Hypothecaire geldlening voor aankoop voormalige woning kwalificeert als eigenwoningschuld voor nieuwe woning
Eiser (X) en zijn echtgenote (Y) wonen tot 31 augustus 2009 in woning A (hierna: de voormalige woning) en vanaf die datum in woning B (hierna: de huidige woning). De voormalige woning heeft vanaf 31 augustus 2009 leeg te koop gestaan. Per 1 januari 2013 is de termijn van artikel 3.111 lid 2 Wet IB 2001 geëindigd zonder dat de voormalige woning is verkocht. X heeft uit administratieve en kostenoverwegingen ervoor gekozen om geen nieuwe lening af te sluiten voor een deel van de kosten van de aankoop, verbetering en onderhoud van zijn huidige woning. X heeft deze kosten in eerste instantie uit eigen middelen voldaan en zowel de (hypothecaire) financiering op de voormalige woning als de (hypothecaire) financiering op de huidige woning als eigenwoningschuld aangemerkt.
In geschil is de hoogte van de eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001 en – daarmee samenhangend – de hoogte van de renteaftrek in verband met de eigen woning. De Rechtbank stelt de eigenwoningschuld vast op het bedrag van de nieuw afgesloten leningen. Het Hof meent dat de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige uitgaven voor verbetering en/of onderhoud van zijn eigen woning aanvankelijk voorfinanciert uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verbetering en/of het onderhoud niet van meet af aan zijn gefinancierd met geleend geld, niet in de weg behoeft te staan aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor verbetering en/of onderhoud van die woning. Een zodanige kwalificatie is in ieder geval gerechtvaardigd indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering en/of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat die geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk. In het onderhavige geval acht het Hof aannemelijk dat X en Y reeds ten tijde van het voldoen van de verbouwingskosten voornemens waren de lening voor de voormalige woning ter (gedeeltelijke) financiering hiervan aan te wenden, zodra de voormalige woning zou zijn verkocht. Het Hof oordeelt dat de lening van de voormalige woning daarmee voor het deel dat X en Y voor ogen stond per 1 januari 2013 (de datum waarop de woning naar box 3 is overgegaan) is gaan behoren tot de eigenwoningschuld ter zake van de huidige woning, althans voor zover de bijleenregeling zich hiertegen niet verzet. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof. Ook in geval van een fictieve vervreemding van de eigen woning en overgang naar box 3 kan op dat moment (gedeeltelijke) herallocatie van een lening naar een reeds eerder gekochte nieuwe woning plaatsvinden.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 15-11-2019 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2019:1780 |
Zaaknummer | 18/04508 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
Eiser (X) en zijn echtgenote (Y) wonen tot 31 augustus 2009 in woning A (hierna: de voormalige woning) en vanaf die datum in woning B (hierna: de huidige woning). De voormalige woning heeft vanaf 31 augustus 2009 leeg te koop gestaan. Per 1 januari 2013 is de termijn van artikel 3.111 lid 2 Wet IB 2001 geëindigd zonder dat de voormalige woning is verkocht. X heeft uit administratieve en kostenoverwegingen ervoor gekozen om geen nieuwe lening af te sluiten voor een deel van de kosten van de…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Bijleenregeling (art. 3.119aa Wet IB 2001)
Eigen woning (art. 3.111 Wet IB 2001)