Kennisbank voor het notariaat
Wet- en regelgeving

Uitvoeringsbesluit Wmo 2015


Besluit van 27 oktober 2014, houdende regels ter uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015)


Aanhef

Besluit van 27 oktober 2014, houdende regels ter uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 juli 2014, kenmerk 644936-123830-WJZ;

Gelet op artikelen 1.1.2, vijfde lid, 1.2.2, derde lid, 2.1.4, vierde lid, 2.6.2, tweede lid, 2.6.5, tweede lid, 3.3, derde lid, en 5.4.1, derde en vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 6, vierde lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, 29, derde lid, van de Mededingingswet, 40, eerste lid, van de Participatiewet, 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, 15, derde lid, en 19, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, 11, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting, 11, eerste lid, van de Tabakswet, 15, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, 5, eerste lid, van de Wet toelating zorginstellingen, 90, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, 13, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, 5, tweede lid, en 7, tweede lid, van de Veteranenwet en 16 van het Wetboek van strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord advies van 1 oktober 2014, nummer W13.14.0265/III;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 oktober 2014, 678491-128032-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:


Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen


Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:


Hoofdstuk 2 Gelijkstelling vreemdeling


Artikel 2.1


Hoofdstuk 3 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget


§ 1 Algemeen

§ 1 Algemeen


Artikel 3.1


Artikel 3.2

  • 1

    Het vermogen van een persoon is zijn vermogensgrondslag, bedoeld in het tweede of derde lid, waarvan de volgende vermogensbestanddelen worden afgetrokken:

    met dien verstande dat het vermogen ten minste nihil bedraagt.

  • 2

    De vermogensgrondslag van een persoon is zijn rendementsgrondslag aan het begin van het peiljaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het voor dat jaar van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van een persoon in geval artikel 3.14, tweede lid, artikel 3.15, tweede lid, of artikel 3.16 van toepassing is, de te verwachten rendementsgrondslag over het lopende jaar voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4

    Het deel van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dat de vermogensgrondslag van de persoon overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.

  • 5

    Bij ministeriële regeling kan een periode worden vastgesteld gedurende welke het bedrag van een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan worden afgetrokken, welke periode kan verschillen per uitkering.


Artikel 3.2a

  • 1

    De compensatie vervallen ouderentoeslag bedraagt de som van:

    • a.

      4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b, en

    • b.

      de vermogensinkomensbijtelling,

    doch ten hoogste € 1.700.

  • 2

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot van de cliënt.

  • 3

    De vermogensinkomensbijtelling bedraagt 4% van het vermogen van de ongehuwde cliënt, dan wel de opgetelde vermogens van de gehuwde cliënten.


Artikel 3.3

  • 1

    De cliënt betaalt:

    • a.

      de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarover de bijdrage verschuldigd is, tenzij de verschuldigdheid van een bijdrage betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;

    • b.

      ingeval de verschuldigdheid de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarin het besluit waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;

    • c.

      de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, binnen dertig dagen nadat het CAK of de instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de cliënt een bijdrage verschuldigd is.

    Het CAK kan een afwijkende termijn vaststellen.

  • 2

    Het CAK is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op de cliënt met vorderingen van of op de cliënt krachtens de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 3

    Het gemeentebestuur of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op een cliënt met vorderingen van of op deze cliënt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Participatiewet. De eerste volzin is niet van toepassing op de bijdrage voor opvang voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 4

    Het CAK of een andere bij verordening aangewezen instantie, ingeval het de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, betreft, maakt, indien van toepassing, voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, voor zover artikel 3.8, 3.9, tweede en vierde lid, of 3.14, tweede of vierde lid, is toegepast, en de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, gebruik van:


Artikel 3.4

  • 1

    Een wijziging in de burgerlijke staat van de cliënt en het bereiken van een voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde leeftijd door de cliënt of zijn echtgenoot wordt in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop de bijdrage wordt vastgesteld, met dien verstande dat bij de jaarlijkse herberekening, bedoeld in artikel 3.18, een cliënt als pensioengerechtigde wordt beschouwd indien hij uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarop de herberekening betrekking heeft, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

  • 2

    Een omstandigheid aangaande de cliënt of zijn echtgenoot die voor de toepassing van dit besluit van belang is wordt in aanmerking genomen met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid.

  • 3

    De cliënt meldt aan het CAK wijzigingen als bedoeld in het eerste of tweede lid.


Artikel 3.5

  • 1

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld door het CAK nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a of b, voor zover het inkomensgegevens of een kennisgeving betreft met de dag dat een bij verordening aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend, door het CAK zijn ontvangen.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a en b, voor zover het de inkomensgegevens en een kennisgeving met de dag dat een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend betreft, door het CAK zijn ontvangen.

  • 3

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a en b, voor zover het de inkomensgegevens en een kennisgeving met de dag dat een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend betreft, door de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, zijn ontvangen.

  • 4

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen, doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.

  • 5

    De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, is verschuldigd met ingang van de maand waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.

