Uitvoeringsbesluit Wwft 2018
Besluit van 17 juli 2018, houdende nadere regels met betrekking tot uiteindelijk belanghebbenden en politiek prominente personen, het vaststellen van indicatoren voor het melden van ongebruikelijke transacties en tot wijziging van enige andere besluiten in verband met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn en de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (Uitvoeringsbesluit Wwft 2018)
Aanhef
Besluit van 17 juli 2018, houdende nadere regels met betrekking tot uiteindelijk belanghebbenden en politiek prominente personen, het vaststellen van indicatoren voor het melden van ongebruikelijke transacties en tot wijziging van enige andere besluiten in verband met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn en de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (Uitvoeringsbesluit Wwft 2018)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 31 mei 2018, 2018-0000071536, directie Financiële Markten, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
Gelet op de artikelen 1, eerste en derde lid, 15, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de artikelen 2:3b, tweede lid, 2:10b, tweede lid, en 4:10, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 30, derde lid, van de Woningwet, artikel 3.22, vierde lid, van de Wet basisregistratie personen en artikel 127, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141);
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 juni, nr. W06.18.0128/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 13 juli 2018, 2018-0000110808, directie Financiële Markten, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
§ 1 Inleidende bepalingen
§ 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
aanbieder: aanbieder als bedoeld in artikel 23b van de wet;
betaalinstrument: betaalinstrument in de zin van artikel 4, onderdeel 14, van de richtlijn betaaldiensten;
eigendomsbelang: recht op uitkering uit het vermogen van een rechtspersoon of personenvennootschap, waaronder de winst of de reserves, of op overschot na vereffening;
geldtransfer: geldtransfer in de zin van artikel 4, onderdeel 22, van de richtlijn betaaldiensten;
overige rechtspersoon: vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, coöperatie of stichting als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
personenvennootschap: maatschap als bedoeld in artikel 1655 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, vennootschap onder firma als bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Koophandel of commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 19 van het Wetboek van Koophandel;
richtlijn transparantie: richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU 2004, L 390);
Artikel 1a
1 De bij de registratie aan te leveren gegevens, bedoeld in artikel 23c, eerste lid, van de wet zijn in ieder geval:
a. contactgegevens van de aanbieder;
b. gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering en de zeggenschapsstructuur van de aanbieder;
c. gegevens met betrekking tot personen die het beleid van de aanbieder bepalen of mede bepalen alsmede personen die al dan niet middellijk een gekwalificeerde deelneming houden in de aanbieder;
d. gegevens die verband houden met de naleving van de wet of de Sanctiewet 1977;
e. overige bij ministeriële regeling te bepalen gegevens.
2 De gegevens bedoeld in het eerste lid kunnen nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling.
§ 2 Nadere uitwerking definities politiek prominente personen en uiteindelijk belanghebbende
§ 2 Nadere uitwerking definities politiek prominente personen en uiteindelijk belanghebbende
Artikel 2
1 Prominente publieke functies als bedoeld in de definitie van politiek prominente persoon in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet zijn in elk geval:
a. staatshoofd, regeringsleider, minister, onderminister of staatssecretaris;
b. parlementslid of lid van een soortgelijk wetgevend orgaan;
c. lid van het bestuur van een politieke partij;
d. lid van een hooggerechtshof, constitutioneel hof of van een andere hoge rechterlijke instantie die arresten wijst waartegen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, geen beroep openstaat;
e. lid van een rekenkamer of van een raad van bestuur van een centrale bank;
f. ambassadeur, zaakgelastigde of hoge officier van de strijdkrachten;
g. lid van het leidinggevend lichaam, toezichthoudend lichaam of bestuurslichaam van een staatsbedrijf;
h. bestuurder, plaatsvervangend bestuurder, lid van de raad van bestuur of bekleder van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie.
2 Middelbare of lagere functionarissen vallen niet onder de in het eerste lid bedoelde prominente publieke functies.
3 Familierelaties als bedoeld in de definitie van familielid van een politiek prominente persoon in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet zijn:
a. de echtgenoot van een politiek prominente persoon of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van een politiek prominente persoon wordt aangemerkt;
b. een kind van een politiek prominente persoon, de echtgenoot van dat kind of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot van dat kind wordt aangemerkt;
c. de ouder van een politiek prominente persoon.
4 Personen bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet zijn:
a. een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk belanghebbende is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;
b. een natuurlijke persoon die de enige uiteindelijk belanghebbende is van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een politiek prominente persoon.
