Opleggen aanslag wegens schenking in 1991 nog mogelijk nu schenker en begiftigde in leven zijn

De bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag schenkbelasting ontstaat op het tijdstip van de verkrijging krachtens schenking. Art. 66 lid 1 aanhef en onder 2 SW bevat voorts een bijzondere regeling betreffende de termijn waarbinnen de aanslag schenkbelasting uiterlijk kan worden opgelegd. Deze termijn begint namelijk pas te lopen na het overlijden van de schenker of begiftigde. In casu is in het jaar 1991 een schenking ontvangen. De Inspecteur legt 24 jaar later - naar aanleiding van het melden van een tegoed op een buitenlandse bankrekening - een aanslag schenkbelasting op. Omdat zowel de schenkers als de begiftigde nog in leven zijn, is de termijn waarbinnen de aanslag moet worden opgelegd nog niet aangevangen. Dit betekent dat de aanslag is opgelegd vóór het einde van de aanslagtermijn, zodat deze tijdig is opgelegd. Het feit dat tussen het tijdstip van de verkrijging en het opleggen van de aanslag schenkbelasting 24 jaren zijn verstreken, doet hieraan - volgens het Hof - niet af.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep onder verwijzing naar art. 81 RO.