Wijziging gerechtigdheid huwelijksgemeenschap in het zicht van overlijden behandeld als 180-dagen schenking

A en B zijn met elkaar gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Op het moment dat B al ernstig ziek is maken zij huwelijkse voorwaarden, waarin wordt bepaald dat A nadien voor 90% en B voor 10% gerechtigd is tot de huwelijksgemeenschap. Korte tijd hierna overlijdt B. De Inspecteur legt een aanslag erfbelasting op, uitgaande van een 50/50 gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap. In geschil is of de gewijzigde gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap kwalificeert als een vermogensverschuiving die ingevolge art. 12 SW belast is met erfbelasting. 
Het Hof oordeelt anders dan de Rechtbank dat in casu sprake is van fraus legis. Doel en strekking van art. 1 lid 7 SW worden miskend als in casu het maken van de huwelijkse voorwaarden niet wordt gelijkgesteld aan een belaste schenking (normvereiste). Het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden had enkel belastingverijdeling tot doel, nu het ontbloot is van elk reëel belang (motiefvereiste). Het was namelijk ten tijde van het wijzigen van de gerechtigdheid te verwachten dat B kort daarna zou komen te overlijden, hetgeen ook is gebeurd. Nu de schenking is gedaan binnen de termijn van art. 12 SW (te weten 180 dagen voor het overlijden van B), wordt de bevoordeling geacht te zijn verkregen krachtens erfrecht. Zodoende is A over 50% van de huwelijksgemeenschap erfbelasting verschuldigd.