  • 6

    De bijdrage, bedoeld in het derde lid, is verschuldigd met ingang van de maand dat de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet van het college heeft ontvangen waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.

  • 7

    Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt kan, in afwijking van het vierde en vijfde lid, de termijn waarover de bijdrage is verschuldigd worden ingekort tot maximaal een maand of worden besloten dat de bijdrage niet verschuldigd is, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het vaststellen van de bijdrage;

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is; en

    • c.

      zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de cliënt.


Artikel 3.6

  • 1

    De bijdrage wordt zo spoedig mogelijk herzien na het tijdstip waarop het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.

  • 2

    De bijdrage is verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de cliënt is verzonden.

  • 3

    De herziene bijdrage wordt voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage.

  • 4

    De termijn van 36 maanden als bedoeld in het tweede lid, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is, kan worden verkort naar 12 maanden indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien voorafgaand aan de laatstgenoemde termijn:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is.

  • 5

    Uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt kan, bij het voordoen van de situatie, bedoeld in het vierde lid, het CAK de termijn inkorten tot maximaal een maand of besluiten dat de bijdrage niet verschuldigd is in bijzondere of voor de cliënt verzwarende omstandigheden.

  • 6

    In afwijking van het tweede lid, kan het CAK uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt, een eigen bijdrage herzien en restitueren over meer dan 36 maanden, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien:

    • a.

      het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de vaststelling van de gegevens, de gegevensuitwisseling of de verwerking daarvan die noodzakelijk zijn voor het herzien van de bijdrage; en

    • b.

      de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is.

  • 7

    De aanvraag, bedoeld in het zesde lid, wordt gedaan uiterlijk 5 jaar na het bekend worden bij de cliënt van een omstandigheid die aanleiding geeft tot herziening van de bijdrage.

  • 8

    Onverminderd het zesde lid, wordt voor zover de bevoegdheid tot herziening van de bijdrage over een maand is vervallen op grond van het tweede, vierde of vijfde lid, de over die periode eerder vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief.


Artikel 3.7

  • 1

    Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de 3.9, tweede en vierde lid, 3.11, tweede lid, 3.12, derde lid, en artikel 3.14, tweede en vierde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van dit lid wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de artikelen 3.2, eerste lid, onderdeel b, 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, en 3.14a, eerste en derde lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van het indexcijfer waarmee het bedrag, genoemd in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, jaarlijks wordt gewijzigd.

  • 3

    Bij ministeriële regeling als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden de bedragen voor de toepassing van de artikelen 3.9, tweede en vierde lid, 3.13, eerste lid, onderdeel b, tweede en vierde lid, 3.14, tweede en vierde lid, 3.15, eerste en tweede lid, en 3.16, eerste lid, afzonderlijk vastgesteld voor zowel het peiljaar als het lopende kalenderjaar.


§ 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning

§ 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning


Artikel 3.8

  • 1

    Artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is niet van toepassing op een voorziening voor vervoer voor zover de gemeente bij verordening de hoogte van de bijdrage vaststelt.

  • 2

    Bij de verordening, bedoeld in artikel 2.1.4, vierde lid, onderdeel b, en artikel 2.1.4a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet, kan voor onderscheidenlijk de categorieën de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de bijdrage op nihil worden gesteld indien het bijdrageplichtig inkomen van de ongehuwde cliënt of een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen van de gehuwde cliënt en zijn echtgenoot, lager is dan het per categorie vastgesteld bijdrageplichtig inkomen.

  • 3

    De bijdrage is niet verschuldigd:

    • a.

      indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

    • b.

      indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de maand in een instelling voor opvang verblijft;

    • c.

      indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • d.

      voor een rolstoel;

    • e.

      voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing voor zover bij verordening op grond van artikel 2.1.5 van de wet een ander de bijdrage verschuldigd is;

    • f.

      door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • g.

      indien het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

    • h.

      indien het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente;

    • i.

      voor de maanden april en mei van het kalenderjaar 2020, tenzij het betreft de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen of opvang.

  • 4

    Het college geeft onmiddellijk voor het toepassen van het derde lid, onderdelen c, g en h, bij het CAK aan over hoeveel maanden geen bijdrage verschuldigd is. De ingangsdatum van de maand waarover geen bijdrage verschuldigd is, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen meer dan zesendertig maanden voorafgaand aan de dag waarop het oordeel van het college aan het CAK kenbaar is gemaakt. Een herziening van de periode waarover geen bijdrage verschuldigd is heeft geen betrekking op de perioden die liggen voor de ingangsdatum van de eerste maand waarover geen bijdrage is verschuldigd.

  • 5

    Indien een cliënt een bijdrage niet verschuldigd is op grond van artikel 3.5, zevende lid of 3.6, vierde en vijfde lid, wordt het derde lid, onderdeel a, toegepast alsof de cliënt wel die bijdrage verschuldigd is.

  • 6

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op degenen die op grond van artikel 2.1.5 de bijdrage verschuldigd zijn voor een woningaanpassing voor minderjarige cliënten.

  • 7

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de betalingscapaciteit, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, door het college wordt beoordeeld.


