BOR geldt alleen voor vermogensbestanddelen die voor ondernemingsdoeleinden worden aangehouden, verhuur- en projectontwikkelingsactiviteiten separaat beoordelen

De Hoge Raad oordeelt in cassatie op de uitspraak van Hof Den Haag (20 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1897) dat – gelet op de strekking van de BOR – slechts tot het ondernemingsvermogen mogen worden gerekend de vermogensbestanddelen die ten tijde van de verkrijging voor ondernemingsdoeleinden worden aangehouden. Het oordeel van het Hof dat op grond van het Pottenbakkersarrest de keuze bestaat om het voormalige kantoorpand van de ontwikkelingstak, nadat die niet meer in eigen gebruik was maar werd verhuurd, tot het ondernemingsvermogen te blijven rekenen, is daarom onjuist.

Aan het Pottenbakkersarrest komt voor de BOR geen betekenis toe, omdat voor de BOR niet van belang is of een vermogensbestanddeel voor de winstberekening tot het ondernemingsvermogen mag worden gerekend.