Verplichting tot schadevergoeding bij uittreding coöperatie

Melkveehouder A heeft zijn lidmaatschap van coöperatie C opgezegd. De statuten bevatten een verplichting tot vergoeding van de schade die C lijdt ten gevolge van de beëindiging van het lidmaatschap. De omvang van het te betalen bedrag wordt volgens de statuten door een externe deskundige bepaald met inachtneming van grondslagen die in het huishoudelijk reglement zullen worden vastgesteld. Op het moment van opzegging bevatte het huishoudelijk reglement dergelijke grondslagen niet. Na opzegging door A is de schadevergoeding berekend. Volgens A ontbreekt een toereikende grondslag voor de schadevergoeding en is hij deze daarom niet verschuldigd. Het Hof heeft volgens de Hoge Raad terecht beslist dat aan het vereiste uit art. 2:60 BW (op basis van deze bepaling kunnen voorwaarden worden verbonden aan de uittreding) is voldaan als deze voorwaarde uit de statuten voor de leden kenbaar is en de aard en omvang van de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor hen bepaalbaar zijn.
In het oordeel van het Hof ligt volgens de Hoge Raad besloten dat de omstandigheid dat nog geen gevolg was gegeven aan de bepaling van de statuten dat de grondslagen van de schadevergoeding in het huishoudelijk reglement zullen worden vastgesteld, niet verhindert dat aan de eisen van art. 2:60 BW is voldaan. A is gehouden tot schadevergoeding.