Gedoogplichten (art. 10.1 - 10.29 Ow)
1 InleidingEen gedoogplicht is de plicht voor de eigenaar en andere rechthebbenden om activiteiten op, in, onder en boven hun eigendom te gedogen. In gevallen waarin de rechthebbende geen toestemming wil geven voor de realisatie van een werk van algemeen belang op, in, onder of boven zijn eigendom en onteigening een te zwaar middel is, kan een gedoogplicht worden ingezet. De aard van de te gedogen activiteiten kan variëren.2 Structuur en hoofdlijnen wettelijke regelingIn de Omgevingswet zi…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleWet- en regelgeving
Artikel 10.1 (begripsbepalingen)
Artikel 10.1 (begripsbepalingen)
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
initiatiefnemer: degene onder wiens verantwoordelijkheid een werk van algemeen belang waarvoor een gedoogplicht is opgelegd, tot stand wordt gebracht of wordt opgeruimd;
rechthebbende: degene die enig recht heeft op de onroerende zaak waarin, waarop, waarboven of waaronder:
a. activiteiten als bedoeld in afdeling 10.2 worden verricht, of
b. een werk van algemeen belang tot stand wordt gebracht of wordt opgeruimd;
tot stand brengen: aanleggen, in stand houden, wijzigen, verplaatsen of uitvoeren;
werk van algemeen belang: werk of activiteit als bedoeld in paragraaf 10.3.2.
Artikel 10.1a (toegang tot de onroerende zaak)
Artikel 10.1a (toegang tot de onroerende zaak)
Voor activiteiten als bedoeld in de afdelingen 10.2 en 10.3 en de activiteiten, genoemd in de gedoogplichtbeschikking, heeft de initiatiefnemer of diens gemachtigde toegang tot de onroerende zaak voor zover dat redelijkerwijs voor de uitvoering daarvan nodig is.
Artikel 10.2 (gedoogplichten wegen en waterstaatswerken)
Artikel 10.2 (gedoogplichten wegen en waterstaatswerken)
1 Een rechthebbende gedoogt voor wegen en waterstaatswerken:
a. het door of namens de beheerder verrichten van onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan de weg of het waterstaatswerk,
b. het door of namens de beheerder aanbrengen en in stand houden van meetmiddelen, seinen, merken, verkeerstekens of andere tekens, als dat volgens de beheerder nodig is voor de functievervulling van de weg of het waterstaatswerk,
c. graaf- of meetwerkzaamheden voor het maken van ontwerpen voor het aanleggen, onderhouden of wijzigen van de weg of het waterstaatswerk,
d. het door of namens de beheerder aanleggen en in stand houden van elektrische geleidingen, voor zover dat niet plaatsvindt in afgesloten tuinen en erven die een geheel vormen met bewoonde percelen.
2 Een rechthebbende gedoogt voor waterstaatswerken het door of namens het bevoegd gezag op grond van de Scheepvaartverkeerswet aanbrengen en in stand houden van verkeerstekens.
Artikel 10.3 (gedoogplichten waterbeheer)
Artikel 10.3 (gedoogplichten waterbeheer)
1 Een rechthebbende gedoogt bij gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud wordt verricht door of namens de beheerder: het ontvangen op die gronden van specie of maaisel, dat vanwege regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam wordt verwijderd.
2 Voor de toepassing van het eerste lid worden gronden die zijn gescheiden van het oppervlaktewaterlichaam vanwege een weg of door een grondstrook die te smal is om het maaisel of de specie te ontvangen, aangemerkt als gronden gelegen aan een oppervlaktewaterlichaam.
3 Een rechthebbende gedoogt bij gronden waar het grondwater invloed ondervindt van een wateractiviteit bestaande uit:
a. het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, of
b. het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met dat onttrekken,
voor zover die activiteit wordt verricht op grond van een omgevingsvergunning of als daarvoor een melding als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, is vereist: het onder a en b bedoelde onttrekken of in de bodem brengen.
4 Een rechthebbende gedoogt bij gronden, gelegen in of deel uitmakend van een oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied: wateroverlast en overstromingen door de afvoer of tijdelijke berging van oppervlaktewater.
5 Een rechthebbende gedoogt maatregelen, in het kader van het beschermen van de kwaliteit van grondwaterlichamen, opgenomen in:
a. een regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8,
b. een programma van een waterschap als bedoeld in artikel 3.7, of
c. een programma van het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 10.4 informatieplicht voorgenomen activiteiten
Artikel 10.4 informatieplicht voorgenomen activiteiten
Bij activiteiten als bedoeld in de artikelen 10.2 en 10.3, eerste lid, informeert de beheerder de rechthebbende ten minste achtenveertig uur van tevoren schriftelijk over de voorgenomen activiteiten, tenzij dit door het spoedeisende karakter van die activiteiten niet mogelijk is.
