofdstuk VIIa Bestuurlijke boeten


Artikel 63b

  • 1

    Indien de belastingschuldige de belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de op het aanslagbiljet vermelde termijn of termijnen heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem bij voor bezwaar vatbare beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen.

  • 2

    Degene die niet voldoet aan de verplichting hem opgelegd bij artikel 60, tweede lid, begaat een verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem bij voor bezwaar vatbare beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen.

  • 3

    Het opleggen van de boete, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 67g, tweede lid, 67pa, eerste lid, en 67pb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

  • 4

    Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste en tweede lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 5

    Een door de ontvanger opgelegde bestuurlijke boete is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking waarbij deze is opgelegd, met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de invordering van de belastingaanslag in verband waarmee deze is opgelegd.


Artikel 63c

  • 1

    Het in artikel 63b, eerste en tweede lid, genoemde bedrag wordt elke vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.

  • 2

    De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot verzuimen die zijn begaan na het begin van het kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd.


Hoofdstuk VIII Strafrechtelijke bepalingen


Artikel 64

  • 1

    Degene die ingevolge deze wet verplicht is tot:

    • a.

      het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;

    • b.

      het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;

    • c.

      het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;

    wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2

    Degene die niet voldoet aan de hem bij artikel 58, tweede lid, opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.


Artikel 65

  • 1

    Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in artikel 64, eerste lid, onderdeel a of b, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.

  • 2

    Degene die opzettelijk het feit begaat, omschreven in artikel 64, eerste lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig ingevorderde belasting.

  • 3

    Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de strafbepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.

  • 4

    Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in het eerste en tweede lid, in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.


Artikel 65a

De in deze wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.


Artikel 66

Hoofdstuk IX, afdeling 2 - met uitzondering van artikel 72 - en afdeling 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing met betrekking tot de in artikel 64 strafbaar gestelde feiten, met dien verstande dat voor belastingwet wordt gelezen Invorderingswet 1990.


Hoofdstuk IX Aanvullende regelingen


Artikel 67

  • 1

    Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet of voor de heffing van enige rijksbelasting (geheimhoudingsplicht).

  • 2

    De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:

    • a.

      enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;

    • b.

      bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;

    • c.

      bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.

  • 3

    In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.


Artikel 67a

  • 1

    Ter bevordering van een doelmatige invordering van de uit een belastingwet voortvloeiende schuld of van een op grond van deze wet of een belastingwet op te leggen bestuurlijke boete kan de ontvanger afwijken van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, indien:

    • a.

      de belastingschuldige instemt met deze wijze van invorderen, en

    • b.

      de invordering niet leidt tot voldoening van een lagere schuld dan de schuld die voortvloeit uit de belastingwet of tot voldoening van een lagere bestuurlijke boete dan de op grond van deze wet of de belastingwet opgelegde bestuurlijke boete.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.

  • 3

    In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel k, wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan onder belastingschuldige: degene die zonder toepassing van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een belastingschuldige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel k, zou zijn.


Artikel 68

De verzending en de betekening van de stukken betreffende de invordering van de schenk- en erfbelasting kan plaatsvinden aan de ingevolge artikel 43 van de Successiewet 1956 gekozen woonplaats dan wel aan de werkelijke woonplaats of plaats van vestiging.


Artikel 69

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze wet.


Artikel 70

Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, indien deze zich bij de toepassing van deze wet mochten voordoen.


Hoofdstuk X Slot- en overgangsbepalingen


Artikel 70a

Bij toepassing van de artikelen 22, derde lid, en 36, eerste en tweede lid, blijft artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag van toepassing, zoals dat artikel luidde:

  • a.

    op 31 december 2011, voor belastingaanslagen grondwaterbelasting; en

  • b.

    op 31 december 2012, voor belastingaanslagen verpakkingenbelasting.


Artikel 70aa

Artikel 43 is van overeenkomstige toepassing op de verpakkingenbelasting die is verschuldigd door een concern als bedoeld in artikel 80, onderdeel g, van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012.


Artikel 70b


Artikel 70ba

Indien de ontvanger het verleende uitstel van betaling, bedoeld in artikel 70b, beëindigt, kan volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend voor zover de belasting waarvoor uitstel van betaling is verleend, hoger is dan de belasting die zou zijn geheven indien de belastingschuldige op het moment van de omstandigheid op grond waarvan het uitstel van betaling wordt beëindigd, in Nederland zou hebben gewoond.


Artikel 70c

  • 1

    Indien ingevolge artikel 10bis.4, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een kapitaalverzekering eigen woning wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen, is de verzekeraar van die uitkering tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer daarvan aansprakelijk voor de belasting die ter zake door de gerechtigde is verschuldigd. Indien ingevolge artikel 10bis.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning geacht wordt te zijn gedeblokkeerd, is de bank waarbij die rekening wordt aangehouden, onderscheidenlijk de beheerder waarbij dat recht wordt aangehouden, aansprakelijk voor de belasting die ter zake door de rekeninghouder, onderscheidenlijk eigenaar, is verschuldigd.

  • 2

    Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte van de belasting die meer is verschuldigd ter zake van alle kapitaalverzekeringen eigen woning, alle spaarrekeningen eigen woning en alle beleggingsrechten eigen woning die in het jaar ingevolge artikel 10bis.4, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 10bis.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden geacht tot uitkering te zijn gekomen, onderscheidenlijk worden geacht te zijn gedeblokkeerd.

  • 3
  • 4

    Zo spoedig mogelijk nadat de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid is ontstaan, wordt aan de verzekeraar, de bank, onderscheidenlijk de beheerder van de beleggingsinstelling, schriftelijk mededeling gedaan van het bedrag waarvoor deze aansprakelijk is.


Artikel 70ca

Indien de ontvanger het verleende uitstel van betaling, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, beëindigt omdat een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 ingevolge artikel 38n, tweede lid, van die wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2019 gedeeltelijk wordt prijsgegeven en voor het overige wordt afgekocht of omdat een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van die wet wordt afgekocht, wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding verleend voor zover de belasting en de revisierente waarvoor uitstel van betaling is verleend hoger is dan de belasting en de revisierente die zou zijn geheven, onderscheidenlijk in rekening gebracht, indien de belastingschuldige op het moment van die handeling in Nederland zou hebben gewoond.


Artikel 70cb

[Vervallen]


Artikel 70cc

Met betrekking tot de vennootschapsbelasting die een lichaam is verschuldigd ingevolge artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, blijven de artikelen 36a, 48, tweede lid, en 55, eerste lid, zoals die bepalingen luidden op 31 december 2016, van toepassing.


Artikel 70d

Op een kapitaalverzekering eigen woning die voor 1 januari 2013 ingevolge artikel 3.116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat luidde op 31 december 2012, wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen of op een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning die voor 1 januari 2013 ingevolge artikel 3.116a, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat luidde op 31 december 2012, wordt geacht te zijn gedeblokkeerd, blijft artikel 44c, zoals dat luidde op 31 december 2012, van toepassing.


Artikel 70e

Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande stamrechtspaarrekeningen en stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op 31 december 2013 luidde, blijven de artikelen 36a, tweede lid, onderdeel b, en 44b, eerste en tweede lid, zoals die op 31 december 2013 luidden, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.


Artikel 70ea

  • 1

    Artikel 25, achtste lid, en artikel 26, tweede lid, zoals die op 14 september 2015 luidden, blijven van toepassing op belastingaanslagen die zijn opgelegd naar aanleiding van belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor 15 september 2015, 15.15 uur.

  • 2

    Artikel 25c is niet van toepassing op belastingaanslagen als bedoeld in het eerste lid.


Artikel 70f

Bij toepassing van artikel 28c wordt de invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, mede niet berekend over dagen waarover heffingsrente of invorderingsrente als bedoeld in artikel XXXIV van het Belastingplan 2012 wordt vergoed.


