Zodanig ingrijpende wijzigingen bij werkzaamheden in bouwkundige constructie hebben geleid tot 'in wezen nieuwbouw'
Aan X zijn door een projectontwikkelaar meerdere percelen geleverd waarop voorheen een wollenstoffenfabriek stond. Voor één van de percelen is aan de verkoper een vergunning verleend om de onroerende zaak te restaureren, waarbij is bepaald dat enkele elementen bewaard moesten blijven. Uit de feiten blijkt dat binnenmuren met een stabilisatiefunctie zijn verwijderd en nieuwe staalconstructies zijn aangebracht omdat de reeds aanwezige gietijzeren spanten onvoldoende draagkracht hadden om tezamen met de nog resterende muren het nieuwe dak te kunnen dragen. Ook is de fundering aangepast om een verhoogde draagkracht van de vloer te kunnen dragen. Er is derhalve een nieuwe dragende constructie geplaatst, met behoud van bestaande zuilen voor zover mogelijk en na reparatie ervan. Het dak is geheel vervangen en er zijn delen van de bestaande (buiten)muren en van de fabrieksstraat gesloopt. X is van mening dat de levering van rechtswege is belast met omzetbelasting (en de verkrijging dus is vrijgesteld van overdrachtsbelasting), omdatdoor de verbouwingswerkzaamheden een nieuw vervaardigd gebouw is ontstaan, dat aansluitend op die verbouwing, ongebruikt, aan belanghebbende is geleverd.
De Hoge Raad verwijst naar het eerder gewezen arrest van de Hoge Raad van 4 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1577), waarin is geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, moet worden vastgesteld wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. Alleen wijzigingen in de bestaande bouwkundige constructie kunnen de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan.
De Hoge Raad oordeelt dat de omschreven werkzaamheden zodanig ingrijpende wijzigingen in de bouwkundige constructie inhouden dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de werkzaamheden aan het bouwdeel hebben geleid tot 'in wezen nieuwbouw'.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 11-11-2022 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2022:1609 |
Zaaknummer | 20/01344 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
Aan X zijn door een projectontwikkelaar meerdere percelen geleverd waarop voorheen een wollenstoffenfabriek stond. Voor één van de percelen is aan de verkoper een vergunning verleend om de onroerende zaak te restaureren, waarbij is bepaald dat enkele elementen bewaard moesten blijven. Uit de feiten blijkt dat binnenmuren met een stabilisatiefunctie zijn verwijderd en nieuwe staalconstructies zijn aangebracht omdat de reeds aanwezige gietijzeren spanten onvoldoende draagkracht hadd…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.