Artikel 3.9

  • 1

    Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid bedraagt het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 2

    Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK voor de berekening van de verlaagde bijdrage, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel a, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling van het verwachte vermogen in het lopende jaar, indien het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 3.105,80 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar minder dan € 3.105,80 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.9a

[Vervallen]


Artikel 3.10

  • 1

    Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde cliënten geen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag beschikbaar zijn, wordt de bijdrage vastgesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet.

  • 2

    Indien na de vaststelling van de bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de bijdrage op onjuist bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.


Artikel 3.10a

Over een gedeelte van de maand is de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, gelijk aan het volledige bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet of een lager bedrag dat de gemeente op grond van artikel 3.8 heeft vastgesteld.


Artikel 3.10b

  • 1

    Het college ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs van een hulpmiddel of woningaanpassing, bedoeld in artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet, aan de hand van de totale kostprijs.

  • 2

    Indien het college het CAK in kennis stelt van de totale kostprijs, bedoeld in het eerste lid, ziet het CAK voor het college toe op het niet overschrijden van die kostprijs.

  • 3

    Bij het bepalen of de kostprijs niet wordt overschreden, wordt door het CAK, in afwijking van artikel 3.8, tweede en vierde lid, het bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4 derde lid, of 2.1.4a, vierde lid van de wet, elke maand in mindering gebracht op de kostprijs.

  • 4

    Het CAK gaat bij een samenloop van meerdere voorzieningen voor een cliënt uit van de kostprijs van één door het college aangewezen voorziening. Het college geeft aan bij welke voorziening het CAK toeziet op het niet overschrijden van de kostprijs, bedoeld in het eerste lid.

  • 5

    Indien de totale kostprijs wordt bereikt geeft het CAK daarvan onmiddellijk kennis aan het college.

  • 6

    Het CAK staakt de inning van de bijdrage nadat het college om staking van de inning heeft verzocht. Als de resterende totale kostprijs lager is dan de verschuldigde bijdrage per maand wordt die bijdrage niet geïnd.


§ 3 Bijdragen voor beschermd wonen

§ 3 Bijdragen voor beschermd wonen


Artikel 3.11

  • 1

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.13, voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend;

    • b.

      de gehuwde cliënten tezamen die beiden in een instelling voor beschermd wonen verblijven dan wel dat daarvoor een persoonsgebonden budget is verleend;

    • c.

      de gehuwde cliënt wiens echtgenoot een bijdrage ingevolge artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.887,40 per maand.

  • 3

    In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de cliënt en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.


Artikel 3.12

  • 1

    In afwijking van artikel 3.11 bedraagt een bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.14, voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt gedurende de eerste vier maanden van verblijf in een instelling voor beschermd wonen of waarover een persoonsgebonden budget is verleend voor beschermd wonen;

    • b.

      de gehuwde cliënten tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van vier maanden als bedoeld in onderdeel a, is verstreken, tezamen;

    • c.

      de ongehuwde cliënt die moet of gehuwde cliënten tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;

    • d.

      de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen indien het college het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor beschermd wonen of waarover een persoonsgebonden budget is verleend voor beschermd wonen voor de ongehuwde cliënt, voor beide of voor een van beide gehuwde cliënten binnen vier maanden kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd.

  • 2

    De bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.14, voor:

    • a.

      de gehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend en wiens echtgenoot geen maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ontvangt;

    • b.

      de gehuwde cliënten tezamen van wie één in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend en wiens echtgenoot een persoonsgebonden budget of een andere maatwerkvoorziening ontvangt;

    • c.

      de gehuwde cliënt die in een instelling voor beschermd wonen verblijft of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend en wiens echtgenoot zorg ontvangt als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, voor zover het zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget betreft, met dien verstande dat de cliënt en zijn echtgenoot tezamen de bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.

  • 3

    De bijdrage voor beschermd wonen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 200,40 en niet meer dan € 1.052,20 per maand.

  • 4

    De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:

    • a.

      het een cliënt betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of

    • b.

      het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 verschuldigd was of waren, of

    • c.

      het verblijf aanvangt of het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen wordt verleend binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd was of waren.

  • 5

    Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het vierde lid, worden perioden van verblijf op grond van de Wet langdurige zorg, instellingen voor beschermd wonen of perioden waarover een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend, samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op cliënten die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling voor beschermd wonen verblijven of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.

  • 6

    Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt is de bijdrage niet verschuldigd indien de cliënt die in een instelling verblijft of een persoonsgebonden budget ontvangt voor beschermd wonen:

  • 7

    De aanvraag, bedoeld in het zesde lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld.


Artikel 3.13

  • 1

    Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, wordt als volgt berekend:

    • a.

      het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt onderscheidenlijk de gehuwde cliënten tezamen wordt verminderd met de door die cliënt onderscheidenlijk die cliënten verschuldigde of ingehouden belasting;

    • b.

      op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:

      • 1°.