Artikel 70g

[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


Artikel 71

De inwerkingtreding van deze wet wordt nader bij de wet geregeld.


Artikel 72

Deze wet kan worden aangehaald als Invorderingswet 1990.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage 30 mei 1990 Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën, M. J. J. van Amelsvoort

De Staatssecretaris van Justitie, A. Kosto

Uitgegeven de eenendertigste mei 1990 De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin


Opschrift

Besluit van 30 mei 1990, houdende het uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990


Aanhef

Besluit van 30 mei 1990, houdende het uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 17 maart 1989, nr. WDB89/106, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Gelet op de artikelen 25, derde lid, 28, tweede lid, en 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221);

De Raad van State gehoord (advies van 19 juli 1989, nr. W06.89 0153);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 18 mei 1990, nr. WDB 90/273, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:


Algemeen

Algemeen


Artikel 1


Hoofdstuk I Versnelde tenuitvoerlegging dwangbevel


Artikel 2

Artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet vindt toepassing:


Artikel 3

[Vervallen]


Artikel 4

[Vervallen]


Artikel 5

[Vervallen]


Hoofdstuk II Renteberekening


Artikel 6


Artikel 6bis

  • 1

    Invorderingsrente wordt niet in rekening gebracht gedurende de periode waarin het aanbod van de ontvanger geldt om de invordering ter zake van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het tijdvak 2022 aan te houden:

    • a.

      bij wege waarvan in ieder geval over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 belasting wordt geheven; en

    • b.

      waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die is gelegen in het jaar 2022.

  • 2

    Indien het aanbod van de ontvanger om de vordering aan te houden is komen te vervallen, wordt invorderingsrente berekend overeenkomstig artikel 28 van de Wet, tenzij de belastingschuldige binnen zes weken nadat de ontvanger het inkomen, bedoelt in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, opnieuw heeft vastgesteld in een voorlopige of definitieve aanslag en daarmee het eerdergenoemde aanbod is komen te vervallen, het openstaande bedrag heeft voldaan.


Artikel 6ter


Hoofdstuk IIa Aansprakelijkheid van begunstigden


Artikel 6a

  • 1

    Indien twee of meer van de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, zich voordoen, is in ieder geval aannemelijk dat er sprake is van een verhaalsconstructie als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel g, van de wet.

  • 2

    Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien:

    • a.

      de ingevolge de belastingaanslag verschuldigde belasting waarvoor de begunstigde aansprakelijk is gesteld ten minste 30 percent afwijkt van de volgens de met betrekking tot die belasting gedane aangifte verschuldigde belasting of met betrekking tot die belasting ten onrechte geen aangifte is gedaan door de belastingschuldige;

    • b.

      zowel de materiële belastingschuld ten tijde van de benadelende handeling als de totale begunstiging meer bedraagt dan € 100.000;

    • c.

      aan de belastingschuldige in de periode ingaande vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van de belastingaanslag die onbetaald is gebleven een vergrijpboete is opgelegd wegens het niet voldoen aan zijn fiscale verplichtingen of de belastingschuldige in die periode strafrechtelijk is veroordeeld voor het niet voldoen aan zijn fiscale verplichtingen;

    • d.

      de begunstigde met betrekking tot de begunstiging ten onrechte geen aangifte heeft gedaan, of de begunstigde met betrekking tot de begunstiging een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan;

    • e.

      de belastingschuldige of de begunstigde met betrekking tot zijn belastingplicht of belastingschuld, onderscheidenlijk zijn aansprakelijkstelling voor de belastingschuld, niet of niet volledig heeft voldaan aan de fiscale informatieverplichtingen;

    • f.

      na het ontstaan van de materiële belastingschuld vermogensbestanddelen van de belastingschuldige zijn overgegaan op een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en ten minste een van die natuurlijke personen, onderscheidenlijk rechtspersonen, buiten Nederland woont, onderscheidenlijk buiten Nederland is gevestigd.


Hoofdstuk III Meldingsregeling bestuurdersaansprakelijkheid


Artikel 7


Artikel 7a

  • 1

    De mededeling bedoeld in artikel 36b, tweede lid, in verbinding met artikel 36, tweede lid, van de wet wordt gedaan uiterlijk twee weken na de dag waarop ingevolge de in artikel 49 bedoelde beschikking de aansprakelijkheidsschuld had moeten zijn voldaan.

  • 2

    Bij de mededeling wordt inzicht gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de aansprakelijkheidsschuld niet is voldaan.


Artikel 8

Het lichaam dat de mededeling, bedoeld in artikel 7 of artikel 7a, doet, is gehouden aan de ontvanger:

  • a.

    de door deze gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht, of voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam van belang kunnen zijn;

  • b.

    boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de ontvanger - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht, of voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam, desgevraagd voor dit doel beschikbaar te stellen.


Artikel 9

  • 1

    Aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8, dient binnen een door de ontvanger te stellen redelijke termijn te worden voldaan.

  • 2

    De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de ontvanger.

  • 3

    Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.


Hoofdstuk IIIa Overgangsbepaling


Artikel 9a

Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval zich een handeling of gebeurtenis voordoet op grond waarvan het verleende uitstel, bedoeld in artikel 70b van de wet, wordt beëindigd.


Hoofdstuk IV Inwerkingtreding en citeertitel


Artikel 10

  • 1

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 1990.

  • 2

    Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage 30 mei 1990 Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën, M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de eenendertigste mei 1990 De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin


Opschrift

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990


Aanhef

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

De staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 5, 31, 35, vijfde lid, 43, 53, derde lid, en 62, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221), alsmede artikel 26 van de Invorderingswet 1990artikel 300 van de gemeentewet (Stb. 1931, 89), artikel 29 van de Bevoegdhedenwet waterschappen (Stb. 1978, 285), artikel 13, veertiende lid, onderdeel a, van de Meststoffenwet (Stb. 1986, 598), artikel 61s, derde lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Stb. 1988, 133) en artikel 23, vierde lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Stb. 1985, 377),

Besluit:


Hoofdstuk I Algemene bepalingen


Artikel 1a

Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger’.


Artikel 1b

  • 1

    Verzoeken tot uitstel van betaling, tot kwijtschelding of tot ontslag van betalingsverplichting ingevolge deze regeling worden afgewezen door de ontvanger indien de voor de beoordeling van het daartoe strekkende verzoek benodigde gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.

  • 2

    Een ingevolge de hoofdstukken 1B, 1C, 1D en 1F te nemen besluit tot afwijzing, verlening of herziening van uitstel van betaling of van kwijtschelding of een ingevolge die hoofdstukken of het derde lid te nemen besluit tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van uitstel van betaling, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3

    Indien bij vermindering van een belastingaanslag het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid van de artikelen 1d, 1e, 2, 3, 3a, 4a, 5, 5a, 6a, 6b, 6c, 6d, 6da en 40g uitstel van betaling is verleend, wijziging ondergaat, beëindigt de ontvanger, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde artikelen, het uitstel dienovereenkomstig.


Artikel 1c

De ontvanger maakt een ingevolge deze regeling ten aanzien van een belastingschuldige genomen beschikking aan deze bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.


Hoofdstuk Ibis Gerechtelijke bewaring van roerende zaken


Artikel 1cbis

Het bedrag, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de wet, wordt gesteld op € 2.000.


Hoofdstuk IA Betalingsvordering en overheidsvordering


Afdeling 1 Algemene bepalingen


Artikel 1ca

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    betalingsvordering: vordering van de ontvanger als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet jegens een betaaldienstverlener op wie de belastingschuldige een vordering heeft of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen;

  • b.

    overheidsvordering: vordering als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet;

  • c.

    Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • d.

    betaaldienstverlener: betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • e.

    betaalrekening: rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische afschrijving kunnen worden gedaan;

  • f.

    deelvordering: vordering als bedoeld in artikel 1ce, derde lid;

  • g.

    uitvoeringsdatum: datum, waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een rekening houdt. Deze datum wordt bepaald door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering;

  • h.

    bestedingsruimte: saldo op een rekening vermeerderd met het maximale debetsaldo op die rekening dat is toegestaan op grond van een overeenkomst inzake krediet die tussen de betaaldienstverlener en de belastingschuldige is gesloten.


Afdeling 1a Betalingsvordering


Artikel 1cbis.1

  • 1

    De betaaldienstverlener op wie de belastingschuldige een vordering heeft uit hoofde van een tegoed op een betaal- of spaarrekening is gehouden aan een met inachtneming van de artikelen 1cbis.2 tot en met 1cbis.4 gedane betalingsvordering te voldoen door betaling van de belastingaanslagen uit dat tegoed, indien op het tijdstip van de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3:

    • a.

      het tegoed direct opeisbaar is; of

    • b.

      de ontvanger het tegoed door opzegging opeisbaar kan maken.

  • 2

Artikel 1cbis.2


Artikel 1cbis.3

  • 1

    De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, vermeldt welke van de bedragen, genoemd in artikel 1cbis.2, ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is en wordt verzonden aan de betaaldienstverlener waar de belastingschuldige volgens de administratie van de Belastingdienst een betaal- of spaarrekening aanhoudt.

  • 2

    Verzending van de beschikking geschiedt per post tenzij de betaaldienstverlener en de Belastingdienst zijn overeengekomen dat de beschikking uitsluitend elektronisch wordt verzonden. Bij elektronische verzending van de beschikking geldt het tijdstip van ontvangst van de gegevens die de betaaldienstverlener in staat stellen kennis te nemen van de inhoud van de beschikking als het tijdstip van bekendmaking van de beschikking. Bij verzending van de beschikking per post geldt het tijdstip van aanvang van de verwerking tot uitvoering van de beschikking door de betaaldienstverlener als het tijdstip van bekendmaking van de beschikking.

  • 3

    Binnen 8 dagen na de verzending van de beschikking aan de betaaldienstverlener informeert de ontvanger de belastingschuldige schriftelijk over het feit dat een betalingsvordering is gedaan en over het ten aanzien van hem van toepassing zijnde bedrag, bedoeld in artikel 1cbis.2.


Artikel 1cbis.4

  • 1

    Zodra 14 dagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3, tweede lid, doet de betaaldienstverlener opgave aan de ontvanger door het afleggen van een verklaring in een door de ontvanger bij de beschikking verstrekt verklaringsformulier, dan wel in een formulier van gelijke strekking van de betaaldienstverlener. Artikel 476a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Binnen 14 dagen na ontvangst van het ingevulde verklaringsformulier, bedoeld in het eerste lid, zendt de ontvanger aan de betaaldienstverlener een bericht over de hoogte van het te betalen bedrag en de in verband daarmee te gebruiken betalingsgegevens, een bericht over het opeisbaar maken, bedoeld in artikel 1cbis.1, eerste lid, onderdeel b, of een bericht over het intrekken van de beschikking. Een betaling door de betaaldienstverlener geschiedt binnen 14 dagen na de dagtekening van het bericht over het te betalen bedrag of, ingeval dat bedrag nog door opzegging opeisbaar moet worden gemaakt, binnen 14 dagen nadat dat bedrag feitelijk beschikbaar is om door de betaaldienstverlener te worden betaald. De verzending van een bericht aan de betaaldienstverlener door de ontvanger blijft achterwege als uit het ingevulde verklaringsformulier, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de belastingschuldige geen vordering heeft op de betaaldienstverlener uit hoofde van een tegoed op een betaal- of spaarrekening of als het bedrag van die vordering niet meer beloopt dan het ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing zijnde bedrag, bedoeld in artikel 1cbis.2, eerste lid, tenzij de betaaldienstverlener of de ontvanger verzending van een bericht wenselijk acht.

  • 3

    De verzending van het verklaringsformulier en de verzending van de berichten die hiermee samenhangen geschieden op dezelfde wijze als de wijze waarop de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3, eerste lid, is verzonden.

  • 4

    De ontvanger informeert de belastingschuldige zo spoedig mogelijk schriftelijk over een wijziging van zijn belastingschuld als gevolg van een betaling door de betaaldienstverlener of over het intrekken van de beschikking.


Afdeling 2 Overeenkomst overheidsvordering


Artikel 1cb

Onze Minister sluit een overeenkomst inzake de overheidsvordering met de bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt. De overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.


Afdeling 3 Uitvoering overheidsvordering


Artikel 1cc

De overheidsvordering wordt gedaan op een betaalrekening die op naam of mede op naam staat van de belastingschuldige.


Artikel 1cd

De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, wordt elektronisch bekend gemaakt aan de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt. De overheidsvordering wordt uitsluitend uitgevoerd volgens de Europese systematiek van automatische afschrijving.


Artikel 1ce

  • 1

    De overheidsvordering bedraagt ten hoogste € 500 en wordt gedaan bij een belastingaanslag met een openstaand bedrag van ten hoogste € 1.500, voor ten hoogste tweemaal in een kalendermaand per belastingaanslag.

  • 2

    De overheidsvordering wordt bij dezelfde belastingaanslag gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden gedaan.

  • 3

    De overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende deelvorderingen. Deze deelvorderingen worden op hetzelfde tijdstip bekend gemaakt aan de bank, bedoeld in artikel 1cb.

  • 4

    De overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de betaalrekening op de uitvoeringsdatum toereikend is.


Artikel 1cf

  • 1

    De betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, is bevoegd tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering, indien blijkt dat de bestedingsruimte op de betaalrekening van de belastingschuldige op de uitvoeringsdatum ontoereikend is. Deze bevoegdheid vervalt na vijf werkdagen volgend op de uitvoeringsdatum.

  • 2

    Werkdagen, in de zin van het eerste lid, zijn alle kalenderdagen, met uitzondering van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de tweede Paasdag, 1 mei en de beide Kerstdagen.


Afdeling 4 Overheidsvordering en informatievoorziening aan belastingschuldige


Artikel 1cg

De betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, vermeldt op het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op de betaalrekening van de belastingschuldige, de door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering geleverde gegevens.


Artikel 1ch

De ontvanger informeert de belastingschuldige schriftelijk over de op zijn betaalrekening uitgevoerde overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, deelvordering binnen zeven dagen nadat de termijn, genoemd in artikel 1cf, eerste lid, tweede volzin, is verstreken.


Hoofdstuk IAa Mededelingsplicht bodemzaken


Artikel 1ci

De mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede en derde lid, van de wet, geschiedt door het invullen van het daartoe langs elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het per post aan de ontvanger toezenden van het ingevulde modelformulier.


Artikel 1cj

De drempel, bedoeld in artikel 22bis, negentiende lid, van de wet, bedraagt € 10 000.


Hoofdstuk IB Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting


Afdeling 1 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting ter zake van stakingswinst die bestemd is voor herinvestering in een andere onderneming


Artikel 1d

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vierde lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn 12 maanden zijn verstreken, dan wel, ingeval de uitsteltermijn is verlengd, die verlengde termijn is verstreken.

  • 3

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vierde lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


Afdeling 2 Uitstel van betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken


Artikel 1e

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Voor het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid is geen schriftelijk verzoek nodig en blijft zekerheidstelling achterwege voorzover de verschuldigde belasting betrekking heeft op:

  • 3

    Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

  • 4

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 5

    De ontvanger beëindigt het uitstel voorzover zich met betrekking tot aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarop de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet betrekking heeft, een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet.