Artikel 10.5 (bevoegdheid tot betreden plaatsen)
Artikel 10.5 (bevoegdheid tot betreden plaatsen)
1 De met de inspectie van watersystemen of onderdelen daarvan belaste personen, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de beheerder, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.
2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het dagelijks bestuur van een waterschap is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden tot het zonder toestemming van de bewoner binnentreden in een woning door een daartoe bij besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of dat bestuur aangewezen persoon, voor zover die woning deel uitmaakt van een waterstaatswerk of daarmee rechtstreeks in verbinding staat.
3 De artikelen 5:13, 5:15, tweede en derde lid, 5:16 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
4 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het dagelijks bestuur van een waterschap zijn bevoegd tot overeenkomstige toepassing van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde personen.
Artikel 10.6 (gedoogplichten Wet milieubeheer)
Artikel 10.6 (gedoogplichten Wet milieubeheer)
1 Een rechthebbende op een onroerende zaak waar maatregelen als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer voor een gesloten stortplaats worden getroffen, gedoogt dat activiteiten worden verricht vanwege die maatregelen.
2 Een rechthebbende op een onroerende zaak waar een beroepshalve of bedrijfsmatig verrichte activiteit, ongeacht het openbare of particuliere, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan, wordt verricht of waar sprake is van milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan, gedoogt dat preventieve of herstelmaatregelen als bedoeld in titel 17.2 van de Wet milieubeheer worden getroffen.
Artikel 10.7 (gedoogplicht Wet luchtvaart)
Artikel 10.7 (gedoogplicht Wet luchtvaart)
De exploitant van een luchthaven als bedoeld in artikel 8.1b van de Wet luchtvaart gedoogt op de luchthaven elektronische, meteorologische en andere hulpmiddelen, bestemd voor de uitoefening van de taken, toegedeeld aan de LVNL, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van die wet, en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, voor de luchtverkeersbeveiliging en de luchtvaartmeteorologische dienstverlening.
Artikel 10.8 (gedoogplichten Spoorwegwet en Wet lokaal spoor)
Artikel 10.8 (gedoogplichten Spoorwegwet en Wet lokaal spoor)
1 Een rechthebbende op infrastructuur, anders dan hoofdspoorwegen, waarvan het beheer bij of krachtens de wet is opgedragen aan, of dat in beheer is bij, een openbaar lichaam gedoogt aanraking, doorsnijding of overbrugging van die infrastructuur door hoofdspoorwegen.
2 Het eerste lid geldt ook voor de rechthebbenden op de onder of naast de hoofdspoorweg gelegen grond, de daarin gelegen werken en de daarop gelegen opstallen.
3 Een rechthebbende gedoogt het beheer van lokale spoorweginfrastructuur voor zover dit voor de goede uitvoering van dat beheer nodig is.
Artikel 10.9 (gedoogplicht Mijnbouwwet)
Artikel 10.9 (gedoogplicht Mijnbouwwet)
Een rechthebbende gedoogt dat de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte of het opslaan van stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, in de ondergrond CO2-opslagcomplexen opspoort, delfstoffen of aardwarmte opspoort of wint respectievelijk stoffen opslaat volgens de voor die activiteiten geldende regels, voor zover die activiteiten plaatsvinden op een diepte van meer dan honderd meter beneden de oppervlakte.
Artikel 10.10 (gedoogplicht zwemwater)
Artikel 10.10 (gedoogplicht zwemwater)
Een rechthebbende op een onroerende zaak waarin of waarop tekens met voorlichting ter uitvoering van de zwemwaterrichtlijn worden geplaatst, gedoogt het aanbrengen en in stand houden van die tekens.
Artikel 10.10a (gedoogplicht maatregelen toevalsvondst van verontreiniging op of in de bodem)
Artikel 10.10a (gedoogplicht maatregelen toevalsvondst van verontreiniging op of in de bodem)
1 Een rechthebbende gedoogt dat tijdelijke beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 19.9c worden uitgevoerd ter voorkoming of beperking van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid als gevolg van blootstelling aan verontreiniging van de bodem.
2 Artikel 5:27 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10.10b (gedoogplicht natuurgebieden)
Artikel 10.10b (gedoogplicht natuurgebieden)
1 Een rechthebbende op een onroerende zaak waarvoor door het provinciebestuur of een van Onze Ministers ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, en artikel 2.19, vijfde lid, onder a, onder 1°, en onder b, feitelijke handelingen worden verricht die nodig zijn gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied, gedoogt het treffen van deze maatregelen.
