Bij letselschadevergoeding kan volgens Hof sprake zijn van verknochtheid anders dan krachtens zaaksvervanging

M heeft een schadevergoeding gekregen wegens opgelopen letsel. De schadevergoeding is herbelegd in een woning op naam van V. Nadien huwen M en V in gemeenschap van goederen. Na verkoop van de woning, is van de verkoopopbrengst onder andere een bedrijfspand op naam van M aangekocht. Het bedrijfspand heeft M op advies van zijn psychiater gekocht om weer levensmoed te verkrijgen. In verband met de echtscheiding tussen M en V, stelt M dat wegens verknochtheid van goederen de ontbonden gemeenschap niet bij helfte dient te worden verdeeld.
Voor het eerst oordeelt een Hof dat een onroerende zaak, gefinancierd met geld afkomstig uit een materiële en immateriële schadevergoeding zodanig verknocht kan zijn aan een echtgenoot dat het niet tot de gemeenschap van goederen behoort. Het Hof komt niet op grond van art. 1:95 lid 1 BW (zaaksvervanging) tot deze conclusie maar is van oordeel dat, gelet op de gevolgen van het ongeval voor M, het doel waarvoor M het bedrijfspand heeft gekocht en waarvoor hij het daadwerkelijk in gebruik heeft, het pand naar zijn aard zodanig aan hem is verknocht.