Artikel 3
1 Categorieën van natuurlijke personen die in elk geval moeten worden aangemerkt als uiteindelijk belanghebbende zijn:
a. in het geval van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap, niet zijnde een vennootschap die als uitgevende instelling is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten als bedoeld in de richtlijn transparantie, dan wel aan vergelijkbare internationale standaarden, met inbegrip van een 100 procent dochtermaatschappij van een dergelijke vennootschap:
1°. natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de vennootschap, via:
– het direct of indirect houden van meer dan 25 procent van de aandelen, van de stemrechten of van het eigendomsbelang in de vennootschap, met inbegrip van het houden van toonderaandelen; of
– andere middelen, waaronder de voorwaarden voor consolidatie van een jaarrekening, bedoeld in artikel 406, in samenhang met de artikelen 24a, 24b en 24d, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; of
2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1°, is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke persoon of personen die behoort of behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de vennootschap;
b. in het geval van een kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek:
1°. natuurlijke personen die bij ontbinding van het kerkgenootschap als rechtsopvolger in het statuut van het kerkgenootschap zijn benoemd; of
2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1°, is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke personen die als bestuurder staan vermeld in het eigen statuut, of zo mogelijk als bestuurder staan genoemd in de documenten van de kerkelijke organisatie;
c. in het geval van een overige rechtspersoon:
1°. natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de rechtspersoon, via:
– het direct of indirect houden van meer dan 25 procent van het eigendomsbelang in de rechtspersoon;
– het direct of indirect kunnen uitoefenen van meer dan 25 procent van de stemmen bij besluitvorming ter zake van wijziging van de statuten van de rechtspersoon; of
– het kunnen uitoefenen van feitelijk zeggenschap over de rechtspersoon; of
2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1°, is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke persoon of personen die behoort of behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de rechtspersoon;
d. in het geval van een personenvennootschap:
1°. natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de personenvennootschap via:
– het direct of indirect houden van meer dan 25 procent van het eigendomsbelang in de personenvennootschap;
– het direct of indirect kunnen uitoefenen van meer dan 25 procent van de stemmen bij besluitvorming ter zake van wijziging van de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de personenvennootschap, of ter zake van de uitvoering van die overeenkomst anders dan door daden van beheer, voor zover in die overeenkomst besluitvorming bij meerderheid van stemmen is voorgeschreven; of
– het kunnen uitoefenen van feitelijke zeggenschap over de personenvennootschap; of
2°. indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen, bedoeld in subonderdeel 1°, is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of een persoon als bedoeld in subonderdeel 1° de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft, dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, de natuurlijke persoon of personen die behoort of behoren tot het hoger leidinggevend personeel van de personenvennootschap;
e. in het geval van een trust, de volgende natuurlijke personen:
1°. de oprichter of oprichters;
2°. de trustee of trustees;
3°. voor zover van toepassing, de protector of protectors;
4°. de begunstigden, of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden zijn van de trust niet kunnen worden bepaald dan wel het vijfde lid, tweede volzin van toepassing is, de groep van personen in wier belang de trust hoofdzakelijk is opgericht of werkzaam is; en
5°. elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent.
2 Het eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing op Europese naamloze vennootschappen en Europese coöperatieve vennootschappen, alsmede op andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap.
3 Het eerste lid, onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een van deze rechtspersonen.
4 Het eerste lid, onderdeel d, is van overeenkomstige toepassing op rederijen, Europees economische samenwerkingsverbanden of andere juridische entiteiten vergelijkbaar met een personenvennootschap.
5 Het eerste lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing op andere juridische constructies vergelijkbaar met een trust. In geval van een fonds voor gemene rekening dat wordt aangeboden aan honderdvijftig personen of meer en wordt beheerd door een beheerder waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 of artikel 2:69b, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is verleend, wordt als uiteindelijk belanghebbende in de zin van het eerste lid, onderdeel e, onder 4°, aangemerkt de groep van natuurlijke personen in wier belang dit fonds voor gemene rekening hoofdzakelijk is opgericht of werkzaam is.
6 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder hoger leidinggevend personeel uitsluitend verstaan: elke bestuurder in de zin van artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of, in het geval van een personenvennootschap, elke vennoot, met uitzondering van een vennoot bij wijze van geldschieting als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel.
7 Het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, het tweede, derde, vierde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een juridische entiteit die is aangewezen als uiteindelijk belanghebbende als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Artikel 4
1 De indicatoren, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet, zijn vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.
