Betaalde schenkbelasting behoort niet tot de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang

X houdt alle aandelen in B BV. Zijn vader schenkt hem in 2014 alle aandelen in A BV als gevolg waarvan X schenkbelasting heeft voldaan. In 2015 gaat BV B op grond van een juridische fusie op in A BV waarbij X een beroep doet op de doorschuiffaciliteit van art. 4.41 lid 3 Wet IB 2001. X heeft de Inspecteur verzocht om de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang in A BV vast te stellen inclusief de betaalde schenkbelasting. De Inspecteur heeft dit in zijn beschikking geweigerd. In geschil is of de betaalde schenkbelasting ter zake van de verkrijging van de aandelen tot de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang behoort.

De Hoge Raad sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank en de overwegingen van de A-G dat de betaalde schenkbelasting niet tot de verkrijgingsprijs hoort. De Hoge Raad overweegt dat kosten die ten laste van X zijn gekomen, bij de bepaling van de verkrijgingsprijs in aanmerking worden genomen indien zij zijn gemaakt in onmiddellijk verband met de verkrijging van de aandelen. Er kan niet worden gezegd dat een door X betaald bedrag aan schenkbelasting dat is geheven in verband met de omstandigheid dat de aandelen door schenking zijn verkregen, een kostenpost vormt die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van de aandelen. De omstandigheid dat de regeling van het aanmerkelijk belang in de loop der jaren door wijzigingen een meer subjectieve inslag heeft gekregen, leidt er niet toe dat het kostenbegrip in die regeling een andere betekenis heeft gekregen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.