Vijfjarige periodieke gift afhankelijk van meerdere levens voldoet niet aan onzekerheidsvereiste

X heeft een stichting opgericht die de ANBI-status verkrijgt. Samen met zijn echtgenote Y heeft X aan de stichting een uitkering geschonken gedurende vijf kalenderjaren, met jaarlijkse termijnen van € 50.000. De sterftekans van X en Y is gedurende de periode van de uitkeringen 0,03%. In geschil is of de aan de stichting betaalde termijnen van € 50.000 als periodieke gift is aan te merken als bedoeld in art. 6.34 Wet IB 2001. 
Het Hof oordeelt, mede aan de hand van de parlementaire geschiedenis dat aan de voorwaarden voor een periodieke uitkering niet zonder meer is voldaan indien sprake is van jaarlijkse uitkeringen gedurende ten minste vijf jaren die uiterlijk eindigen bij overlijden. Dat is immers slechts het geval op het moment dat er sprake is van een wezenlijke materiële onzekerheid. Daar is sprake van indien de kans dat de onzekere toekomstige gebeurtenis zich gedurende de looptijd voordoet ongeveer 1% is. Aan de eis van 1% zal in de regel worden voldaan indien de periodieke gift afhankelijk is van één leven. Uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat de wetgever in de gevallen waarin de jaarlijkse betaling afhankelijk is van meerdere levens onverkort heeft willen aanvaarden dat aan dat vereiste is voldaan. Het Hof knoopt hierbij aan bij het beleid van de Staatssecretaris van Financiën (brief van 17 maart 2016).