Verzorgingsvruchtgebruik

De echtgenote van erflater E is krachtens een testamentaire bepaling verplicht om bij verkoop van de woning een deel van de netto-opbrengst van de woning te gebruiken om de geldvorderingen van de twee kinderen van E ex art. 4:13 lid 3 BW deels te voldoen. De echtgenote verzoekt de Kantonrechter tot het vestigen van vruchtgebruik conform art. 4:30 lid 6 BW. In het verzoekschrift wordt vermeld dat de dochter inmiddels heeft laten weten dat zij zich kan verenigen met dit verzoek. In appel wijst het Hof de vordering tot vestiging van het vruchtgebruik af, onder meer omdat de echtgenote al beschikt over het vruchtgebruik over het deel van de dochter. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof.