Ontbreken van actieve werkzaamheden is geen beletsel voor splitsingsvrijstelling art. 15.1.h WBR bij zuivere splitsing in verband met bestuursvacuüm
Broer B en zus Z zijn ieder voor 50% aandeelhouder in F BV. F BV houdt de aandelen in G BV die een verhuurd woon-winkelpand bezit. Zowel F BV als G BV kwalificeren als onroerendezaaksrechtspersoon (art. 4 WBR). Vanwege onenigheid tussen B en Z over het te voeren beleid, wordt besloten om F BV te splitsen in X BV en J BV. X BV verkrijgt de aandelen in G BV. Z krijgt de aandelen in X BV toegedeeld en B de aandelen in J BV. X BV doet aangifte overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de aandelen in G BV en doet hierbij een beroep op de splitsingsvrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel h WBR jo. art. 5c UB BVR. De inspecteur legt aan X BV een naheffingsaanslag op over 50% van de waarde van de door G BV gehouden onroerende zaak, omdat Z middellijk al gerechtigd was tot 50% van de waarde.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden in overeenstemming met het advies de A-G en verwijst naar haar arrest van 13 september 2019. Voor het begrip ''zakelijke overwegingen'' is de jurisprudentie van het Hof van de Europese Unie over de uitleg van art. 15 lid 1 letter a Richtlijn 2009/113/EG richtinggevend. Hieruit blijkt dat het enkele gegeven dat een verwervende of verworven vennootschap geen onderneming drijft niet in de weg staat aan de mogelijkheid dat die fusie berust op zakelijke overwegingen. Volgens de Hoge Raad is er geen reden om een andere redenering te volgen in het geval van een splitsing waarbij geen van de betrokken vennootschappen een onderneming drijft. De in art. 5c lid 1 UB BRV genoemde herstructurering of rationalisering van actieve werkzaamheden zijn niet meer dan voorbeelden van zakelijke overwegingen voor een splitsing. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof ''s-Hertogenbosch.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 18-12-2020 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2020:2078 |
Zaaknummer | 20/00199 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
Broer B en zus Z zijn ieder voor 50% aandeelhouder in F BV. F BV houdt de aandelen in G BV die een verhuurd woon-winkelpand bezit. Zowel F BV als G BV kwalificeren als onroerendezaaksrechtspersoon (art. 4 WBR). Vanwege onenigheid tussen B en Z over het te voeren beleid, wordt besloten om F BV te splitsen in X BV en J BV. X BV verkrijgt de aandelen in G BV. Z krijgt de aandelen in X BV toegedeeld en B de aandelen in J BV. X BV doet aangifte overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Vrijstelling bij fusie, splitsing en interne reorganisatie (art. 15.1.h WBR)