Borgtocht en geen hoofdelijkheid, ondanks tekst hypotheekakte

A en B zijn gewezen samenlevingspartners. Ter financiering van de aan A in eigendom toebehorende woning zijn zij -  voordat hun samenwoning werd verbroken - een geldlening aangegaan bij een bank. In de hypotheekakte is opgenomen dat naast A en B ook C en D (de broer van B en diens echtgenote) hoofdelijk schuldenaar zijn voor het van de bank geleende bedrag. In een brief aan C en D verklaart de bank bereid te zijn een eventuele restvordering - die waarschijnlijk zal ontstaan na openbare of onderhandse verkoop - ten opzichte van C en D buiten invordering te stellen tegen ontvangst van € 30.000. C en D betalen dit bedrag aan de bank. Thans vorderen zij een bedrag van A omdat zij stellen dat zij niet hoofdelijk schuldenaar waren jegens de bank, maar dat sprake was van borgtocht.
Het Hof overweegt dat voor het antwoord op de vraag of de vordering toewijsbaar is, beslissend is of partijen in hun onderlinge verhouding hebben beoogd dat C en D slechts partij waren bij de hypothecaire lening uit oogpunt van zekerheid ten behoeve van de bank, terwijl zij geen zelfstandige betalingsverplichting op zich namen. Het Hof oordeelt dat C en D slechts partij waren bij de hypothecaire lening uit oogpunt van zekerheid ten behoeve van de bank en veroordeelt A om aan C en D een bedrag van € 30.000 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.