        15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering op grond van de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering op grond van de Ziektewet;

      • 2°.

        het in het peiljaar geldende zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een cliënt die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;

      • 3°.

        op aanvraag van de cliënt, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

      • 4°.

        de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.479 bedraagt;

      • de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de cliënt de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.479 bedraagt;

    • c.

      het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 2

    Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, de vermogensinkomensbijtelling over het te verwachten vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.14

  • 1

    Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.12, eerste en tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde cliënt, onderscheidenlijk van de gehuwde cliënten tezamen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 2

    Op aanvraag van de cliënt stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op grond van het inkomen en het vermogen van het lopende jaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het bijdrageplichtig inkomen in het lopende jaar ten minste € 3.105,80 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien de verzekerde algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt.

  • 3

    De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

  • 4

    Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens definitieve vaststelling plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen over het lopende jaar minder dan € 3.105,80 lager is geweest dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

  • 5

    Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de cliënt wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.


Artikel 3.14a

  • 1

    Voor de toepassing van artikel 3.14, eerste of tweede lid, bestaat het bijdrageplichtig inkomen voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.12, eerste of tweede lid, uit het inkomen van de ongehuwde cliënt, dan wel van de gehuwde cliënten tezamen, verminderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van dat vermogen, minder dan € 21.479 bedraagt.

  • 2

    De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling.

  • 3

    De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de cliënt de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 21.479 bedraagt.


Artikel 3.15

  • 1

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet wordt, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.14, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de cliënt of zijn echtgenoot over het desbetreffende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 2

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het jaar volgende op het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3.14, eerste lid, uitgegaan van het inkomen dat de cliënt of zijn echtgenoot over het dan lopende kalenderjaar naar verwachting zal genieten, alsmede van het te verwachten vermogen van dat kalenderjaar, verminderd met de naar verwachting over dat kalenderjaar verschuldigde of ingehouden belasting.

  • 3

    Voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen over het tweede jaar volgend op het jaar waarin een cliënt of zijn echtgenoot voor het eerst inkomen geniet, wordt uitgegaan van de in het tweede lid bedoelde bedragen.


Artikel 3.16

  • 1

    Indien artikel 3.13, tweede lid, of artikel 3.15, eerste of tweede lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.13, eerste lid, van toepassing is, worden, in afwijking van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2˚, twaalf maal het in het lopende kalenderjaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, de in het lopende kalenderjaar te betalen premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag en, indien van toepassing, de algemene korting voor wie de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt onderscheidenlijk de algemene korting voor wie de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, alsmede extra vrijlatingen als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, in mindering gebracht.

  • 2

    Indien artikel 3.15, eerste lid, voor zover het betreft de afwijking van artikel 3.13, eerste lid, van toepassing is en de werkzaamheden of ontvangst van uitkering in de loop van het kalenderjaar aanvangen, worden de bedragen, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het deel van het kalenderjaar waarover de inkomsten worden verworven, in mindering gebracht.


Artikel 3.17

  • 1

    Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde cliënten geen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag beschikbaar zijn, wordt de bijdrage vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in artikel 3.12, derde lid.

  • 2

    Indien na de vaststelling van de bijdrage uit alsnog beschikbaar gekomen gegevens inzake het inkomen of de rendementsgrondslag, of uit een wijziging van deze gegevens, blijkt dat de bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK de bijdrage met inachtneming van de beschikbaar gekomen gegevens dan wel van die wijziging.


Artikel 3.18

  • 1

    De hoogte van de bijdrage wordt jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van januari tot en met de eenendertigste dag van de daaropvolgende maand december.

  • 2

    In afwijking van artikel 3.17, eerste lid, geldt, indien het inkomen bij de jaarlijkse herziening nog moet worden vastgesteld, als bijdrage, de bijdrage die over de laatste maand in het vorige kalenderjaar verschuldigd was.


Artikel 3.19

  • 1

    Bij de berekening van de bijdrage wordt afwezigheid uit de instelling voor beschermd wonen, anders dan in verband met beëindiging van de levering of het beëindigen van het persoonsgebonden budget, buiten beschouwing gelaten.

  • 2

    Over een gedeelte van een maand is de bijdrage gelijk aan het vastgestelde bedrag per maand, vermenigvuldigd met twaalf maal het aantal dagen waarover de bijdrage binnen die maand verschuldigd is en gedeeld door 365.

  • 3

    Van de voor gehuwde cliënten gezamenlijk berekende bijdrage is ieder van de echtgenoten een gedeelte verschuldigd naar rato van ieders aandeel in het inkomen.


§ 4 Bijdragen voor opvang

§ 4 Bijdragen voor opvang


Artikel 3.20

  • 1

    De hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, is zodanig dat de cliënt na afdracht van de bijdrage, van zijn bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, omgerekend naar een maand, een bedrag overhoudt dat overeenkomt met het zak- en kleedgeld, vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.

  • 2

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is niet verschuldigd indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten een maand in een instelling voor beschermd wonen verblijft.


Hoofdstuk 4 Veilig Thuis


§ 1 Werkwijze en deskundigheid

§ 1 Werkwijze en deskundigheid


Artikel 4.1.1

  • 1

    Het college draagt er zorg voor dat Veilig Thuis herkenbaar en toegankelijk is.

