Gevraagde machtiging tot uitoefenen van het recht van erfgenaam afgewezen, omdat vermiste persoon mogelijk een kind heeft

De Rechtbank kan een machtiging tot de uitoefening van het recht van erfgenaam of legataris verlenen, wanneer aan een persoon wiens bestaan onzeker is een erfdeel of legaat opkomt, waartoe, indien hij niet in leven mocht zijn, anderen zouden zijn gerechtigd (art. 1:412 BW).
In casu is sprake van een nalatenschap waarin X c.s., naast A, erfgenamen zijn. A is een vermist persoon. Uit het ervenonderzoek is gebleken dat A gehuwd was en een zoon had.
De Rechtbank overweegt dat X c.s. voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het bestaan van A onzeker is. De Rechtbank overweegt echter ook dat, indien A niet meer in leven mocht zijn, diens zoon krachtens erfopvolging gerechtigd is tot het erfdeel van A in de nalatenschap van de erflater. X c.s. hebben de zoon van A niet opgevoerd als erfgenaam of belanghebbende in deze procedure. Daarom wordt het verzoek als onvolledig gezien en zou het moeten worden afgewezen.