Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht pas opgelegd na oordeel Hoge Raad over eventueel BTW-belaste levering

K heeft in 2008 een appartementsrecht geleverd gekregen van A BV. Ter zake van de levering is omzetbelasting in rekening gebracht, en een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting wegens samenloop (art. 15 lid 1 onder a WBR). De verkoper procedeert tot en met de Hoge Raad over de vraag of terecht met BTW is geleverd of dat sprake was van oud onroerend goed. In 2013 oordeelt de Hoge Raad dat dit niet het geval is. Na dit oordeel legt de Inspecteur aan K (vijf jaar na dato) een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting met heffingsrente op.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de heffingsrente terecht zijn opgelegd of dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door de volledige procedure voor de BTW af te wachten en pas na zoveel jaar alsnog een naheffingsaanslag op te leggen.
De Rechtbank oordeelt dat de Inspecteur het oordeel van de Hoge Raad in de prodecure met betrekking tot de omzetbelasting mocht afwachten. De wet biedt de mogelijkheid om uiterlijk binnen 5 jaar na het jaar waarin het belastbare feit zich heeft voorgedaan, een naheffingsaanslag op te leggen, zonder dat aan de Inspecteur een beperking wordt opgelegd (art. 20 lid 3 AWR). De naheffingsaanslag is binnen vijf jaar, en dus tijdig opgelegd. Er is voorts geen aanleiding tot matiging van de heffingsrente.