  • 2

    Ter uitvoering van het eerste lid draagt het college er in ieder geval zorg voor dat:

    • a.

      Veilig Thuis te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken als bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, geboden is; en

    • b.

      aangesloten is op een landelijk telefoonnummer dat kosteloos bereikbaar is.

  • 3

    Veilig Thuis legt de wijze waarop het de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, uitvoert, schriftelijk vast. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven op welke wijze:

    • a.

      wordt gewaarborgd dat persoonsgegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, die door Veilig Thuis worden verwerkt, slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien, en

    • b.

      uitvoering wordt gegeven aan artikel 4.1.2.


Artikel 4.1.2

  • 1

    Het college draagt er zorg voor dat ten behoeve van Veilig Thuis voldoende deskundigheid beschikbaar is op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is in ieder geval een arts met deskundigheid op het gebied van kindermishandeling beschikbaar.

  • 2

    Het college waarborgt de onafhankelijke uitvoering van de taak van Veilig Thuis, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel b, van de wet.


Artikel 4.1.3

  • 1

    Indien toepassing is gegeven aan artikel 5.2.1, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet draagt Veilig Thuis er zorg voor dat de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional als bedoeld in artikel 1.1. van het Besluit Jeugdwet. Veilig Thuis deelt de taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan Veilig Thuis anderen dan geregistreerde professionals met de uitvoering van een of meer taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de wet, belasten indien het aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de uit te voeren taak daardoor niet nadelig wordt beïnvloed. Veilig Thuis belast anderen met die taken indien dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak.

  • 3

    Veilig Thuis draagt er zorg voor dat geregistreerde professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden.


Artikel 4.1.4

Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, wordt uitgebreid naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, bedoeld in het eerdergenoemde artikel, blijft artikel 4.1.3 gedurende een termijn van een jaar buiten toepassing op werktoedelingen waarvan het college voor zover het betreft de toeleiding naar, de advisering over, de bepaling en het inzetten van de aangewezen voorziening, Veilig Thuis aannemelijk kan maken dat die toedeling plaatsvindt aan een niet tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar, indien die beroepsbeoefenaar reeds bij de aanvang van die periode binnen de betreffende organisatie werkzaam was.


Artikel 4.1.5

Indien de mogelijkheid tot registratie in het kwaliteitsregister jeugd, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet, wordt uitgebreid naar nieuwe categorieën van beoefenaren van beroepen in het jeugddomein, bedoeld in het eerdergenoemde artikel, kan gedurende een termijn van vijf jaar en drie maanden vanaf het tijdstip van aanvang van die termijn in afwijking van artikel 5.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit Jeugdwet een tot die categorie behorende beroepsbeoefenaar in het kwaliteitsregister jeugd zijn ingeschreven indien:

  • a.

    die beroepsbeoefenaar op het tijdstip waarop de termijn aanvangt werkzaam is voor Veilig Thuis in een functie waarvoor scholing is vereist op het niveau van een hogere beroepsopleiding;

  • b.

    de aan de registratie van de beroepsbeoefenaar ten grondslag liggende aanvraag is ingediend binnen drie maanden na het tijdstip waarop de termijn is aangevangen;

  • c.

    de beroepsbeoefenaar deelneemt aan een scholingstraject dat erop gericht is uiterlijk bij de eerste herregistratie de scholing op het niveau van hoger beroepsonderwijs te voltooien, en

  • d.

    de registerstichting bij de uitvoering van artikel 5.4.4 Besluit Jeugdwet ervoor zorg draagt dat voor een ieder kenbaar is dat de registratie van de beroepsbeoefenaar valt onder de werking van dit artikel.


Artikel 4.1.6

  • 1

    De aanvang van de termijnen, bedoeld in de artikelen 4.1.4 en 4.1.5, wordt bij besluit van Onze Ministers vastgesteld.

  • 2

    De termijnen, bedoeld in de artikelen 4.1.4 en 4.1.5, kunnen bij besluit van Onze Ministers worden gewijzigd, indien het in het belang van de continuïteit van de werktoedeling noodzakelijk is.

  • 3

    De besluiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.


Artikel 4.1.7

  • 1

    Veilig Thuis start binnen vijf dagen na ontvangst van een melding, nadat is vastgesteld dat onderzoek moet plaatsvinden, het onderzoek naar kindermishandeling of huiselijk geweld.

  • 2

    Veilig Thuis oordeelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, of, en zo ja, tot welke stappen een onderzoek aanleiding geeft.

  • 3

    Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van besluitvorming door Veilig Thuis.


Artikel 4.1.8

  • 1

    In dit artikel wordt onder betrokkene verstaan degene die advies vraagt, degene die een melding doet, degene op wie een melding betrekking heeft of degene aan wie om informatie wordt verzocht in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding.

  • 2

    Veilig Thuis verschaft aan iedere betrokkene bij het eerste contact informatie over:

    • a.

      de procedure met betrekking tot een advies, melding of onderzoek;

    • b.

      met inachtneming van de artikelen 4.2.12, 5.1.6 en 5.3.1 van de wet:

      • 1°.

        de verwerking van persoonsgegevens; en

      • 2°.

        het recht op inzage in of afschrift van de hem betreffende bescheiden; en

    • c.

      de wijze van behandeling van klachten.

  • 3

    Veilig Thuis verstrekt geen inlichtingen over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding heeft verkregen indien:

    • a.

      een persoon die in een beroepsmatige, hulpverlenende of pedagogische relatie tot het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer of zijn huiselijke kring staat, de persoonsgegevens naar aanleiding van een melding heeft verstrekt en het verstrekken van die inlichtingen:

      • 1°.

        een bedreiging vormt of kan vormen voor het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer of zijn huiselijke kring;

      • 2°.

        een bedreiging vormt of kan vormen voor de persoon, bedoeld onder a, of medewerkers van die persoon, of

      • 3°.

        leidt of kan leiden tot een ernstige verstoring van de vertrouwensrelatie met de huiselijke kring waartoe het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer behoort;

    • b.

      het andere personen betreft dan die bedoeld onder a, behoudens voor zover zij daarvoor toestemming hebben gegeven.


§ 2 De vertrouwenspersoon

§ 2 De vertrouwenspersoon


Artikel 4.2.1

In deze paragraaf wordt onder «personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn» verstaan jeugdigen, ouders of pleegouders die een melding doen, op wie een melding betrekking heeft of aan wie in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding informatie wordt gevraagd.


Artikel 4.2.2

De informatie die Veilig Thuis aan personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn, verstrekt over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon, bestaat in ieder geval uit informatie over:

  • a.

    de onafhankelijke rol van de vertrouwenspersoon;

  • b.

    de aard van de ondersteuning door een vertrouwenspersoon;

  • c.

    de vertrouwelijkheid van die ondersteuning;

  • d.

    het feit dat de ondersteuning kosteloos is, en

  • e.

    de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de vertrouwenspersoon.


Artikel 4.2.3

De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met personen die bij een melding aan Veilig Thuis betrokken zijn, te spreken.


Artikel 4.2.4

Veilig Thuis verschaft aan de vertrouwenspersoon de faciliteiten die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.


Artikel 4.2.5

De vertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de gebouwen waar Veilig Thuis zijn werkzaamheden uitoefent, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is.


Artikel 4.2.6

Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde verschaft Veilig Thuis aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen en toont hem alle bescheiden die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.


Artikel 4.2.7

[Vervallen]


§ 3 Beleidsinformatie

§ 3 Beleidsinformatie


Artikel 4.3.1

  • 1

    De structurele verstrekking van gegevens, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, vindt plaats op elektronische wijze aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 2

    Onze Minister, Onze Minister van Veiligheid en Justitie en het college vragen geen gegevens uit ten behoeve van de doelen, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid van de wet, indien zij of het Centraal Bureau voor de Statistiek reeds over deze gegevens beschikken en deze gegevens gebruikt kunnen worden ten behoeve van deze doelen.


Artikel 4.3.2

  • 1

    De structurele verstrekking van gegevens, bedoeld in

    artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, betreft:

    • a.

      het aantal gegeven adviezen, uitgesplitst naar kindermishandeling en de aard van het huiselijk geweld;

    • b.

      het aantal ontvangen meldingen uitgesplitst naar huiselijk geweld enerzijds en kindermishandeling anderzijds, inclusief het burgerservicenummer, de geboortedatum en het geslacht van degene over wie een melding is gedaan;

    • c.

      het aantal verrichte onderzoeken uitgesplitst naar huiselijk geweld enerzijds en kindermishandeling anderzijds, inclusief de burgerservicenummers van degenen over wie een melding is gedaan;

    • d.

      de hoedanigheid van de persoon die contact opnam met het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • e.

      de datum van de melding;

    • f.

      de datum van de start van het onderzoek;

    • g.

      de datum van afronding van het onderzoek;

    • h.

      de uitkomst van de verrichte onderzoeken met inbegrip van, indien van toepassing, de aard van het geweld of de mishandeling; en

    • i.

      het vervolgtraject na afronding van het onderzoek.

  • 2

    Een incidentele verstrekking van gegevens uit hoofde van artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet betreft geen persoonsgegevens.


Artikel 4.3.3

  • 1

    Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt voor het verstrekken van de gegevens, bedoeld in artikel 4.2.12, eerste lid, van de wet, bepaald:

    • a.

      welke gegevens worden verstrekt alsmede, voor zover nodig, een nadere omschrijving van deze gegevens;

    • b.

      de wijze waarop de gegevens worden verstrekt;

    • c.

      de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben;

    • d.

      de termijnen waarbinnen of de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt.

  • 2

    Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt een informatieprotocol vastgesteld.


Hoofdstuk 4a Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein


§ 1 Toekenning tolkdiensten

§ 1 Toekenning tolkdiensten


Artikel 4a.1.1

  • 1

    Een ingezetene als bedoeld in artikel 3a.1.1, eerste lid, van de wet, heeft, na aanvraag bij het UWV, recht op vergoeding van een bij ministeriële regeling vastgesteld aantal uren aan tolkdiensten over bij ministeriële regeling vast te stellen perioden.

