Geen sprake van fictieve erfrechtelijke verkrijging omdat voor de schenkbelasting de verruimde schenkvrijstelling is toegepast

X heeft van zijn moeder in 2014 drie schenkingen ontvangen:  in januari een bedrag van € 5.141, in juli een bedrag van € 10.000 en in september een bedrag van € 90.000. De moeder van X overlijdt op 2 oktober 2014. 
Met betrekking tot de schenkingen past de Inspecteur aanvankelijk de (destijds tijdelijk) verruimde vrijstelling van een € 100.000 toe. Nadat is vast komen te staan dat een groot gedeelte van de schenking niet is besteed aan de eigen woning, legt de Inspecteur een navorderingsaanslag schenkbelasting op. Tijdens de beroepsprocedure vermindert de Inspecteur, na overleg met X, de navorderingsaanslag naar nihil. De uitspraak geeft geen inzicht waarom dit is gedaan.
Daarnaast heeft de inspecteur op grond van art. 12 SW een bedrag van € 91.089 van de schenking(en) aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht (fictieve verkrijging). 
De Rechtbank overweegt dat in de primitieve aanslag de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling is toegepast en dat daarom voor de schenkbelasting sprake is van een schenking als bedoeld in art. 33a SW (thans art. 33 ten vijfde sub c jo. 33a SW). Uit art. 33a lid 3 SW (thans art. 12 lid 3 SW) vloeit dwingend voort dat in zo''n geval art. 12 lid 1 SW niet van toepassing is. Dit houdt in dat de schenking niet kan worden geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen.