Verkrijging krachtens koop, nadien ingebracht in kavelruil vrijgesteld en duidelijkheid over invulling begrip 'bebouwde kom'

X koopt namens zichzelf en een later opgerichte BV van twee verkopers agrarische bedrijfswoningen en gebouwen. In de koopovereenkomst van 9 september 2016 vermeldde de koper zijn voornemen om de levering op een later moment eventueel in te brengen in een zogeheten vrijwillige kavelruil. Deze kavelruil kwam uiteindelijk (via een kavelruilovereenkomst, gevolgd door een kavelruilakte) ook tot stand. Ter gelegenheid daarvan brachten de verkopers percelen in, terwijl X en zijn ouders een perceel inbrachten waarop het woonhuis van X en zijn ouders stond. De inspecteur weigert de toepassing van de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel l WBR ten aanzien van de verkrijgingen krachtens kavelruil omdat het hier zou gaan om (de inbreng van) losse transacties die geen enkele connectie met elkaar hebben. Bovendien is ten aanzien van een ingebracht perceel volgens de inspecteur sprake van een ligging binnen de bebouwde kom, omdat het perceel voorbij het bebouwde kombord is gelegen.  
Volgens de Rechtbank is het feit dat al een koopovereenkomst was gesloten niet van belang voor de toepassing van de kavelruil als verder aan alle voorwaarden wordt voldaan. In de koopovereenkomst was immers al de mogelijkheid van een voeging van de levering in een kavelruil opgenomen. Ten aanzien van het ontbreken van de onderlinge connectie tussen de losse koop-verkooptransacties overweegt de Rechtbank vervolgens dat de samengevoegde (koop)transacties gezamenlijk moeten worden beoordeeld. Met betrekking tot de vraag of het perceel buiten de bebouwde kom ligt is de feitelijke situatie doorslaggevend en niet het kombord (zoals gedefinieerd in de Wegenverkeerswet). Het gaat immers om de inrichting van het landelijke gebied en daarom is van belang of feitelijk het landelijke karakter overheerst. De Rechtbank oordeelt dat het betreffende perceel, vanwege de landelijke ligging, buiten de bebouwde kom ligt.