  • 2

    In afwijking van het ten hoogste beschikbare aantal uren, bedoeld in het eerste lid, kunnen meer uren door het UWV worden toegekend voor tolkdiensten bij activiteiten die in het belang zijn voor de deelname aan het maatschappelijke verkeer, indien:

    • a.

      de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, een onderbouwde aanvraag indient bij het UWV voor ondersteuning; en

    • b.

      naar het oordeel van het UWV het aangevraagde aantal aanvullende uren in redelijke verhouding staat tot de bijdrage aan de mogelijkheden van de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, tot deelname aan het maatschappelijk verkeer.

  • 3

    De vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt toegekend indien de ingezetene een verklaring heeft van de huisarts of behandeld medisch specialist, waaruit blijkt dat deze ingezetene op deze tolkdiensten is aangewezen. Deze verklaring wordt eenmalig gevraagd, tenzij het UWV op grond van artikel 73a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen deze al heeft verkregen voor de uitvoering van aan het UWV opgedragen taken. Bij de uitvoering van dit artikel is het UWV bevoegd de verklaring te gebruiken, die het UWV heeft verkregen voor de uitvoering van aanspraken op tolkvoorzieningen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet overige OCW-subsidies en de Participatiewet.

  • 4

    Het aantal toegekende uren, bedoeld in het eerste lid, kan verschillen per tolkvoorziening, waaronder tolkdiensten met behulp van telecommunicatiemiddelen, of per te onderscheiden doelgroep, waarbij in ieder geval wordt onderscheiden diegenen die zowel een auditieve als een visuele beperking hebben.

  • 5

    De op grond van het tweede lid toegekende uren worden verrekend met de resterende uren waarop de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, reeds recht heeft op grond van dat lid.

  • 6

    Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden over:

    • a.

      de gegevens die bij een aanvraag moeten worden ingediend;

    • b.

      de declaratie van een vergoeding voor tolkvoorzieningen per tolkvoorziening.


Artikel 4a.1.2

Het UWV kan tolkdiensten toekennen aan instellingen voor activiteiten die zich mede richten op auditief beperkte personen, indien:

  • a.

    die instelling geen winstoogmerk heeft;

  • b.

    de instelling gemotiveerd aantoont één of meerdere activiteiten te organiseren waarbij personen met een auditieve beperking ook tot de doelgroep behoren; en

  • c.

    de tolkdiensten passender door middel van een toekenning aan een instelling kunnen worden vergoed dan per ingezetene op grond van artikel 4a.1.1, eerste of tweede lid.


Artikel 4a.1.3


§ 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten

§ 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten


Artikel 4a.2.1

Tolkendiensten van tolken komen alleen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 3a.1.1 van de wet, als de tolken ingeschreven staan in het openbaar register van de Stichting Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken.


Hoofdstuk 5 Overige bepalingen


Artikel 5.1

  • 1

    Het college neemt in een overeenkomst met betrekking tot het leveren van maatwerkvoorzieningen op, dat de aanbieder in overleg treedt met de aanbieder of aanbieders die in opdracht van het college laatstelijk voor hem dan wel na hem die maatwerkvoorzieningen hebben verleend dan wel gaan verlenen, over de overname van de betrokken hulpverleners.

  • 2

    Het college verleent een opdracht voor het leveren van maatwerkvoorzieningen ten minste drie maanden voor de ingangsdatum van die opdracht.


Artikel 5.2

  • 1

    Teneinde te komen tot de afspraken, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, van de wet, nodigt het college, zo veel als mogelijk in samenwerking met andere colleges in de regio, de in die regio werkzame zorgverzekeraars periodiek uit voor overleg.

  • 2

    Indien het college en de zorgverzekeraars gezamenlijk oordelen dat dit met het oog op het maken van goede afspraken wenselijk is, nodigt het college ook andere in de regio op de in artikel 5.4.1, tweede lid, van de wet genoemde terreinen werkzame organisaties en instanties uit voor overleg. Artikel 5.4.1, eerste, tweede en vierde lid, van de wet is op deze organisaties en instanties van overeenkomstige toepassing.


Artikel 5.3

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet door de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.


Artikel 5.4

  • 1

    Bij verordening als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet wordt aandacht besteed aan de wijze waarop tariefdifferentiatie wordt bevorderd en wordt geregeld dat de prijs voor een dienst ten minste is gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexering van de prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 2

    Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de indexering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

  • 3

    Het eerste lid geldt voor een subsidie slechts voor zover zij wordt verstrekt voor het daadwerkelijk verrichten van diensten voor cliënten en met de subsidie wordt beoogd de te subsidiëren diensten volledig te bekostigen.


Hoofdstuk 6 Wijziging van andere besluiten


Artikel 6.1

[Wijzigt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.]


Artikel 6.2

[Wijzigt het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.]


Artikel 6.3

[Wijzigt het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten.]


