Legaat van 10% nalatenschap die grotendeels bestaat uit woning voor erfbelasting waarderen conform art. 21 lid 5 SW

De moeder van K is overleden in 2010. Aan K is een bedrag in contanten gelegateerd van 10% van het saldo van de nalatenschap. De waarde van de nalatenschap wordt grotendeels bepaald door een woning. In geschil is hoe de waarde van het legaat moet worden bepaald voor de heffing van erfbelasting.
De A-G overweegt dat een vorderingsrecht van een legataris op erfgenamen in beginsel moet worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer (art. 21 lid 1 SW). De Hoge Raad heeft echter in 1995 beslist dat indien een vordering is terug te voeren op een vermogensbestanddeel waarvoor een bijzonder waarderingsvoorschrift geldt, de waardering van de vordering overeenkomstig dat waarderingsvoorschrift dient te geschieden (HR 13 december 1995, nr 29716, ECLI:NL:HR:1995:AA3167, BNB 1996/70). Nu uit de bewoording van het testament blijkt dat het legaat in dit geval mede afhankelijk is van de waarde van de onroerende zaak die in gebruik is als woning, dient aldus gelet op art. 21 lid 5 SW, de omvang van het legaat voor de heffing van erfbelasting te worden vastgesteld aan de hand van de WOZ-waarde van de woning. Het gevolg van dit systeem is inderdaad dat K over een groter bedrag erfbelasting moet betalen dan het bedrag dat hij in werkelijkheid heeft gekregen.