Vermogen in Stiftung wordt toegerekend aan de erfgenamen van de inbrenger
M heeft in 2007 een Stiftung naar het recht van Liechtenstein laten oprichten. Hierin heeft hij naast de aandelen in een Holding BV, een beleggingsportefeuille en een bankrekening ingebracht. M is in 2011 overleden. De langstlevende en de drie kinderen zijn begunstigden. Volgens de schriftelijke wensen van M krijgt de langstlevende een onbekend maandelijks bedrag uitgekeerd en krijgen de kinderen jaarlijks een bedrag van gemiddeld € 30.000. Zij hebben geen recht op een vast bedrag per jaar.
Tegen het oordeel van het Hof dat de Stiftung een APV is als bedoeld in artikel 2.14a Wet IB 2001 stelt X (één van de kinderen) cassatieberoep in. X stelt dat het vermogen van de Stiftung niet discretionair is, omdat het vermogen moet worden aangewend ten gunste van de nazaten van M voor de komende periode van 100 of 150 jaar, zodat aan toepassing van art. 2.14a Wet IB 2001 niet kan worden toegekomen.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat sprake is van een APV. De begunstigden van het vermogen van de Stiftung hebben geen juridisch afdwingbaar recht op de uitkeringen, omdat het bestuur van de Stiftung uiteindelijk besluit of, aan wie en in hoeverre in een jaar daadwerkelijk uitkeringen uit het vermogen van de Stiftung plaatsvinden. Omdat X en de andere begunstigden geen juridisch afdwingbaar recht hebben op de uitkeringen, wordt het afgezonderd particulier vermogen - op basis van het bepaalde in art. 2.14a lid 1 Wet IB 2001 - toegerekend aan M en na zijn overlijden aan zijn erfgenamen naar verhouding van hun erfdelen.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 26-03-2021 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2021:367 |
Zaaknummer | 19/03671 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
M heeft in 2007 een Stiftung naar het recht van Liechtenstein laten oprichten. Hierin heeft hij naast de aandelen in een Holding BV, een beleggingsportefeuille en een bankrekening ingebracht. M is in 2011 overleden. De langstlevende en de drie kinderen zijn begunstigden. Volgens de schriftelijke wensen van M krijgt de langstlevende een onbekend maandelijks bedrag uitgekeerd en krijgen de kinderen jaarlijks een bedrag van gemiddeld € 30.000. Zij hebben geen recht op een vast bedrag per jaar…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Afgezonderd particulier vermogen (art. 2.14a Wet IB 2001)
TBS vermogensbestanddeel aan NV/BV (art. 3.92 Wet IB 2001)