In samenlevingsovereenkomst opgenomen beleggingsleer
Na de beëindiging van hun relatie twisten M en V over een in hun samenlevingsovereenkomst opgenomen periodieke verrekenbeding. Zo stelt V dat het gehele vermogen van M betrokken moet worden in de verrekening door analoge toepassing van art. 1:141 lid 3 BW.
De Rechtbank oordeelt dat art. 1:141 lid 3 BW analoog toegepast kan worden, onder meer omdat partijen in de samenlevingsovereenkomst hebben afgesproken dat als in enig kalenderjaar geen verrekening plaatsvindt, de waardeveranderingen van het vermogen waarin de niet-verrekende bedragen zijn belegd, moeten worden meegenomen bij latere verrekening. Deze ''beleggingsleer'' heeft ook ten grondslag gelegen aan art. 1:141 lid 3 BW en de Rechtbank leidt hieruit af dat partijen een periodiek verrekenbeding hebben willen overeenkomen die gelijke rechten en plichten zou laten ontstaan als art. 1:141 lid 3 BW.
Instantie | Rechtbank Den Haag |
Uitspraakdatum | 10-03-2021 |
ECLI | ECLI:NL:RBDHA:2021:2390 |
Zaaknummer | C/09/559961 / HA ZA 18-980 |
Bijzondere kenmerken | Bodemzaak ; Eerste aanleg - enkelvoudig |
Vindplaatsen | |
|
Na de beëindiging van hun relatie twisten M en V over een in hun samenlevingsovereenkomst opgenomen periodieke verrekenbeding. Zo stelt V dat het gehele vermogen van M betrokken moet worden in de verrekening door analoge toepassing van art. 1:141 lid 3 BW. De Rechtbank oordeelt dat art. 1:141 lid 3 BW analoog toegepast kan worden, onder meer omdat partijen in de samenlevingsovereenkomst hebben afgesproken dat als in enig kalenderjaar geen verrekening plaatsvindt, de waardeveranderinge…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.