Wilsvertrouwensleer bij toestemming op grond van art. 1:88 BW voor verlenen voorkeursrecht
M en V twisten na hun echtscheiding over de vraag of bij de waardering van de echtelijke woning, die behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, al dan niet rekening moet worden gehouden met een voorkeursrecht tot koop dat V bij notariële akte aan haar ouders op de grond heeft verleend.
In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag dat V voor het vestigen van het voorkeursrecht toestemming van M nodig had op grond van art. 1:88 lid 1 onder a BW. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen dat voor het antwoord op de vraag of het voorkeursrecht al dan niet betrokken moet worden bij de waardering van de echtelijke woning, beslissend is of M heeft ingestemd met het verlenen van dit voorkeursrecht. Dit uitgangspunt is in cassatie niet bestreden.
Het Hof heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod van V geen betrekking heeft op de vraag of M toestemming heeft gegeven voor het verlenen van het voorkeursrecht. Naar het oordeel van de Hoge Raad geeft dit oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Of M (stilzwijgend) heeft ingestemd met het verlenen van het voorkeursrecht, moet worden beoordeeld aan de hand van art. 3:33 BW en art. 3:35 BW (de wilsvertrouwensleer). Instemming met het voorkeursrecht kan gelegen zijn in een handelen, maar ook in een niet-handelen van M. Daarbij is van belang of M van meet af aan op de hoogte was van het voorkeursrecht als voorwaarde bij de verkoop van de grond door de ouders van V.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 13-12-2024 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2024:1866 |
Zaaknummer | 24/01051 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
M en V twisten na hun echtscheiding over de vraag of bij de waardering van de echtelijke woning, die behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, al dan niet rekening moet worden gehouden met een voorkeursrecht tot koop dat V bij notariële akte aan haar ouders op de grond heeft verleend. In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag dat V voor het vestigen van het voorkeursrecht toestemming van M nodig had op grond van art. 1:88 lid 1 onder a BW. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof kennelijk tot…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.