Bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing op overdracht van losse onroerende zaken
Vader (M) zet op enig moment zijn eenmanszaak om in een BV (V BV). De economische eigendom van de tot de eenmanszaak behorende onroerende zaak gaat over naar de BV. M blijft juridisch eigenaar van die onroerende zaak. Op een later moment wordt de door de BV gedreven onderneming overgedragen aan haar dochtervennootschap D BV. De economische eigendom van de onroerende zaak blijft echter achter bij de BV. M verwerft nog meer onroerende zaken welke hij aan D BV verhuurt. In het najaar van 2017 sluit X BV, waarvan de aandelen zijn gecertificeerd en waarvan certificaten worden gehouden door de persoonlijke holdings van de drie zonen van M, met M en V BV een koopovereenkomst met betrekking tot de aan de onderneming dienstbare onroerende zaken. De levering aan X BV vindt plaats in het voorjaar van 2018. Ter zake van die verkrijging heeft X BV een bedrag van ruim 143.000 aan overdrachtsbelasting voldaan. Daartegen heeft X BV na voldoening van het bedrag bezwaar gemaakt. X BV is van mening dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van art. 15 lid 1 onder b WBR van toepassing is en wijst in dit kader op de doorkijkarresten (o.a. HR 30 november 2018, nr. 18/2567, ECLI:NL:HR:2018:2200). De belastinginspecteur is van mening dat slechts losse onroerende zaken worden overgedragen, zodat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet aan de orde is. De Rechtbank oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing is, omdat X BV niet behoort tot de in die vrijstelling genoemde kring van verkrijgers, de vervreemders geen ondernemer in de zin van de vrijstelling zijn en de verkregen onroerende zaken niet tot een onderneming in de zin van de vrijstelling behoren. De vrijstelling van art. 15 lid 1 onder b WBR is ook niet van toepassing op grond van de doorkijkarresten. X BV verkrijgt onroerende zaken en geen aandelen die op grond van art. 4 lid 1 sub a WBR als zodanig worden aangemerkt. Door de doorkijkarresten wordt de fictie van art. 4 WBR beperkt en niet zoals X BV bepleit de werking van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling uitgebreid. Daarom is volgens de Rechtbank sprake van een belaste verkrijging ingevolge art. 2 lid 1 WBR. De Rechtbank verklaart het beroep van X BV derhalve ongegrond.
Instantie | Rechtbank Gelderland |
Uitspraakdatum | 15-11-2019 |
ECLI | ECLI:NL:RBGEL:2019:5207 |
Zaaknummer | AWB - 18 _ 6275 |
Bijzondere kenmerken | Eerste aanleg - meervoudig |
Vindplaatsen | |
|
Vader (M) zet op enig moment zijn eenmanszaak om in een BV (V BV). De economische eigendom van de tot de eenmanszaak behorende onroerende zaak gaat over naar de BV. M blijft juridisch eigenaar van die onroerende zaak. Op een later moment wordt de door de BV gedreven onderneming overgedragen aan haar dochtervennootschap D BV. De economische eigendom van de onroerende zaak blijft echter achter bij de BV. M verwerft nog meer onroerende zaken welke hij aan D BV verhuurt. In het najaar van 2017 slui…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Vrijstelling bedrijfsoverdracht binnen familiesfeer (art. 15.1.b WBR)