Kennisbank voor het notariaat

Vrijgesteld ondernemingsvermogen blijft buiten beschouwing bij verrekening schenk- en erfbelasting

Erflater heeft binnen 180 dagen voor zijn overlijden een schenking gedaan aan zijn zoon (tevens enig erfgenaam). Deze schenking wordt op grond van art. 12 SW aangemerkt als een fictieve erfrechtelijke verkrijging. In geschil is in hoeverre de betaalde schenkbelasting in mindering mag worden gebracht op de erfbelasting (art. 7 lid 2 SW) en met name of het voorwaardelijk vrijgestelde gedeelte van de verkrijging door toepassing van de BOR buiten aanmerking moet worden gelaten. Het Hof overweegt dat de vermindering van erfbelasting met schenkbelasting niet hoger kan zijn dan het bedrag van de erfbelasting dat naar evenredigheid aan de fictieve verkrijging kan worden toegerekend. Ingeval sprake is van een subjectieve vrijstelling (zoals de kindvrijstelling) die betrekking heeft op zowel de fictieve verkrijging als op de overige verkrijgingen, maakt het voor de uitkomst van de berekening niet uit of de vrijstelling evenredig wordt toegerekend aan de fictieve verkrijging en de totale verkrijging, of dat de vrijstelling geheel buiten toepassing wordt gehouden. Dit laatste is anders als sprake is van een objectgebonden vrijstelling (zoals de BOR). Het ingevolge de BOR voorwaardelijk vrijgestelde ondernemingsvermogen is uit de aard van de zaak niet van toepassing op andere (fictieve) verkrijgingen. Dit vermogen dient dan ook buiten beschouwing te blijven bij de berekening van het bedrag dat in mindering kan worden gebracht op de erfbelasting.

Bekijk samenvatting procedure
Instantie Gerechtshof Amsterdam
Uitspraakdatum 25-06-2020
ECLI ECLI:NL:GHAMS:2020:1675
Zaaknummer 18/00250
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
  • V-N Vandaag 2020/1837
  • Viditax (FutD), 15-07-2020
  • FutD 2020-2129
  • V-N 2020/50.9 met annotatie van Redactie
  • NTFR 2020/2866
  • NLF 2020/1668 met annotatie van
  • NLF 2020/1668 met annotatie van

Erflater heeft binnen 180 dagen voor zijn overlijden een schenking gedaan aan zijn zoon (tevens enig erfgenaam). Deze schenking wordt op grond van art. 12 SW aangemerkt als een fictieve erfrechtelijke verkrijging. In geschil is in hoeverre de betaalde schenkbelasting in mindering mag worden gebracht op de erfbelasting (art. 7 lid 2 SW) en met name of het voorwaardelijk vrijgestelde gedeelte van de verkrijging door toepassing van de BOR buiten aanmerking moet worden gelaten. Het Hof overweegt da…

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.


Inloggen via Legal Intelligence

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle