Geen sprake van individuele en buitensporige last omdat inkomen ruim voldoende was om belastingheffing te kunnen voldoen

M is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met V. M rekent over de in geding zijnde jaren 100% van de rendementsgrondslag in box 3 aan zichzelf toe. In geschil is of M, gelet op de belastingheffing in box 3 over de in geding zijnde jaren, in strijd met art. 1 EP is geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. 
De Rechtbank oordeelt dat M over de in geding zijnde jaren niet aannemelijk heeft gemaakt dat het betalen van de box 3-heffing bij hem en zijn echtgenote heeft geleid tot interen op hun vermogen. Weliswaar heeft M berekeningen overgelegd waaruit een negatief rendement blijkt, maar M heeft hierbij onder meer gerekend met waardemutaties zoals die blijken uit de WOZ-waarden van de onroerende zaken die M in box 3 heeft verantwoord. Naar het oordeel van de Rechtbank behoren dergelijke waardemutaties niet tot het inkomen. Het inkomen is zonder de waardemutaties ruim voldoende om de belastingheffingen te kunnen betalen. Ook oordeelt de Rechtbank dat de door M bestreden box 3-heffing niet van een dergelijke omvang is dat die heffing kwalificeert als individuele en buitensporige last. De Rechtbank komt tot de conclusie dat geen strijd aanwezig is met art. 1 EP.