Artikel 1f

  • 1

    Indien de ontvanger het op de voet van artikel 1e verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een in artikel 26, derde lid, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als in genoemd derde lid bedoeld.

  • 2

    In de gevallen waarin op de voet van artikel 1e, derde lid, het uitstel van betaling is geëindigd, verleent de ontvanger de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van belasting tot een bedrag gelijk aan het dan nog openstaande bedrag.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in artikel 26, derde lid, eerste volzin, onderdeel a, van de wet geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.


Afdeling 3 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake kapitaalverzekering eigen woning


Artikel 1g

[Vervallen]


Artikel 1h

[Vervallen]


Afdeling 4 Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake winst uit aanmerkelijk belang


Artikel 2

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld. Het schriftelijk verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege:

  • 2

    In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor belastingaanslagen opgelegd met toepassing van artikel 2.8, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitstel van betaling verleend op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger gezamenlijk.

  • 3

    De ontvanger kan voorwaarden stellen aan het verlenen van uitstel van betaling of aan het voortzetten daarvan in situaties als bedoeld in het zevende tot en met tiende lid, waaronder begrepen voorwaarden die betrekking hebben op het door de belastingschuldige:

    • a.

      gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het uitstel;

    • b.

      jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres en werkelijke verblijfplaats.

  • 4

    Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige stemt de ontvanger in met aanpassing van de gestelde zekerheid voor zover het bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting waarvoor uitstel van betaling is verleend, is verminderd. Indien de belastingschuldige zijn woonplaats verplaatst van een staat buiten de Europese Unie naar een lidstaat van de Europese Unie, stemt de ontvanger in met intrekking van de gestelde zekerheid.

  • 5

    Het uitstel wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 6

    De ontvanger beëindigt het uitstel:

  • 7

    Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet, het uitstel worden voortgezet, in welk geval de aandelen in of de winstbewijzen van de verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten grondslag te liggen.

  • 8

    Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e of f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap het uitstel worden voortgezet. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zouden hebben gewoond ten tijde van de overgang.

  • 9

    Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 het uitstel worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op de nog tot het vermogen van de belastingschuldige behorende aandelen of winstbewijzen.

  • 10

    Ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden geschonken kan op gezamenlijk schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger van die aandelen of winstbewijzen, het uitstel van betaling worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op die aandelen of winstbewijzen, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen direct of indirect betrekking hebben. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de schenking.

  • 11

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 12

    Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan het verlenen of voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, of aan de overige verplichtingen van dit artikel, kan de ontvanger het uitstel van betaling intrekken.

  • 13

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lidstaat van de Europese Unie mede verstaan: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.

  • 14

    Voor de toepassing van dit artikel worden onder aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen mede verstaan: aandelen of winstbewijzen waarop rechten zijn overgegaan die besloten lagen in de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen.


Artikel 3

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend aan het voordeel wegens de vervreemding, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet, mits dat bedrag € 3.350 te boven gaat.

  • 3

    Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.

  • 4

    De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:

    • a.

      ingeval in een kalenderjaar aflossingen op de schuldig gebleven tegenprestatie plaatsvinden welke gezamenlijk uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat;

    • b.

      ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;

    • c.

      ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen - als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 - worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.

  • 5

    Voor zover een vervreemdingsvoordeel of een regulier voordeel binnen zes maanden wordt aangewend voor een aflossing op de schuldig gebleven tegenprestatie, wordt alleen de aflossing in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

  • 6

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 7

    Voor de toepassing van artikel 25, negende lid, van de wet worden van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangewezen: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein.


Artikel 3a

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald.

  • 2

    Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, elfde lid, eerste volzin, mits dat bedrag € 3.350 te boven gaat.

  • 3

    Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.

  • 4

    De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:

    • a.

      ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;

    • b.

      ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.

  • 5

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


Artikel 4

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in de gevallen als bedoeld in artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, van de wet en tot een omvang als in die leden bedoeld, met dien verstande dat het bedrag van de kwijtschelding in totaal niet meer kan bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van het aandeel of winstbewijs uitstel van betaling is verleend.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in artikel 26, vijfde lid, eerste volzin, onderdeel c, van de wet geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel a, van de wet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.


Afdeling 5 Gespreide betaling van inkomstenbelasting wegens beëindiging van een terbeschikkingstelling van een zaak


Artikel 4a

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.

  • 3

    In geval van een vervreemding waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is gebleven als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, onderdeel b, van de wet en er een aflossing plaatsvindt, vermindert de ontvanger het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend met de helft van die aflossing.

  • 4

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


Afdeling 6 Gespreide betaling van inkomstenbelasting inzake staking en overbrenging van de ondernemingswoning naar het privé vermogen


Artikel 5

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.

  • 3

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


Afdeling 7 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden


Artikel 5a

  • 1

    De ontvanger verleent de erfgenamen van de belastingschuldige op hun schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, zeventiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.


Afdeling 8 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst behaald door overdracht onderneming aan een natuurlijke persoon die overdrachtsprijs schuldig is gebleven


Artikel 5b

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting in de gevallen bedoeld in artikel 25, achttiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden en een afschrift is overgelegd van de overeenkomst waarbij de onderneming of een gedeelte van de onderneming is overgedragen aan de natuurlijk persoon die de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Uit deze overeenkomst moet blijken welk deel van de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, wat de duur van de overeengekomen aflossingsperiode is en in welke termijnen de overdrachtsprijs wordt voldaan.

  • 2

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, negentiende lid, tweede volzin, onderdelen a of b, of derde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 3

    Ingeval de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk versneld wordt afgelost, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis alsmede van het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs.


Hoofdstuk IC Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting


Afdeling 1 Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting bij bedrijfsopvolging


Artikel 6

[Vervallen]


Artikel 6a


Artikel 6b


Afdeling 2 Uitstel van betaling van erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35 g van de Succesiewet 1956


Artikel 6c


Hoofdstuk ID Uitstel van betaling van exitheffingen


Artikel 6d

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige die een schriftelijk verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, vierde lid, van de wet uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet. Het uitstel wordt verleend onder de voorwaarde dat bij het verzoek om uitstel van betaling aan de hand van schriftelijke bescheiden het bedrag aannemelijk wordt gemaakt van de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet.

  • 2

    Gedurende de looptijd van het uitstel dient de belastingschuldige jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk te maken dat de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet, in dat jaar niet in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven.

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing indien de belastingschuldige een verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, derde lid, van de wet.

  • 4

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25a, tweede lid, van de wet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


Artikel 6da

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige die een schriftelijk verzoek doet als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet een gespreide betalingsregeling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen vennootschapsbelasting als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet. De betalingsregeling wordt verleend onder de voorwaarde dat bij het verzoek om de betalingsregeling aan de hand van schriftelijke bescheiden het bedrag aannemelijk wordt gemaakt van de voordelen, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet.

  • 2

    Gedurende de looptijd van de betalingsregeling dient de belastingschuldige jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk te maken dat de voordelen, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet, in dat jaar niet in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven.

  • 3

    Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25b, vierde lid, van de wet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]


Hoofdstuk IF Uitstel van betaling bij schrijnende gevallen


Artikel 6g

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de erfbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, eenentwintigste lid, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij een schriftelijk verzoek van een erfgenaam ter zake van belastingaanslagen, anders dan de belastingaanslag, bedoeld in het eerste lid, die behoren tot de nalatenschap van een natuurlijk persoon.

  • 3

    De belastingschuldige of de erfgenaam verstrekt bij zijn verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid, de benodigde gegevens, waaruit blijkt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 25, eenentwintigste lid, van de wet. De ontvanger kan zo nodig om aanvullende gegevens vragen.

  • 4

    De ontvanger kan afzien van de in het eerste lid gestelde zekerheidseis als dit voor de belastingschuldige of de erfgenaam leidt tot onevenredige gevolgen die niet in verhouding staan tot het doel van het stellen van zekerheid.