Artikel 6.4

[Wijzigt het Besluit bijzondere militaire pensioenen.]


Artikel 6.5

[Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen.]


Artikel 6.6

[Wijzigt het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.]


Artikel 6.7

[Wijzigt het Besluit huurprijzen woonruimte.]


Artikel 6.8

[Wijzigt het Besluit maatschappelijke ondersteuning.]


Artikel 6.9

[Wijzigt het Besluit tijdelijke verruiming toepassingsbereik concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen.]


Artikel 6.10

[Wijzigt het Besluit Wfsv.]


Artikel 6.11

[Wijzigt de Reclasseringsregeling 1995.]


Artikel 6.12

[Wijzigt het Besluit van 11 december 1996, houdende uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen en wijziging van enige besluiten op grond van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.]


Artikel 6.13

[Wijzigt het Bijdragebesluit zorg.]


Artikel 6.14

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.]


Artikel 6.15

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.]


Artikel 6.16

[Wijzigt het Uitvoeringsbesluit WTZi.]


Artikel 6.17

[Wijzigt het Veteranenbesluit.]


Artikel 6.18

[Wijzigt het Zorgindicatiebesluit.]


Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen


Artikel 7.3

[Vervallen]


Artikel 7.4

[Vervallen]


Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel


Artikel 8.1

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.


Artikel 8.2

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.


Slotformulier en ondertekening

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar 27 oktober 2014 Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de zevende november 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1 Hoofdstuk 2 Gelijkstelling vreemdeling Artikel 2.1 Hoofdstuk 3 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget § 1 Algemeen Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.2a Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5 Artikel 3.6 Artikel 3.7 § 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning Artikel 3.8 Artikel 3.9 Artikel 3.9a Artikel 3.10 Artikel 3.10a Artikel 3.10b § 3 Bijdragen voor beschermd wonen Artikel 3.11 Artikel 3.12 Artikel 3.13 Artikel 3.14 Artikel 3.14a Artikel 3.15 Artikel 3.16 Artikel 3.17 Artikel 3.18 Artikel 3.19 § 4 Bijdragen voor opvang Artikel 3.20 Hoofdstuk 4 Veilig Thuis § 1 Werkwijze en deskundigheid Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 Artikel 4.1.5 Artikel 4.1.6 Artikel 4.1.7 Artikel 4.1.8 § 2 De vertrouwenspersoon Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.6 Artikel 4.2.7 § 3 Beleidsinformatie Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 Hoofdstuk 4a Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein § 1 Toekenning tolkdiensten Artikel 4a.1.1 Artikel 4a.1.2 Artikel 4a.1.3 § 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten Artikel 4a.2.1 Hoofdstuk 5 Overige bepalingen Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.4 Hoofdstuk 6 Wijziging van andere besluiten Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6 Artikel 6.7 Artikel 6.8 Artikel 6.9 Artikel 6.10 Artikel 6.11 Artikel 6.12 Artikel 6.13 Artikel 6.14 Artikel 6.15 Artikel 6.16 Artikel 6.17 Artikel 6.18 Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel Artikel 8.1 Artikel 8.2 Slotformulier en ondertekening
Inhoudsopgave
Opschrift Aanhef Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen Artikel 1.1 Hoofdstuk 2 Gelijkstelling vreemdeling Artikel 2.1 Hoofdstuk 3 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget § 1 Algemeen Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.2a Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5 Artikel 3.6 Artikel 3.7 § 2 Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning Artikel 3.8 Artikel 3.9 Artikel 3.9a Artikel 3.10 Artikel 3.10a Artikel 3.10b § 3 Bijdragen voor beschermd wonen Artikel 3.11 Artikel 3.12 Artikel 3.13 Artikel 3.14 Artikel 3.14a Artikel 3.15 Artikel 3.16 Artikel 3.17 Artikel 3.18 Artikel 3.19 § 4 Bijdragen voor opvang Artikel 3.20 Hoofdstuk 4 Veilig Thuis § 1 Werkwijze en deskundigheid Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 Artikel 4.1.5 Artikel 4.1.6 Artikel 4.1.7 Artikel 4.1.8 § 2 De vertrouwenspersoon Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2 Artikel 4.2.3 Artikel 4.2.4 Artikel 4.2.5 Artikel 4.2.6 Artikel 4.2.7 § 3 Beleidsinformatie Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Artikel 4.3.3 Hoofdstuk 4a Tolkvoorzieningen auditief gehandicapten leefdomein § 1 Toekenning tolkdiensten Artikel 4a.1.1 Artikel 4a.1.2 Artikel 4a.1.3 § 2 Kwaliteitseisen tolkdiensten Artikel 4a.2.1 Hoofdstuk 5 Overige bepalingen Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.4 Hoofdstuk 6 Wijziging van andere besluiten Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6 Artikel 6.7 Artikel 6.8 Artikel 6.9 Artikel 6.10 Artikel 6.11 Artikel 6.12 Artikel 6.13 Artikel 6.14 Artikel 6.15 Artikel 6.16 Artikel 6.17 Artikel 6.18 Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel Artikel 8.1 Artikel 8.2 Slotformulier en ondertekening