Tweede winstgrens geldt ook voor vereniging van minder dan vijf jaren oud
Belanghebbende is een vereniging opgericht op 22 december 2009. Het eerste boekjaar loopt van 22 december 2009 tot en met 31 december 2010. In de eerste drie boekjaren worden met ondernemingsactiviteiten winsten behaald van achtereenvolgens (afgerond) € 10.000 , € 28.000 en € 31.000, in totaal ruim € 69.000. De inspecteur meent dat belanghebbende in 2012 geen aanspraak kan maken op de vrijstelling van art. 6, lid 1 Wet Vpb. De eerste winstgrens van € 15.000 is overschreden en de zogeheten tweede winstgrens zou pro rata toegepast moeten worden en daardoor 3/5 x € 75.000 = € 45.000 bedragen. Belanghebbende meent dat de tweede winstgrens niet pro rata verlaagd moet worden. De Rechtbank stelt belanghebbende in het gelijk. In hoger beroep meent het Hof dat niet aan de tweede winstgrens toegekomen wordt omdat belanghebbende nog geen vijf jaar bestaat en stelt de inspecteur in het gelijk.
De Hoge Raad casseert de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad bepaalt dat de stelling van het Hof dat geen recht bestaat op toepassing van de tweede winstgrens in geval het lichaam nog geen vijf jaar bestaat onjuist is aangezien voor deze stelling geen steun gevonden kan worden in de bewoordingen van de wettekst. De Hoge Raad bepaalt verder dat de tweede winstgrens niet pro rata verlaagd wordt in geval de stichting of vereniging nog geen vijf jaar bestaat. Hetzelfde geldt overigens in geval de stichting/vereniging wel reeds vijf jaar bestaat, maar pas na enige tijd na de oprichting een onderneming begint te drijven en nadien nog geen vijf boekjaren verstreken zijn.
De Hoge Raad overweegt verder - ten overvloede- dat de consequentie van het niet pro-rata toepassen van de tweede winstgrens in de periode van de eerste vijf boekjaren kan zijn dat winst die cumulatief meer bedraagt dan € 75.000,-- in die periode toch vrijgesteld kan zijn. Vanaf het moment dat de tweede winstgrens van € 75.000 wordt overschreden (stel het derde jaar), blijft de winst in het vierde en vijfde jaar vrijgesteld indien die winst niet meer is dan € 15.000 per jaar. De strekking van de vrijstelling is namelijk dat alleen bij overschrijding van de eerste winstgrens vervolgens aan de tweede winstgrens getoetst moet worden. Het gaat om twee alternatieve winstplafonds gelet op de woorden "dan wel" in de wettekst.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 21-01-2022 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2022:51 |
Zaaknummer | 20/00772 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
Belanghebbende is een vereniging opgericht op 22 december 2009. Het eerste boekjaar loopt van 22 december 2009 tot en met 31 december 2010. In de eerste drie boekjaren worden met ondernemingsactiviteiten winsten behaald van achtereenvolgens (afgerond) € 10.000 , € 28.000 en € 31.000, in totaal ruim € 69.000. De inspecteur meent dat belanghebbende in 2012 geen aanspraak kan maken op de vrijstelling van art. 6, lid 1 Wet Vpb. De eerste winstgrens van € 15.000 is overschre…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Geen wetstoelichtingen gevonden