2 Het bevoegd gezag informeert een rechthebbende als bedoeld in het eerste lid ten minste vier weken van tevoren schriftelijk over de voorgenomen maatregelen.
3 In afwijking van het tweede lid kan het informeren mondeling plaatsvinden en geldt de termijn niet, als dit nodig is vanwege het spoedeisende karakter van de maatregel.
Artikel 10.10c (gedoogplicht voorbereiding landinrichting)
Artikel 10.10c (gedoogplicht voorbereiding landinrichting)
Een rechthebbende gedoogt dat terreinen worden betreden of daarop graafwerkzaamheden of meetwerkzaamheden worden verricht of tekens worden aangebracht, als gedeputeerde staten van de provincie waarin die terreinen geheel of grotendeels liggen dat voor de voorbereiding van landinrichting als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, nodig achten.
Artikel 10.10d (gedoogplicht landinrichting)
Artikel 10.10d (gedoogplicht landinrichting)
1 Een rechthebbende gedoogt dat binnen het in te richten gebied meetwerkzaamheden of waarnemingen worden verricht of tekens worden aangebracht.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel 12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.
Artikel 10.10e (gedoogplicht verrichten werkzaamheden instructie)
Artikel 10.10e (gedoogplicht verrichten werkzaamheden instructie)
1 Een rechthebbende gedoogt dat de werkzaamheden ten aanzien van wegen, waterstaatswerken, gebieden van belang uit een oogpunt van natuurbescherming of landschapsbehoud of van elementen van landschappelijke, recreatieve, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde, of cultureel erfgoed, of andere voorzieningen van openbaar nut, genoemd in een instructie als bedoeld in artikel 12.18, worden verricht.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel 12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.
Artikel 10.10f (gedoogplichten herverkaveling)
Artikel 10.10f (gedoogplichten herverkaveling)
1 Binnen een herverkavelingsblok gedoogt een rechthebbende dat:
a. houtgewas wordt geplant of gekapt, of zoden, aarde, baggerspecie en andere grond aan zijn terreinen worden onttrokken of daarop worden neergelegd,
b. werkzaamheden worden verricht voor de ontsluiting, waterbeheersing, inrichting en profielopbouw van de percelen,
c. bouwwerken worden gesloopt, gebouwd of verplaatst als gedeputeerde staten dat nodig achten voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel 12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.
Artikel 10.10g (gedoogplichten tijdelijk in gebruik gegeven percelen)
Artikel 10.10g (gedoogplichten tijdelijk in gebruik gegeven percelen)
Een rechthebbende van een perceel dat op grond van artikel 12.21, derde lid, tijdelijk in gebruik is gegeven aan een openbaar lichaam of rechtspersoon gedoogt dat dit lichaam of deze rechtspersoon daarop de werkzaamheden verricht die hij nodig acht voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.
Artikel 10.10h (gedoogplichten voorbereidende werkzaamheden onteigening)
Artikel 10.10h (gedoogplichten voorbereidende werkzaamheden onteigening)
1 Als voor een beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor kan worden onteigend, graafwerkzaamheden, meetwerkzaamheden of het aanbrengen van tekens door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 11.4, nodig worden geacht, gedoogt de rechthebbende dit.
2 Artikel 10.4 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10.29 (gedoogplicht maatregelen populaties dieren en planten)
Artikel 10.29 (gedoogplicht maatregelen populaties dieren en planten)
1 Gedeputeerde staten kunnen of Onze Minister voor Natuur en Stikstof kan besluiten dat de personen of de groepen van personen die ter uitvoering van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit om de omvang te beperken van de populatie van dieren, toegang hebben tot de gronden waar de dieren aanwezig zijn.
2 Onze Minister voor Natuur en Stikstof en gedeputeerde staten kunnen besluiten dat personen of groepen van personen die ter uitvoering van de taak, bedoeld in respectievelijk artikel 2.19, vijfde lid, onder a, onder 4°, en artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 1° of 3°, zijn belast met de bestrijding van dieren of planten van uitheemse soorten of van verwilderde dieren, of de terugdringing van de aantallen aanwezige dieren en planten van die soorten, toegang hebben tot de gronden waar de dieren of de planten aanwezig zijn.
3 Een rechthebbende gedoogt de aanwezigheid op zijn gronden van personen of groepen van personen als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4 Het bevoegd gezag informeert een rechthebbende als bedoeld in het derde lid ten minste achtenveertig uur van te voren schriftelijk over de voorgenomen maatregelen.
5 In afwijking van het vierde lid kan het informeren mondeling plaatsvinden en geldt de termijn niet, als dit nodig is vanwege het spoedeisende karakter van de maatregel.
Artikel 10.11 (toepassingscriteria)
Artikel 10.11 (toepassingscriteria)
Een gedoogplicht op grond van deze afdeling kan worden opgelegd als voor een werk van algemeen belang:
a. voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak,
b. met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over het gebruik daarvan,
c. het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is, en
d. de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
Artikel 10.12 (op aanvraag en ambtshalve)
Artikel 10.12 (op aanvraag en ambtshalve)
Het opleggen van een gedoogplicht op grond van deze afdeling geschiedt op aanvraag van de initiatiefnemer of ambtshalve, als de initiatiefnemer op grond van deze wet zelf bevoegd is om voor het werk van algemeen belang een gedoogplicht op te leggen.
Artikel 10.13 (gedoogplichten infrastructuur en water)
Artikel 10.13 (gedoogplichten infrastructuur en water)
1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een werk voor hoofdspoorwegen,
b. infrastructuur nodig voor de productie en distributie van drinkwater als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet,
c. een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, eerste lid, van toepassing is,
d. een werk voor het transport van afvalwater, uitgevoerd door een waterschap,
e. een werk voor het transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, uitgevoerd door een gemeente,
f. lokale spoorweginfrastructuur.
2 Het dagelijks bestuur van een waterschap kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, tweede lid, van toepassing is.
Artikel 10.13a (gedoogplicht stortplaatsen)
Artikel 10.13a (gedoogplicht stortplaatsen)
1 Het bevoegd gezag voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op een stortplaats kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het verrichten van onderzoek op die stortplaats of in de onmiddellijke omgeving daarvan en voor het aanbrengen, aanwezig zijn, onderhouden, gebruiken en verwijderen van de voor dat onderzoek benodigde middelen als dat nodig is in het belang van de bescherming van de bodem.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het storten van afvalstoffen als het gaat om het begraven van stoffelijke resten of het op of in de bodem verspreiden van as, afkomstig van de verbranding van stoffelijke resten,
b. stortplaatsen waar alleen baggerspecie wordt gestort,
c. stortplaatsen waar het storten van afvalstoffen is beëindigd voor 1 maart 1995,
d. stortplaatsen waar op of na 1 maart 1995 alleen afvalstoffen zijn of worden gestort voor het aanbrengen van een bovenafdichting op die stortplaats, als de gestorte hoeveelheid ten hoogste 0,3 m3 afvalstof per m2 stortoppervlak bedraagt.
Artikel 10.13b (gedoogplicht nazorg bodem)
Artikel 10.13b (gedoogplicht nazorg bodem)
Het college van burgemeester en wethouders kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor:
a. het verrichten van onderzoek naar verontreiniging van de bodem voor het vaststellen van de doeltreffendheid en effecten van maatregelen ter uitvoering van regels over milieubelastende activiteiten op grond van artikel 4.1 of 4.3, of
b. de uitvoering van maatregelen uit een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d of 39e van de Wet bodembescherming of van maatregelen in het kader van nazorg krachtens artikel 39b van die wet, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet.
Artikel 10.14 (gedoogplichten energie en mijnbouw)
Artikel 10.14 (gedoogplichten energie en mijnbouw)
1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een mijnbouwwerk,
b. werken bestemd voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet.
2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze Minister voor Klimaat en Energie, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een net als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,
b. een windpark als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,
c. een gastransportnet als bedoeld in artikel 39a van de Gaswet,
d. een inrichting waarvoor een vergunning is verleend op grond van artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet,
e. een werk voor de levering van warmte als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet.
Artikel 10.15 (gedoogplicht Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag)
Artikel 10.15 (gedoogplicht Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van werken voor grenswateren als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag.
Artikel 10.16 (gedoogplichten ontgrondingen)
Artikel 10.16 (gedoogplichten ontgrondingen)
1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het verrichten van onderzoek op een locatie in verband met een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit of een aanvraag om een dergelijke vergunning.
2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan op verzoek van de aanvrager of houder van een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het verrichten van onderzoek en voor het aanbrengen, in stand houden, onderhouden, gebruiken en verwijderen van de voor dat onderzoek benodigde middelen als dat voor de ontgrondingsactiviteit nodig is.
3 De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, berusten bij gedeputeerde staten als zij bevoegd gezag zijn voor de omgevingsvergunning.
