Notariële geldleningsovereenkomst is nietig door strijdigheid met dwingend recht
CasusA BV leent in 1999 een bedrag van ƒ 500.000 uit aan B BV, welk bedrag B BV op haar beurt doorleent aan X BV. Het ondernemingsvermogen van B BV - inclusief de vordering op X BV - wordt in 2004 ingebracht in C BV. In 2005 komen C BV en X BV met betrekking tot de geldlening van € 226.890 overeen dat het geleende vanaf 31 december 2004 zou gelden als kapitaal. In dezelfde akte is overeengekomen dat de rente van 6% per jaar slechts verschuldigd is als X BV belastbare winst…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Dwingend recht (art. 2:25 BW)
Geldlening (art. 7:129 - 7:129f BW)
Rechtshandelingen algemeen / wilsbekwaamheid (art. 3:32 - 3:59 BW)