Draagplicht hypotheekrente bij samenwoners na einde samenwoning

Ongehuwde samenwoners M en V hebben een woning in gemeenschappelijk eigendom en zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire lening. Nadat M en V in 2011 uit elkaar zijn gegaan, blijft M in de woning wonen met de intentie deze over te nemen en voldoet hij de hypotheekrente. Vervolgens spreken partijen in een vaststellingsovereenkomst af dat de hypotheekrente vanaf december 2014 door ieder voor de helft wordt gedragen. In geschil is hoe de draagplicht van de hypotheekrente na het einde van de samenwoning moet worden vastgesteld.
Het Hof oordeelt dat art. 3:172 BW niet meebrengt dat ieder de helft van de hypotheekrente moet dragen. Partijen zijn hoofdelijk verbonden schuldenaren en dus draagplichtig voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat (art. 6:10 BW). Voor de vaststelling van de grootte van ieders draagplicht moet worden gekeken naar wat partijen hebben afgesproken en naar hun onderlinge rechtsverhouding op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden.
Op grond van de onderlinge verhouding moet M tot december 2014 de volledige hypotheekrente dragen, omdat alleen hij het gebruik en genot van de woning heeft gehad en het de bedoeling was dat hij de woning zou overnemen. Voor de periode vanaf december 2014 dragen partijen de hypotheekrente, overeenkomstig de afspraak in de vaststellingsovereenkomst, ieder voor de helft.