Kamerverhuurvrijstelling niet van toepassing ingeval BRP-registratie huurder ontbreekt

V is eigenaar van een woning die voor haar als eigen woning kwalificeert in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001. Een kamer in de woning wordt in 2016 voor een aantal periodes van maximaal een maand via Airbnb aan derden verhuurd voor in totaal € 1.629. Anders dan het Hof oordeelt de Hoge Raad dat de kamerverhuurvrijstelling niet op de opbrengst kan worden toegepast.  In art. 3.114 lid 2 Wet IB 2001 is ondere andere bepaald dat de huurder gedurende de huurperiode in de BRP moet zijn ingeschreven op het adres van de woning waarin de kamer wordt gehuurd. Deze inschrijvingseis is een voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling. In lijn met het door de Hoge Raad op 18 september 2020 gewezen arrest, inzake een tijdelijk verhuurd tuinhuis, is de opbrengst voor 70% belast op grond van art. 3.113 Wet IB 2001 als belastbaar voordeel uit eigen woning.