2 Voor bijkantoren in Nederland van een bank of andere financiële onderneming met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 1a, tweede en derde lid, van de wet, gelden de indicatoren die van toepassing zijn voor een bank of het type financiële onderneming waarvan het bijkantoor deel uitmaakt.
§ 3 Nadere regels betrouwbaarheid
§ 3 Nadere regels betrouwbaarheid
Artikel 5
De Nederlandsche Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 23h, tweede lid, van de wet buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.
Artikel 6
De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in ieder geval de antecedenten genoemd in bijlage 2 in aanmerking.
Artikel 7
1 De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 5 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:
a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;
b. door de Landelijke Officier van Justitie verstrekte politiegegevens;
c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;
d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;
e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;
g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;
h. gegevens uit openbare bronnen;
i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 1c bedoelde persoon betrokken is geweest;
j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of
k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.
2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:
a. de reden van het nadere onderzoek;
b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en
c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.
Artikel 8
1 De betrouwbaarheid van de betrokkene staat niet buiten twijfel indien:
a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage 2, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;
b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage 2, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;
c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of
d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van bijlage 2, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
2 De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 9, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.
Artikel 9
De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling van de betrouwbaarheid in aanmerking:
a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;
b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en
c. de overige belangen van de aanbieder en de betrokkene.
§ 4 Integere en beheerste bedrijfsvoering
§ 4 Integere en beheerste bedrijfsvoering
Artikel 10
Een aanbieder beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van belangen van:
a. personen die het beleid van de aanbieder bepalen of mede bepalen;
b. indien van toepassing, bestuurders van de aanbieder of een rechtspersoon of vennootschap van dezelfde groep;
c. indien van toepassing, personen die belast zijn met de compliancefunctie of auditfunctie of lid zijn van een orgaan belast met het intern toezicht op de aanbieder;
d. indien van toepassing, andere werknemers of personen die in opdracht van de aanbieder werkzaamheden verrichten met een taak of functie waarin belangenverstrengeling zich redelijkerwijs zou kunnen voordoen.
Artikel 10a
Een aanbieder draagt er zorg voor dat het beleid, bedoeld in artikel 23j, eerste lid, van de wet, wordt vertaald in procedures en maatregelen.
Artikel 11
1 De bedrijfsvoering van een aanbieder bestaat ten minste uit:
a. een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur; en
b. een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
2 De bedrijfsvoering is afgestemd op de aard en de omvang van de integriteitsrisico’s van de aanbieder.
3 De bedrijfsvoering wordt op inzichtelijke wijze vastgelegd.
Artikel 12
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn in werking treedt.
Artikel 13
Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.
Slotformulier en ondertekening
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Maun 17 juli 2018 Willem-Alexander
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Uitgegeven de vierentwintigste juli 2018 De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Bijlage 1 Indicatorenlijst
Bijlage als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
Tabel 1. Indicatoren voor banken en andere financiële ondernemingen
Instelling |
Toepasselijke indicatoren* |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt. Een contante storting voor een bedrag van € 10.000,– of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card). Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van € 15.000,– of meer. Een geldtransfer voor een bedrag van € 2.000,– of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is. |
|
Degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder punt 2, 3, 5, 6, 9, 10 en 12 van Bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten (artikel 1a, derde lid, onderdeel a, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt. Een contante storting voor een bedrag van € 10.000,– of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card). Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van € 15.000,– of meer. Een geldtransfer voor een bedrag van € 2.000,– of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is. |
Degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder punt 14 van bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten (artikel 1a, derde lid, onderdeel a, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van betaaldiensten als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten (artikel 1a, derde lid, onderdeel b, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt. Een contante storting voor een bedrag van € 10.000,– of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card). Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van € 15.000,– of meer. Een geldtransfer voor een bedrag van € 2.000,– of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is. |
Beleggingsonderneming (artikel 1a, derde lid, onderdeel c, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Beleggingsinstelling (artikel 1a, derde lid, onderdeel d, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Elektronischgeldinstelling (artikel 1a, derde lid, onderdeel e, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een contante storting voor een bedrag van € 10.000,– of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card). Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van € 15.000,– of meer. Een geldtransfer voor een bedrag van € 2.000,– of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is. |
Wisselinstelling (artikel 1a, derde lid, onderdeel f, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie van € 10.000,– of meer, waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt. |
Levensverzekeraar (artikel 1a, derde lid, onderdeel g, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
|
Financiële dienstverlener die bemiddelt in levensverzekeringen (artikel 1a, derde lid, onderdeel i, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Betaaldienstagent (artikel 1a, derde lid, onderdeel j, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een contante storting voor een bedrag van € 10.000,– of meer ten gunste van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card). Het gebruik van een credit card of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van € 15.000,– of meer. Een geldtransfer voor een bedrag van € 2.000,– of meer, tenzij het een geldtransfer betreft door een instelling die de afwikkeling van bedoelde geldtransfer overlaat aan een andere instelling waarop de meldingsplicht, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, eveneens van toepassing is. |
*Waar de genoemde bedragen in euro staan vermeld is ook bedoeld de tegenwaarde daarvan in een vreemde valuta.
