Ex AB-houder blijft deels aansprakelijk voor vennootschapsbelastingschuld

X heeft zijn aandelen in X BV vervreemd aan Y BV. Tot het vermogen van X BV behoorde een herinvesteringsreserve. In de akte van aandelenoverdracht wordt X door Y BV gevrijwaard van alle fiscale verplichtingen, waaronder verplichtingen die kunnen ontstaan door het vrijvallen van de herinvesteringsreserve. Tevens betaalt X via de derdengeldrekening van de notaris een bepaald bedrag tot zekerheid van betaling van een eventuele vennootschapsbelastingschuld. Nadat de herinvesteringsreserve is vrijgevallen, legt de inspecteur een navorderingsaanslag op. Omdat X BV de aanslag onbetaald laat, stelt de inspecteur X aansprakelijk ex art. 40 lid 1 Inv. X doet een beroep op de disculpatiemogelijkheid van art. 40 lid 6 Inv.De Hoge Raad oordeelde dat voor het vaststellen van aansprakelijkheid op grond van art. 40 lid 1 Inv. de in de tekst van de wet vermelde objectieve omstandigheden voldoende zijn. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op de disculpatiemogelijkheid van art. 40 lid 6 Inv. moet de aansprakelijk gestelde bewijzen dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting. Het verwijzingshof oordeelt dat aan de voorwaarde voor aansprakelijkheid wordt voldaan, zodat X aansprakelijk is voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. X is niet aansprakelijk voor het gedeelte van de belastingschuld gelijk aan het bedrag dat X op de derdengeldrekening van de notaris heeft gestort, omdat het niet aan hem te wijten is dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting. Voor het resterende deel is X wel aansprakelijk.