Vrijstelling overdrachtsbelasting voor bedrijfsoverdracht binnen familiesfeer (art. 15.1.b WBR) ook van toepassing op verkrijging aandelen in BV/onroerendezaaklichaam
Op 30 november 2018 heeft de Hoge Raad geoordeeld in twee zaken waarbij alle aandelen van een BV door een ouder aan een kind zijn geschonken.
In beide procedures was sprake van een BV die een materiële onderneming drijft en kwalificeert als een art. 4 WBR lichaam/rechtspersoon. De tot de BV behorende onroerende zaken zijn dienstbaar aan de ondernemingen. Het kind zet na de verkrijging de werkzaamheden te behoeve van de BV voort.
In beide zaken was in geschil of de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting bij een bedrijfsoverdracht binnen de familiesfeer (art. 15 lid 1 onder b WBR) van toepassing is op de verkrijging van aandelen.
Volgens de Hoge Raad bewerkstelligt art. 4 WBR dat de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen wordt belast alsof de betrokken onroerende zaken zelf zijn verkregen. Deze fictie heeft geen verdere strekking dan te verhinderen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen de overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Met de fictie is niet beoogd de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen onder de overdrachtsbelasting te brengen voor zover de verkrijging van een onroerende zaak van dat lichaam zelf buiten de heffing zou blijven vanwege een vrijstelling van art. 15 WBR. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de doorkijk-arresten uit 2007 en 2011. Niet is gesteld dat de onroerende zaken in de BV zijn ondergebracht om heffing van overdrachtsbelasting te ontgaan. Gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden dat belanghebbende van een familielid alle aandelen verkrijgt in een BV die een materiële onderneming drijft en dat belanghebbende na de verkrijging de onderneming voortzet wat de bedrijfsvoering betreft, bestaat er geen rechtvaardiging om de strekking van de vrijstelling van art. 15 lid 1 onder b WBR aan de belanghebbende te onthouden.
Instantie | Hoge Raad |
Uitspraakdatum | 30-11-2018 |
ECLI | ECLI:NL:HR:2018:2110 |
Zaaknummer | 17/04543 |
Bijzondere kenmerken | Cassatie |
Vindplaatsen | |
|
Op 30 november 2018 heeft de Hoge Raad geoordeeld in twee zaken waarbij alle aandelen van een BV door een ouder aan een kind zijn geschonken. In beide procedures was sprake van een BV die een materiële onderneming drijft en kwalificeert als een art. 4 WBR lichaam/rechtspersoon. De tot de BV behorende onroerende zaken zijn dienstbaar aan de ondernemingen. Het kind zet na de verkrijging de werkzaamheden te behoeve van de BV voort.In beide zaken was in geschil of de vrijstelling voo…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleGerelateerde wetstoelichtingen
Fictieve onroerende zaken (art. 4 WBR)
Vrijstelling bedrijfsoverdracht binnen familiesfeer (art. 15.1.b WBR)