Beding inzake vergoedingsplicht na einde samenwoning in samenlevingscontract is nietig

M en V hebben een notarieel samenlevingscontract gesloten. Daarin is onder meer opgenomen dat M een vergoeding van € 12.000 aan V moet betalen voor elk jaar dat de samenleving heeft geduurd, in het geval dat de samenwoning wordt verbroken anders dan door overlijden, huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Het Hof acht dit beding nietig op grond van art. 3:40 BW, omdat het door de inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde. Naar het oordeel van het Hof was het de bedoeling van V om M te verplichten te blijven samenwonen. M zou alleen van de, door hem niet op te brengen, betalingsverplichting kunnen worden bevrijd door met V te huwen. Dit beding is niet in lijn met het recht van M op de eerbiediging van zijn privéleven dat art. 8 EVRM hem toekent. Bij de toetsing van strijd met de goede zeden, moet met het in dit grondrecht belichaamde belang rekening worden gehouden.