Het ligt in de rede dat transacties die in verband met witwassen of financieren van terrorisme aan politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan de Financiële inlichtingen eenheid worden gemeld; er is immers de veronderstelling dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme.
Tabel 2. Indicatoren voor natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten
Instelling |
Toepasselijke indicatoren* |
Belastingadviseur (artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
Externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent (artikel 1a, vierde lid, onderdeel b, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
|
Notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris (artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
Degene die werkzaamheden verricht in de uitoefening van een aan dat van advocaat, notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris gelijksoortig juridisch beroep of bedrijf (artikel 1a, vierde lid, onderdeel e, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
Trustkantoor (artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
Persoon die beroeps- of bedrijfmatig een adres of postadres ter beschikking stelt (artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Tussenpersoon, voor zover deze bemiddelt bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken of rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel h, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques aan toonder, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of soortgelijke betaalmiddelen. |
Natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig bemiddelen inzake koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie waarbij een of meerdere voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000,– of meer bedraagt. |
Beroeps- of bedrijfsmatig handelende koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer (artikel 1a, vierde lid, onderdeel i, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie waarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling een of meerdere voertuigen, schepen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000,- of meer bedraagt. |
Speelcasino (artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Het in depot nemen van munten, bankbiljetten of andere waarden voor een bedrag van € 10.000,– of meer. Een girale betalingstransactie voor een bedrag van € 15.000,– of meer. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of buitenlandse valuta. |
Kansspelen op afstand (artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een girale betalingstransactie voor een bedrag van € 15.000,- of meer. |
Aanbieders van kansspelen, anders dan een speelcasino of kansspelen op afstand (artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie voor een bedrag van € 10.000,– of meer, betaald aan of door tussenkomst van de instelling in contanten, met cheques, een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) of buitenlandse valuta. |
|
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie waarbij een goed of goederen in de macht van het pandhuis gebracht worden, waarbij het door het pandhuis daarvoor ter beschikking gestelde bedrag € 20.000,– of meer bedraagt. |
|
Kopers en verkopers van kunstvoorwerpen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel k, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie waarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling één of meer kunstvoorwerpen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000,- of meer bedraagt. |
Aanbieders van wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (artikel 1a, vierde lid, onderdeel l, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie van een bedrag van € 15.000,– of meer. Een transactie van een bedrag van € 10.000,– of meer waarbij een omwisseling plaatsvindt tussen virtuele valuta en contante fiduciaire valuta. |
Aanbieders van bewaarportemonnees (artikel 1a, vierde lid, onderdeel m, van de wet) |
Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Een transactie van een bedrag van € 15.000,– of meer. |
*Waar de genoemde bedragen in euro staan vermeld is ook bedoeld de tegenwaarde daarvan in een vreemde valuta.
Het ligt in de rede dat transacties die in verband met witwassen of financieren van terrorisme aan politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan de Financiële inlichtingen eenheid worden gemeld; er is immers de veronderstelling dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme.
Bijlage 2 Bijlage antecedenten
Bijlage behorend bij artikel 6
1 Strafrechtelijke antecedenten
1.1 Veroordelingen
Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:
– het in of vanuit Nederland, beschikkende over voorwetenschap, verrichten of bewerkstelligen van transacties in bepaalde effecten (artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in de artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van die wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);
– overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;
– deelneming aan een criminele en of terroristische organisatie (artikelen 140 tot en met 140a van het Wetboek van Strafrecht (WvSr));
– valsheid in geschrifte (artikel 225 van het WvSr);
– opzettelijk verstrekken van onware gegevens (artikel 227a van het WvSr);
– opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 227b van het WvSr);
– diefstal onder verzwarende omstandigheden (artikelen 311 en 312 van het WvSr);
– verduistering (artikelen 321 tot en met 323 van het WvSr);
– benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (artikelen 340 tot en met 348 van het WvSr);
– opzetheling (artikel 416 van het WvSr);
– witwassen (artikelen 420bis tot en met 420ter van het WvSr);
– financieren van terrorisme (artikel 421 van het WvSr); of
– overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.