Hoofdstuk II Kwijtschelding in andere gevallen en ontslag van betalingsverplichting


Afdeling 1 Algemeen


Artikel 7

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de hoofdstukken IB en IC, op de voet van deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk.

  • 2

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de belastingrente, de revisierente en de bestuurlijke boeten die de belastingschuldige heeft belopen in verband met de in dit hoofdstuk bedoelde belastingen, gelijkgesteld met de belastingen waarmee zij samenhangen.


Artikel 8

  • 1

    Geen kwijtschelding wordt verleend:

    • a.

      voor zover het feit dat een belastingaanslag niet kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe te rekenen;

    • b.

      indien de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen;

    • c.

      indien de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in de artikelen 138, en 252 van de Faillissementswet;

    • d.

      indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 van de Faillissementswet, dan wel van een belastingaanslag voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en niet kan worden aangemerkt als boedelschuld;

    • e.

      indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent en ook na totstandkoming van een akkoord, bedoeld in artikel 21, geen reële vooruitzichten zouden bestaan voor de voortzetting van het bedrijf of beroep;

    • f.

      voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de aanslag;

    • g.

      indien niet aan eventueel door de ontvanger gestelde voorwaarden is voldaan.

  • 2

    Geen kwijtschelding wordt verleend voor belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting, voor belastingaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen, voor belastingaanslagen belasting zware motorrijtuigen, voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde rente ingevolge de Ruilverkavelingswet 1954, de Reconstructiewet Midden-Delfland of de Herinrichtingswet Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën, alsmede voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde kosten ingevolge de Wet inrichting landelijk gebied of de Reconstructiewet concentratiegebieden.


Artikel 9

  • 1

    Gedurende de behandeling van het verzoek om kwijtschelding worden voor de belastingaanslag ten aanzien waarvan kwijtschelding is verzocht geen conservatoire maatregelen genomen of voortgezet. Eveneens wordt gedurende die tijd voor die belastingaanslag de dwanginvordering niet aangevangen of voortgezet.

  • 2

    Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat toepassing van het eerste lid ertoe zal leiden dat goederen, waarop de belastingschuld waarvan kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald, zullen worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale maatregelen nemen. Voor zover deze maatregelen een onherroepelijk karakter dragen is toestemming nodig van de directeur.


Afdeling 2 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de privé-sfeer


Artikel 10

Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefenen, van loonbelasting verschuldigd door werknemers alsmede van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door natuurlijke personen.


Artikel 11

Kwijtschelding wordt verleend voor:

  • a.

    het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is;

  • b.

    het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:

    • 1°.

      het aanwezige vermogen is aangewend ter voldoening van de belastingaanslag;

    • 2°.

      ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit is aangewend;

      een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 8 en artikel 18.


Artikel 12

  • 1

    Onder vermogen als bedoeld in artikel 11 wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.

  • 2

    Onder bezittingen wordt niet begrepen:

    • a.

      de inboedel voor zover deze niet bovenmatig is;

    • b.

      rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een kapitaaluitkering bij overlijden van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, mits deze kapitaaluitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, dan wel op prestaties in natura ter zake van de verzorging van een uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot;

    • c.

      een auto die op het moment van het verzoek een waarde heeft van € 3.350 of minder; een auto met een waarde van meer dan € 3.350 wordt niet als vermogen beschouwd indien jegens de ontvanger aannemelijk kan worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van een beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit;

    • d.

      het totale bedrag aan financiële middelen, andere dan de onder f bedoelde, voor zover dat bedrag de ingevolge artikel 16 in aanmerking te nemen kosten van bestaan vermeerderd met een bedrag ter grootte van het per maand gemiddelde bedrag van de uitgaven bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, c en g, niet te boven gaat, met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met de in die onderdelen bedoelde vermindering met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget;

    • e.

      het bedrag op een bankrekening dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is verkregen in de vorm van leningen;

    • f.

      een bedrag van € 3.350 aan financiële middelen per persoon voor personen die op 31 december 1999 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt;

    • g.

      de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening;

    • h.

      een oudedagsvoorziening in de vorm van een levens- of spaarverzekering of lijfrente voor zover deze niet bovenmatig is.

  • 3

    Onder waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan de prijs die de autohandel bereid is te betalen bij inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.

  • 4

    Indien de uitgaven, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, verschuldigd zijn over een termijn van langer dan een maand wordt in plaats van het per maand gemiddelde bedrag in aanmerking genomen het deel van het termijnbedrag voor zover dat, gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling, op het moment van het verzoek om kwijtschelding redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling.


Artikel 13

  • 1

    Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.

  • 2

    Het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.


Artikel 14


Artikel 15


Artikel 16


Artikel 17

[Vervallen]


Artikel 18

Geen kwijtschelding wordt verleend ten belope van het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft waarvan aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:

  • a.

    binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten; of

  • b.

    binnen een jaar na het verzoek een verbetering in de financiële omstandigheden is te verwachten; of

  • c.

    binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, kan worden verwacht.


Artikel 19

Het vermogen en de betalingscapaciteit van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, wordt buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige gedaan verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding.


Artikel 19a

  • 1

    Indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en deze overeenkomstig artikel 329 van de Faillissementswet een akkoord aanbiedt, verleent de ontvanger, de artikelen 8, eerste lid, onderdelen a, b, e, f en g, en tweede lid, en 10 tot en met 19 buiten toepassing latend, zijn medewerking aan de totstandkoming van dat akkoord, mits:

    • 1°.

      het te ontvangen deel van de belastingschuld of belastingschulden ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd en van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen indien de schuldsaneringsregeling zou worden voortgezet;

    • 2°.

      reële vooruitzichten aanwezig zijn dat de belastingschuldige in staat is de fiscale verplichtingen die opkomen na het tijdstip waarop de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is verklaard, tijdig en volledig na te komen;

    • 3°.

      de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers, een en ander onder de voorwaarde dat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde zal gaan.

  • 2

    Het eerste lid is, uitgezonderd hetgeen daarin met betrekking tot homologatie is vermeld, van overeenkomstige toepassing op een buitengerechtelijk akkoord dat wordt aangeboden in gevallen waarin, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, de belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de toepassing van een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet.


Afdeling 3 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de zakelijke sfeer


Artikel 20

Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, van vennootschapsbelasting, van loonbelasting verschuldigd door werkgevers, van omzetbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, accijnzen, verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door rechtspersonen.


Artikel 21

Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend indien dit geschiedt in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te stellen.


Artikel 22

Medewerking van de ontvanger aan een akkoord geschiedt slechts indien:

  • a.

    het te ontvangen deel van de belastingschuld:

    • 1°.

      ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd;

    • 2°.

      een substantiële omvang heeft, zowel absoluut als in relatie tot de totale belastingschuld;

    • 3°.

      van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen door middel van executiemaatregelen;

  • b.

    de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers;

  • c.

    fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen;

  • d.

    bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep van de belastingschuldige na de totstandkoming van het akkoord reële vooruitzichten aanwezig zijn voor de voortzetting van de onderneming.


Artikel 22a

Artikel 19a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van ,,de artikelen 10 tot en met 19” wordt gelezen: de artikelen 20 tot en met 22.


Afdeling 4 Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening


Artikel 23

Indien een natuurlijk persoon zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen, wordt kwijtschelding van de belastingen, bedoeld in artikel 20, verleend overeenkomstig het bepaalde in afdeling 2.


Afdeling 5 Beroep


Artikel 24

Indien de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan hij binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt, een beroepschrift richten tot de directeur onder vermelding van de gronden van het beroep. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger.


Artikel 25

  • 1

    De directeur beslist op het beroep bij uitspraak.

