Op basis van een feitelijke werkzaamhedentoets oordeelt de Rechtbank dat aan de doeleis van art. 4 WBR is voldaan

Concern A exploiteert hotels. Een hotelpand wordt door concern A ondergebracht in een dochtervennootschap BV X. Met BV X wordt met betrekking tot de hotelexploitatie een managementovereenkomst gesloten op grond waarvan concern A de hotelvoering zal uitvoeren. BV X blijft wel in financieel-economische zin betrokken bij de hotelexploitatie. De aandelen van BV X worden overgedragen en verkregen door E en F, ieder voor 50%. In geschil is of sprake is van de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon als bedoeld in art. 4 WBR.
De Rechtbank stelt dat bij de beoordeling of sprake is van exploitatie van vastgoed gekeken moet worden naar de feitelijke werkzaamheden die de vennootschap zelf verricht. De Rechtbank komt tot het oordeel dat het bedrijfsproces van BV X niet hotelvoering is. Weliswaar heeft BV X op grond van de gemaakte afspraken het laatste woord bij financiële beslissingen, maar de feitelijke hotelvoering ligt bij concern A. Daarmee is voldaan aan de doeleis.