Vernietiging schenking wegens wederzijdse dwaling leidt tot vermindering van schenkbelasting, tenzij de dwaling is voorgewend

A heeft in 2015 een woning van zijn oudtante gekocht voor € 100.000 minder dan de werkelijke waarde. Ter zake van die schenking is aan A in 2016 een aanslag schenkbelasting opgelegd van bijna € 30.000. De aanslag schenkbelasting was aanzienlijk hoger dan A en zijn oudtante hadden verwacht. Op grond van wederzijdse dwaling (art. 6:228 lid 1 onder c BW) hebben A en zijn oudtante bij akte van rectificatie in 2016 de schenking omgezet in een geldlening. Eind 2017 heeft de oudtante de geldlening kwijtgescholden. De Hoge Raad oordeelde in cassatie dat de vernietiging van de schenkingsovereenkomst wegens wederzijdse dwaling leidt tot vermindering van de aanslag op grond van art. 53 SW, tenzij de bij vernietiging betrokken partijen het beroep op de vernietiging slechts hebben voorgewend. 
Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt Hof Den Bosch dat de vernietiging van de schenkingsovereenkomst niet is voorgewend. Fiscaalrechtelijk is het bedrag van € 100.000 niet als schenking in 2015, maar als vrijgestelde schenking in 2017 in aanmerking genomen waardoor het bedrag pas op dat moment de kwalificatie schenking kreeg. Het Hof verklaart het hoger beroep derhalve gegrond, vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en vermindert de aanslag schenkbelasting tot nihil.