  • 2

    Indien de directeur geheel of gedeeltelijk aan het beroep van de belastingschuldige tegemoetkomt, stelt hij bij die uitspraak het bedrag van de kwijtschelding vast.

  • 3

    De directeur maakt de uitspraak aan de belastingschuldige bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.


Afdeling 6 Ontslag betalingsverplichting


Artikel 26

  • 1

    De ontvanger verleent op schriftelijk verzoek van de aansprakelijk gestelde ontslag van de verplichting tot betaling van rijksbelastingen op de voet van deze afdeling.

  • 2

    Ontslag van de verplichting tot betaling van een belastingaanslag doet niet de belastingschuld zelve teniet gaan. Het ontslag werkt uitsluitend ten aanzien van de aansprakelijk gestelde aan wie dat ontslag is verleend.

  • 3

    De bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 5 van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een verzoek om ontslag van betalingsverplichting van een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent wordt beoordeeld met overeenkomstige toepassing van afdeling 2 ongeacht de belasting waarop het verzoek betrekking heeft.


Afdeling 7 Kwijtschelding van enige andere belastingen en heffingen


Artikel 27

Deze afdeling heeft betrekking op:

alsmede op de daarmee samenhangende bestuurlijke boeten.


Artikel 28

  • 1

    Met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen verschuldigd door:

    • a.

      een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1, 2 en 5 van overeenkomstige toepassing;

    • b.

      een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1, 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen die geen verband houden met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de afdelingen 1, 2 en 5 van overeenkomstige toepassing zijn;

    • c.

      een rechtspersoon zijn de afdelingen 1, 3 en 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Waar in artikel 9, tweede lid, en in afdeling 5 sprake is van directeur wordt voor:

    • a.

      provinciale belastingen gelezen: gedeputeerde staten;

    • b.

      gemeentelijke belastingen gelezen: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      waterschapsbelastingen gelezen: het dagelijks bestuur;

    • d.

      de geluidsheffing burgerluchtvaart gelezen: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 3

    Indien door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, worden met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, als uitgaven als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mede in aanmerking genomen de overeenkomstig artikel 1.7, eerste en tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalde kosten van kinderopvang verminderd met de kinderopvangtoeslag of met de tegemoetkoming van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de te betalen kosten van kinderopvang, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van die wet.


Artikel 28a

Met betrekking tot een verzoek om ontslag van de verplichting tot betaling van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen zijn afdeling 6 en artikel 28, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.


Afdeling 8 Kwijtschelding van rijksbelastingen voor gedupeerde ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire


Artikel 28abis

[Vervallen]


Hoofdstuk III Invorderingsrente, kredietrente, en vertragingsrente


Artikel 28b

[Vervallen]


Artikel 28c

[Vervallen]


Artikel 28d

[Vervallen]


Artikel 28e

[Vervallen]


Artikel 29

De in rekening te brengen invorderingsrente wordt berekend over iedere betaling afzonderlijk.


Artikel 30

  • 1

    Voor de berekening van de in rekening te brengen invorderingsrente over een betaald bedrag wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

    = invorderingsrente

  • 2

    Indien het bedrag van de betaling moet worden gesplitst in hoofdsom en invorderingsrente, wordt gebruik gemaakt van de volgende formules:

    = hoofdsom

    betaling - hoofdsom = invorderingsrente.

  • 3

    In de formules wordt met A het aantal dagen aangegeven waarover invorderingsrente is verschuldigd en met P de onderscheiden rentepercentages welke over de verschillende periodes zijn verschuldigd.

  • 4

    Het bedrag van de betaling wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.


Artikel 31

Bij de bepaling van het aantal dagen waarover invorderingsrente wordt berekend, wordt:

  • a.

    de maand waarin de enige of laatste betalingstermijn van de aanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;

  • b.

    een volle maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen.


Artikel 32

  • 1

    Het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.

  • 2

    Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.


Artikel 33

Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan invorderingsrente van € 23 of minder niet in rekening gebracht.


Artikel 34

Bij uitstel van betaling voor een periode van drie jaren of langer kan de ontvanger bedingen dat de in rekening te brengen invorderingsrente in afwijking van artikel 29 jaarlijks wordt betaald.


Artikel 34a

De artikelen 30, 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de kredietrente en de vertragingsrente.


Hoofdstuk IV Aansprakelijkheid


Artikel 35

[Vervallen]


Artikel 36

[Vervallen]


Artikel 37

[Vervallen]


Artikel 38

[Vervallen]


Artikel 39

[Vervallen]


Artikel 40

[Vervallen]


Artikel 40a

Als goederen als bedoeld in artikel 42c van de wet worden de volgende goederen aangewezen, de toebehoren en onderdelen van die goederen daaronder begrepen:

  • a.

    telecommunicatie- en computerapparatuur en -programmatuur;

  • b.

    foto-, film-, video- en geluidsapparatuur alsmede beeld- en geluiddragers zoals video- en muziekcassettes en compactdiscs en digitale videodiscs;

  • c.

    landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer dan 7,2 kW.


Artikel 40b

  • 1

    Ingeval een lijfrenteverplichting in een situatie als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 overgaat of, beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar, is overgegaan op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.

  • 2

    De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de lijfrenteverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44a, eerste lid, van de wet bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.

  • 3

    De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.


Artikel 40c

  • 1

    Ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling in een situatie als bedoeld in artikel 19b, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.

  • 2

    De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de pensioenverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44b, eerste lid, van de wet bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.

  • 3

    De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.


Hoofdstuk IVA Uitbetaling aan belastingschuldige


Artikel 40ca

  • 1

    Als gevallen als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet worden aangewezen uitbetalingen van inkomstenbelasting door de ontvanger op een bankrekening:

    • a.

      van een lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van die organisatie of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van die gedragscode;

    • b.

      van een gemeente op grond van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;

    • c.

      van een derde die:

      • 1°.

        een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente dan wel een overeenkomst heeft met een Wlz-uitvoerder voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Wet langdurige zorg; en

      • 2°.

        voldoet aan de norm NEN-ISO 9001;

      voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;

    • d.

      van een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is, indien een belastingschuldige niet beschikt over een bankrekening die op zijn naam staat, deze naar het oordeel van de ontvanger niet in staat is een bankrekening op zijn naam te openen door zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en deze om uitbetaling op een bankrekening van een derde verzoekt.

  • 2
  • 3

    Indien op grond van artikel 7a, vierde lid, van de wet de uitbetaling plaatsvindt op een andere bankrekening dan die van de belastingschuldige, vindt het gegevensverkeer met betrekking tot die uitbetaling tussen de Belastingdienst en die rekeninghouder plaats met gebruikmaking van het burgerservicenummer van de belastingschuldige.

  • 4

    Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a tot en met c, wijst het aldaar bedoelde lid, de aldaar bedoelde gemeente of de aldaar bedoelde derde aan op welke bankrekening wordt uitbetaald, ten behoeve van welke belastingschuldige en voor welke uitbetaling. Voorts wordt melding gemaakt van de beëindiging van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde overeenkomst.


Hoofdstuk V Slot- en overgangsbepalingen


Artikel 40d

[Vervallen]


Artikel 40e

[Vervallen]


Artikel 40f

[Vervallen]


Artikel 40g

  • 1

    De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 70b, eerste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Het schriftelijke verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.

  • 2

    De ontvanger beëindigt het uitstel indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet.

  • 3

    Ingeval zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.


Artikel 40h

  • 1

    Indien de ontvanger het op de voet van artikel 40g verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als bedoeld in artikel 70ba van de wet.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is voor het verlenen van kwijtschelding geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.


Artikel 40i

De ontvanger kan een op grond van de artikelen 70ca of 70cb van de wet gegeven kwijtscheldingsbeschikking intrekken indien de gegevens die op grond van artikel 12c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 aan de Belastingdienst zijn verstrekt, onjuist of onvolledig blijken te zijn.


