Van ontbonden rechtspersoon naar in staat van faillissement door schuldeisers en mogelijke baten

Het Hof oordeelt dat volgens vaste jurisprudentie een ontbonden rechtspersoon ook kan herleven in een procedure tot faillietverklaring als summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn, mits ook aan de rest van de vereisten voor faillietverklaring is voldaan. De weg van art. 2:23c BW hoeft dan niet te worden gevolgd. In casu verzoekt X om O BV in staat van faillissement te verklaren omdat X nog een vordering heeft op O BV. X heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat mogelijk sprake is van baten door te stellen dat de aandelen in de werkmaatschappij van O BV uit het vermogen zijn geraakt zonder dat duidelijk is tegen welke prijs en onder welke voorwaarden. Daarnaast zijn de IE-rechten voor een bedrag van € 2,4 miljoen overgedragen terwijl deze rechten volgens andere schatting € 16,9 miljoen waard zijn. Ook aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, omdat naast X ook Y nog een opeisbare vordering heeft op O BV. O BV beschikt volgens haar stellingen niet over de middelen om de vorderingen van X en Y te voldoen, zodat voldoende aannemelijk is geworden dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Het Hof verklaart dat het vonnis, waarbij de faillietverklaring van O BV werd uitgesproken, moet worden bekrachtigd aangezien aan alle vereisten voor faillietverklaring is voldaan.