Door wijziging van een wezenlijk element in de koopovereenkomst is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:2 BW

Verkopers A en B sturen via hun makelaar een door hen ondertekende concept koopovereenkomst naar kopers X en Y. De kopers wijzigen in de koopovereenkomst de leveringsdatum en sturen deze vervolgens ondertekend terug naar de verkopers. Vervolgens krijgen de kopers  hun financiering niet rond en beroepen zij zich op het financieringsvoorbehoud dat in de koopovereenkomst is opgenomen, waarmee ze de koopovereenkomst ontbinden. De verkopers stemmen hier niet mee in. Nu de kopers niet op de oorspronkelijke datum in de door de verkopers ondertekende overeenkomst de woning hebben afgenomen, ontbinden de verkopers de koopovereenkomst en eisen zij dat de kopers de contractuele boete betalen. 

De Rechtbank heeft geoordeeld dat er geen ''perfecte'' koopovereenkomst tot stand is gekomen en stelt de verkopers in het ongelijk, waarna zij in hoger beroep gaan.

Het Hof overweegt dat het gezien de aard van de koopovereenkomst noodzakelijk is dat schriftelijke vastlegging plaatsvindt als bedoeld in art. 7:2 BW. Dit houdt in dat partijen overeenstemming hebben over alle wezenlijke elementen van de koopovereenkomst, hetgeen moet blijken uit de tussen partijen opgemaakte én getekende akte. In dit geval is de conceptovereenkomst eerst getekend door de verkopers en nadien door de kopers, waarbij de kopers tenminste één artikel hebben gewijzigd zonder overleg met de verkopers. Dit betreft een wezenlijk element van de overeenkomst, namelijk de leveringsdatum. Door het ontbreken van schriftelijke overeenstemming over de leveringsdatum, is geen geldige koopovereenkomst tot stand gekomen. Hier kunnen de kopers zich op beroepen. Het Hof wijst de eisen van de verkopers af.