Artikel 41

  • 1

    Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1990.

  • 2

    Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.


Slotformulier en ondertekening

's-Gravenhage 30 mei 1990

De staatssecretaris van Financiën, M.J.J. van Amelsvoort


Bijlage behorend bij artikel 1cb

Overeenkomst inzake de overheidsvordering

De ondergetekenden:

  • (naam), (adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel te (plaats) onder nummer (nummer), verder te noemen de bank;

  • Onze Minister, voor wie optreedt (naam).

Zijn overeengekomen als volgt:

  • 1.

    Onze Minister opent hierbij een rekening bij de bank onder nummer (nummer) waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt.

  • 2.

    De gegevens op grond waarvan overheidsvorderingen worden gedaan worden in digitale vorm en overeenkomstig de Europese systematiek van automatische afschrijving geleverd aan de bank.

  • 3.

    Onze Minister is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, te weten het rekeningnummer en het bedrag van de overheidsvordering, die worden geleverd bij het doen van de overheidsvordering.

  • 4.

    Onze Minister is verantwoordelijk voor de telefonische bereikbaarheid voor belastingschuldigen op een gratis nummer.

  • 5.

    De bank informeert Onze Minister over de op de rekening betrekking hebbende gegevens.

  • 6.

    De bepalingen in deze overeenkomst strekken mede ten behoeve van de betaaldienstverlener waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt en indien op die betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd, en hebben dienovereenkomstig te gelden als een onherroepelijk derdenbeding als bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Aldus overeengekomen en getekend,

te (plaats) op (datum)

Onze Minister,

voor deze:

