Geruisloze inbrengfaciliteit voor inbreng van verhuurde onderneming in BV

E drijft sinds 1997 een onderneming in motorbrandstoffen, shop-artikelen en carwash in de vorm van een eenmanszaak. Daarnaast wordt één caravan verhuurd. Vanaf juli 2010 verhuurt E het motorbrandstofpunt inclusief shop en carwash aan D BV. E richt in maart 2018 F BV op waarin hij de eenmanszaak inbrengt. In geschil is of E gebruik kan maken van de geruisloze inbrengfaciliteit van art. 3.65 Wet IB 2001 onder de goedkeuring zoals bedoeld in onderdeel 2.2.2.a van het Besluit van 30 juni 2010, nr. DGB 2010/3599M.

Het Hof oordeelde dat de verhuur van de onderneming voor E kwalificeert als winst uit onderneming, namelijk als mede-gerechtigde ex art. 3.3 lid 1 onder a Wet IB 2001. Relevant daarvoor was dat de verhuur van de onderneming maximaal 15 jaar is en na die periode de dan aanwezige stille reserves en goodwill E weer toevallen. Daarmee houdt E een belang bij de onderneming. In de slotzin van art. 3.65 lid 1 Wet IB 2001 is uitdrukkelijk opgenomen dat een mede-gerechtigdheid ex art. 3.3 lid 1 onder a Wet IB 2001 kwalificeert voor geruisloze omzetting, mits de mede-gerechtigdheid een rechtstreekse voortzetting vormt van een oorspronkelijke winst uit onderneming, hetgeen hier het geval iss. .

Het tegen de uitspraak van het Hof door de staatssecretaris ingestelde cassatieberoep is ingetrokken.