Ontoerekeningsvatbare die zijn vrouw in een psychose heeft gedood, erft niet ('Beuningse martelmoord')
De Hoge Raad oordeelt in de zaak van de ‘Beuningse martelmoord’ dat M niet erft van V. M heeft V tijdens hun huwelijk op gruwelijke wijze om het leven gebracht, maar werd door de strafrechter wegens ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Wel kreeg hij een tbs-maatregel opgelegd. Nadat de Rechtbank oordeelde dat M wél van V kon erven, is de Hoge Raad in navolging van het Hof van mening dat vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat M aanspraak kan maken op de nalatenschap van V (art. 6:2 lid 2 BW). Aan de toepassing van art. 6:2 lid 2 BW moeten dezelfde rechtsgevolgen worden toegekend als aan onwaardigheid in de zin van art. 4:3 BW.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 06-12-2024 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2024:1797 |
Zaaknummer | 23/03347 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
De Hoge Raad oordeelt in de zaak van de ‘Beuningse martelmoord’ dat M niet erft van V. M heeft V tijdens hun huwelijk op gruwelijke wijze om het leven gebracht, maar werd door de strafrechter wegens ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Wel kreeg hij een tbs-maatregel opgelegd. Nadat de Rechtbank oordeelde dat M wél van V kon erven, is de Hoge Raad in navolging van het Hof van mening dat vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval het naar maat…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Onwaardigheid (art. 4:3 BW)
Redelijkheid en billijkheid bij verbintenissen (art. 6:2 BW)