De bank,


Opschrift Aanhef Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 3a Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 7a Artikel 7b Artikel 7c Artikel 7d Hoofdstuk II Invordering in eerste aanleg Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Hoofdstuk III Dwanginvordering Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 18a Artikel 19 Artikel 20 Hoofdstuk IV Bijzondere bepalingen Afdeling 1 Verhaalsrechten Artikel 21 Artikel 22 Artikel 22bis Artikel 22a Artikel 23 Artikel 23a Afdeling 2 Verrekening Artikel 24 Afdeling 3 Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring Artikel 25 Artikel 25a Artikel 25b Artikel 25c Artikel 26 Artikel 26a Artikel 27 Afdeling 4 Kredietrente, vertragingsrente en rente op achterstallen Artikel 27bis Artikel 27ter Artikel 27quater Hoofdstuk V Invorderingsrente Artikel 27quinquies Artikel 27a Artikel 28 Artikel 28a Artikel 28b Artikel 28c Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 31a Hoofdstuk VI Aansprakelijkheid Afdeling 1 Aansprakelijkheid Artikel 32 Artikel 33 Artikel 33a Artikel 34 Artikel 34a Artikel 35 Artikel 35a Artikel 35b Artikel 36 Artikel 36a Artikel 36b Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39 Artikel 40 Artikel 41 Artikel 41a Artikel 42 Artikel 42a Artikel 42b Artikel 42c Artikel 42d Artikel 43 Artikel 43a Artikel 44 Artikel 44a Artikel 44b Artikel 44c Artikel 45 Artikel 46 Artikel 47 Artikel 48 Artikel 48a Afdeling 2 Formele bepalingen Artikel 49 Artikel 50 Artikel 51 Artikel 52 Artikel 53 Artikel 54 Afdeling 3 Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken Artikel 55 Artikel 56 Artikel 57 Hoofdstuk VII Verplichtingen ten behoeve van de invordering Artikel 58 Artikel 59 Artikel 60 Artikel 61 Artikel 62 Artikel 62bis Artikel 62a Artikel 63 Artikel 63a Hoofdstuk VIIbis Terugvordering en invordering van teruggevorderde staatssteun Artikel 63aa Artikel 63ab Hoofdstuk VIIa Bestuurlijke boeten Artikel 63b Artikel 63c Hoofdstuk VIII Strafrechtelijke bepalingen Artikel 64 Artikel 65 Artikel 65a Artikel 66 Hoofdstuk IX Aanvullende regelingen Artikel 67 Artikel 67a Artikel 68 Artikel 69 Artikel 70 Hoofdstuk X Slot- en overgangsbepalingen Artikel 70a Artikel 70aa Artikel 70b Artikel 70ba Artikel 70c Artikel 70ca Artikel 70cb Artikel 70cc Artikel 70d Artikel 70e Artikel 70ea Artikel 70f Artikel 70g Artikel 71 Artikel 72 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Algemeen Artikel 1 Hoofdstuk I Versnelde tenuitvoerlegging dwangbevel Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Hoofdstuk II Renteberekening Artikel 6 Artikel 6bis Artikel 6ter Hoofdstuk IIa Aansprakelijkheid van begunstigden Artikel 6a Hoofdstuk III Meldingsregeling bestuurdersaansprakelijkheid Artikel 7 Artikel 7a Artikel 8 Artikel 9 Hoofdstuk IIIa Overgangsbepaling Artikel 9a Hoofdstuk IV Inwerkingtreding en citeertitel Artikel 10 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 1a Artikel 1b Artikel 1c Hoofdstuk Ibis Gerechtelijke bewaring van roerende zaken Artikel 1cbis Hoofdstuk IA Betalingsvordering en overheidsvordering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 1ca Afdeling 1a Betalingsvordering Artikel 1cbis.1 Artikel 1cbis.2 Artikel 1cbis.3 Artikel 1cbis.4 Afdeling 2 Overeenkomst overheidsvordering Artikel 1cb Afdeling 3 Uitvoering overheidsvordering Artikel 1cc Artikel 1cd Artikel 1ce Artikel 1cf Afdeling 4 Overheidsvordering en informatievoorziening aan belastingschuldige Artikel 1cg Artikel 1ch Hoofdstuk IAa Mededelingsplicht bodemzaken Artikel 1ci Artikel 1cj Hoofdstuk IB Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting Afdeling 1 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting ter zake van stakingswinst die bestemd is voor herinvestering in een andere onderneming Artikel 1d Afdeling 2 Uitstel van betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken Artikel 1e Artikel 1f Afdeling 3 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake kapitaalverzekering eigen woning Artikel 1g Artikel 1h Afdeling 4 Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake winst uit aanmerkelijk belang Artikel 2 Artikel 3 Artikel 3a Artikel 4 Afdeling 5 Gespreide betaling van inkomstenbelasting wegens beëindiging van een terbeschikkingstelling van een zaak Artikel 4a Afdeling 6 Gespreide betaling van inkomstenbelasting inzake staking en overbrenging van de ondernemingswoning naar het privé vermogen Artikel 5 Afdeling 7 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden Artikel 5a Afdeling 8 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst behaald door overdracht onderneming aan een natuurlijke persoon die overdrachtsprijs schuldig is gebleven Artikel 5b Hoofdstuk IC Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting Afdeling 1 Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting bij bedrijfsopvolging Artikel 6 Artikel 6a Artikel 6b Afdeling 2 Uitstel van betaling van erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35 g van de Succesiewet 1956 Artikel 6c Hoofdstuk ID Uitstel van betaling van exitheffingen Artikel 6d Artikel 6da Hoofdstuk IF Uitstel van betaling bij schrijnende gevallen Artikel 6g Hoofdstuk II Kwijtschelding in andere gevallen en ontslag van betalingsverplichting Afdeling 1 Algemeen Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Afdeling 2 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de privé-sfeer Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 19a Afdeling 3 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de zakelijke sfeer Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 22a Afdeling 4 Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening Artikel 23 Afdeling 5 Beroep Artikel 24 Artikel 25 Afdeling 6 Ontslag betalingsverplichting Artikel 26 Afdeling 7 Kwijtschelding van enige andere belastingen en heffingen Artikel 27 Artikel 28 Artikel 28a Afdeling 8 Kwijtschelding van rijksbelastingen voor gedupeerde ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire Artikel 28abis Hoofdstuk III Invorderingsrente, kredietrente, en vertragingsrente Artikel 28b Artikel 28c Artikel 28d Artikel 28e Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 34a Hoofdstuk IV Aansprakelijkheid Artikel 35 Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39 Artikel 40 Artikel 40a Artikel 40b Artikel 40c Hoofdstuk IVA Uitbetaling aan belastingschuldige Artikel 40ca Hoofdstuk V Slot- en overgangsbepalingen Artikel 40d Artikel 40e Artikel 40f Artikel 40g Artikel 40h Artikel 40i Artikel 41 Slotformulier en ondertekening Bijlage behorend bij artikel 1cb
Inhoudsopgave
Opschrift Aanhef Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 3a Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 7a Artikel 7b Artikel 7c Artikel 7d Hoofdstuk II Invordering in eerste aanleg Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Hoofdstuk III Dwanginvordering Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 18a Artikel 19 Artikel 20 Hoofdstuk IV Bijzondere bepalingen Afdeling 1 Verhaalsrechten Artikel 21 Artikel 22 Artikel 22bis Artikel 22a Artikel 23 Artikel 23a Afdeling 2 Verrekening Artikel 24 Afdeling 3 Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring Artikel 25 Artikel 25a Artikel 25b Artikel 25c Artikel 26 Artikel 26a Artikel 27 Afdeling 4 Kredietrente, vertragingsrente en rente op achterstallen Artikel 27bis Artikel 27ter Artikel 27quater Hoofdstuk V Invorderingsrente Artikel 27quinquies Artikel 27a Artikel 28 Artikel 28a Artikel 28b Artikel 28c Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 31a Hoofdstuk VI Aansprakelijkheid Afdeling 1 Aansprakelijkheid Artikel 32 Artikel 33 Artikel 33a Artikel 34 Artikel 34a Artikel 35 Artikel 35a Artikel 35b Artikel 36 Artikel 36a Artikel 36b Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39 Artikel 40 Artikel 41 Artikel 41a Artikel 42 Artikel 42a Artikel 42b Artikel 42c Artikel 42d Artikel 43 Artikel 43a Artikel 44 Artikel 44a Artikel 44b Artikel 44c Artikel 45 Artikel 46 Artikel 47 Artikel 48 Artikel 48a Afdeling 2 Formele bepalingen Artikel 49 Artikel 50 Artikel 51 Artikel 52 Artikel 53 Artikel 54 Afdeling 3 Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken Artikel 55 Artikel 56 Artikel 57 Hoofdstuk VII Verplichtingen ten behoeve van de invordering Artikel 58 Artikel 59 Artikel 60 Artikel 61 Artikel 62 Artikel 62bis Artikel 62a Artikel 63 Artikel 63a Hoofdstuk VIIbis Terugvordering en invordering van teruggevorderde staatssteun Artikel 63aa Artikel 63ab Hoofdstuk VIIa Bestuurlijke boeten Artikel 63b Artikel 63c Hoofdstuk VIII Strafrechtelijke bepalingen Artikel 64 Artikel 65 Artikel 65a Artikel 66 Hoofdstuk IX Aanvullende regelingen Artikel 67 Artikel 67a Artikel 68 Artikel 69 Artikel 70 Hoofdstuk X Slot- en overgangsbepalingen Artikel 70a Artikel 70aa Artikel 70b Artikel 70ba Artikel 70c Artikel 70ca Artikel 70cb Artikel 70cc Artikel 70d Artikel 70e Artikel 70ea Artikel 70f Artikel 70g Artikel 71 Artikel 72 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Algemeen Artikel 1 Hoofdstuk I Versnelde tenuitvoerlegging dwangbevel Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Hoofdstuk II Renteberekening Artikel 6 Artikel 6bis Artikel 6ter Hoofdstuk IIa Aansprakelijkheid van begunstigden Artikel 6a Hoofdstuk III Meldingsregeling bestuurdersaansprakelijkheid Artikel 7 Artikel 7a Artikel 8 Artikel 9 Hoofdstuk IIIa Overgangsbepaling Artikel 9a Hoofdstuk IV Inwerkingtreding en citeertitel Artikel 10 Slotformulier en ondertekening Opschrift Aanhef Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 1a Artikel 1b Artikel 1c Hoofdstuk Ibis Gerechtelijke bewaring van roerende zaken Artikel 1cbis Hoofdstuk IA Betalingsvordering en overheidsvordering Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 1ca Afdeling 1a Betalingsvordering Artikel 1cbis.1 Artikel 1cbis.2 Artikel 1cbis.3 Artikel 1cbis.4 Afdeling 2 Overeenkomst overheidsvordering Artikel 1cb Afdeling 3 Uitvoering overheidsvordering Artikel 1cc Artikel 1cd Artikel 1ce Artikel 1cf Afdeling 4 Overheidsvordering en informatievoorziening aan belastingschuldige Artikel 1cg Artikel 1ch Hoofdstuk IAa Mededelingsplicht bodemzaken Artikel 1ci Artikel 1cj Hoofdstuk IB Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting Afdeling 1 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting ter zake van stakingswinst die bestemd is voor herinvestering in een andere onderneming Artikel 1d Afdeling 2 Uitstel van betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken Artikel 1e Artikel 1f Afdeling 3 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake kapitaalverzekering eigen woning Artikel 1g Artikel 1h Afdeling 4 Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake winst uit aanmerkelijk belang Artikel 2 Artikel 3 Artikel 3a Artikel 4 Afdeling 5 Gespreide betaling van inkomstenbelasting wegens beëindiging van een terbeschikkingstelling van een zaak Artikel 4a Afdeling 6 Gespreide betaling van inkomstenbelasting inzake staking en overbrenging van de ondernemingswoning naar het privé vermogen Artikel 5 Afdeling 7 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden Artikel 5a Afdeling 8 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst behaald door overdracht onderneming aan een natuurlijke persoon die overdrachtsprijs schuldig is gebleven Artikel 5b Hoofdstuk IC Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting Afdeling 1 Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting bij bedrijfsopvolging Artikel 6 Artikel 6a Artikel 6b Afdeling 2 Uitstel van betaling van erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35 g van de Succesiewet 1956 Artikel 6c Hoofdstuk ID Uitstel van betaling van exitheffingen Artikel 6d Artikel 6da Hoofdstuk IF Uitstel van betaling bij schrijnende gevallen Artikel 6g Hoofdstuk II Kwijtschelding in andere gevallen en ontslag van betalingsverplichting Afdeling 1 Algemeen Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Afdeling 2 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de privé-sfeer Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 19a Afdeling 3 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de zakelijke sfeer Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 22a Afdeling 4 Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening Artikel 23 Afdeling 5 Beroep Artikel 24 Artikel 25 Afdeling 6 Ontslag betalingsverplichting Artikel 26 Afdeling 7 Kwijtschelding van enige andere belastingen en heffingen Artikel 27 Artikel 28 Artikel 28a Afdeling 8 Kwijtschelding van rijksbelastingen voor gedupeerde ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire Artikel 28abis Hoofdstuk III Invorderingsrente, kredietrente, en vertragingsrente Artikel 28b Artikel 28c Artikel 28d Artikel 28e Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 34a Hoofdstuk IV Aansprakelijkheid Artikel 35 Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39 Artikel 40 Artikel 40a Artikel 40b Artikel 40c Hoofdstuk IVA Uitbetaling aan belastingschuldige Artikel 40ca Hoofdstuk V Slot- en overgangsbepalingen Artikel 40d Artikel 40e Artikel 40f Artikel 40g Artikel 40h Artikel 40i Artikel 41 Slotformulier en ondertekening Bijlage behorend bij artikel 1cb