2 Overige strafrechtelijke antecedenten
2.1 Veroordelingen
Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:
– openbare orde en discriminatie (artikelen 131 tot en met 151a);
– gemeengevaarlijke misdrijven (artikelen 157 tot en met 175);
– openbaar gezag (artikelen 177 tot en met 207a );
– muntmisdrijven (artikelen 208 tot en met 215);
– andere valsheiddelicten dan muntmisdrijven (artikelen 216 tot en met 235);
– opzettelijk verstrekken van onware gegevens (artikel 227a);
– opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 227b);
– seksuele misdrijven (artikelen 241, 243, 245 tot en met 253 en 254ba);
– bedreiging met geweld of misdrijf (artikel 285);
– geweldsmisdrijven tegen het leven (artikelen 287 tot en met 294);
– mishandeling (artikelen 300 tot en met 306);
– dood en lichamelijk letsel door schuld (artikelen 307 tot en met 309);
– eenvoudige diefstal (artikel 310);
– diefstal onder verzwarende omstandigheden (artikel 311);
– diefstal met geweld (artikel 312);
– afpersing (artikel 317);
– verduistering (artikelen 321 tot en met 323);
– bedrog (artikelen 326 tot en met 337);
– benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (artikelen 340 tot en met 348);
– vernieling (artikelen 350 tot en met 354);
– ambtsmisdrijven (artikelen 355 tot en met 380);
– heling en schuldheling (artikelen 416 tot en met 417bis);
– witwassen (artikelen 420bis tot en met 420quinquies);
– financieren van terrorisme (artikel 421);
– opgave van valse naam, academische titel etc. (artikel 435);
– onbevoegd uitoefenen makelaardij (artikel 436a);
– indruk wekken van officieel gesteund of erkend optreden (artikel 435b);
– eigenmachtig handelen tijdens surséance (artikel 442);
– verstrekken van onware gegevens (artikel 447c); of
– schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 447d).
Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR):
– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).
– met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid);
– met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen van softdrugs (artikel 3, eerste lid); of
– voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).
Wet op de economische delicten (WED):
Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
– zonder erkenning wapen of munitie vervaardigen etc. (artikel 9, eerste lid), vervaardigen, voorhanden hebben etc. bepaalde wapens (artikel 13, eerste lid);
– zonder consent bepaalde wapens of munitie doen binnenkomen of uitgaan etc. (artikel 14, eerste lid);
– zonder vergunning of verlof vervoeren bepaalde wapens of munitie (artikel 22, eerste lid);
– verboden voorhanden hebben van bepaalde wapens of munitie (artikel 26, eerste lid); of
– verboden overdragen van bepaalde wapens of munitie (artikel 31, eerste lid).
Wegenverkeerswet 1994:
– dood of letsel door schuld (artikel 6);
– doorrijden na ongeval (artikel 7);
– rijden onder invloed (artikel 8);
– motorvoertuig besturen na ontzegging (artikel 9);
– joyriding (artikel 11); of
– medewerking weigeren aan onderzoek (artikel 163).
– overtreding douanewetgeving (artikelen 10:5 en 10:6).
– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 64 en 65).
Buitenlandse strafbepalingen
Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.
2.2 Transacties
Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.
2.3 (voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging
Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.
Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.
2.4 Andere feiten of omstandigheden
Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.
3 Financiële antecedenten
3.1 Persoonlijk
– betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;
– ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;
– betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of
– de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.
3.2 Zakelijk
– de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;
– met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of
– betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).
3.3 Andere feiten of omstandigheden
Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.
4 Toezichtantecedenten
4.1 Toezichtantecedenten
– het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
– betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
– een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
– betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;
– aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door Onze Minister van Justitie en Veiligheid ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2 Andere feiten of omstandigheden
Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.
5 Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten
5.1 Persoonlijk
Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:
– opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);
– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of
– het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).
5.2 Zakelijk
Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:
– opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);
– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of
– het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).
5.3 Andere feiten of omstandigheden
Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.
6 Overige antecedenten
– de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;
– betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of
– betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).