Artikel 10.17 (gedoogplichten waterstaatswerken)
Artikel 10.17 (gedoogplichten waterstaatswerken)
1 De beheerder kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het verrichten van onderzoek dat nodig is voor de aanvraag of wijziging van een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of om te voldoen aan een andere in het kader van het waterbeheer op grond van deze wet, een waterschapsverordening of omgevingsverordening op hem rustende plicht.
2 De beheerder kan, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor:
a. het op of in gronden verrichten van onderzoek en daarmee verband houdende activiteiten in verband met een waterstaatswerk,
b. de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en de daarmee verband houdende activiteiten.
Artikel 10.18 (gedoogplicht luchtverontreiniging)
Artikel 10.18 (gedoogplicht luchtverontreiniging)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen als door een gemeente, een provincie, het Rijk of een openbaar lichaam voor het bepalen van de mate van luchtverontreiniging gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken.
Artikel 10.19 (gedoogplichten archeologisch onderzoek)
Artikel 10.19 (gedoogplichten archeologisch onderzoek)
1 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het in het belang van een archeologisch onderzoek betreden van terreinen, het daarop verrichten van metingen of het daarin doen van opgravingen.
2 Het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding of uitvoering van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen als bedoeld in het eerste lid, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of uitvoering van het omgevingsplan of de omgevingsvergunning.
3 Artikel 10.11, aanhef en onder d, is niet van toepassing op de beslissing tot het opleggen van een gedoogplicht als bedoeld in dit artikel.
Artikel 10.19a (gedoogplicht defensiewerken)
Artikel 10.19a (gedoogplicht defensiewerken)
Onze Minister van Defensie kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van werken voor de uitoefening van defensietaken.
Artikel 10.20 (gedoogplicht vanwege het maken van een ontwerp)
Artikel 10.20 (gedoogplicht vanwege het maken van een ontwerp)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het uitvoeren van meetwerkzaamheden of graafwerkzaamheden, het aanbrengen van tekens in, boven of op een onroerende zaak, of het verrichten van onderzoek met gebruikmaking van de daarvoor benodigde hulpmiddelen, als die activiteiten nodig zijn voor het maken van een ontwerp voor de aanleg, instandhouding, wijziging, verplaatsing of opruiming van een werk als bedoeld in artikel 10.13, 10.14 of 10.15.
Artikel 10.21 (gedoogplicht andere werken van algemeen belang)
Artikel 10.21 (gedoogplicht andere werken van algemeen belang)
1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van een werk van algemeen belang dat geen werk of activiteit is als bedoeld in de artikelen 10.13 tot en met 10.19a, als het belang van de openbare veiligheid, het belang van het beschermen van de fysieke leefomgeving, zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen.
2 Als de oplegging van een gedoogplicht een belang dient waarvoor de zorg niet bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat berust, beslist Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat.
Artikel 10.21a (gedoogplicht verontreiniging van de bodem zorgplicht of ongewoon voorval)
Artikel 10.21a (gedoogplicht verontreiniging van de bodem zorgplicht of ongewoon voorval)
Het college van burgemeester en wethouders kan voor het voorkomen, beperken of ongedaan maken van een verontreiniging of aantasting van de bodem aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor:
a. het verrichten van onderzoek door de veroorzaker naar de aard en omvang van die verontreiniging of aantasting,
b. het treffen van maatregelen door de veroorzaker voor het voorkomen, beperken of ongedaan maken van die verontreiniging of aantasting van de bodem en de directe gevolgen daarvan.
Artikel 10.22 (inhoud gedoogplichtbeschikking)
Artikel 10.22 (inhoud gedoogplichtbeschikking)
1 Een gedoogplichtbeschikking bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de onroerende zaak waarop de beschikking betrekking heeft,
b. het werk van algemeen belang waarvoor de beschikking geldt,
c. de te verrichten activiteiten en de voorbereiding daarvan,
d. de plichten van de rechthebbende,
e. de rechten en plichten van de initiatiefnemer.
2 De gedoogplichtbeschikking vermeldt of er voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik wordt gemaakt van de onroerende zaak.
3 Als dat voor de instandhouding van het werk van algemeen belang nodig is, kan in de gedoogplichtbeschikking een gebied rondom het werk worden vastgesteld waarin in de beschikking te noemen activiteiten niet zijn toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de initiatiefnemer.
4 Aan een gedoogplichtbeschikking kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 10.23 (wijziging van een gedoogplichtbeschikking)
Artikel 10.23 (wijziging van een gedoogplichtbeschikking)
1 Op verzoek van de rechthebbende kan de gedoogplichtbeschikking worden gewijzigd als het gaat om de locatie van het werk van algemeen belang binnen de desbetreffende onroerende zaak.
2 Het eerste lid is alleen van toepassing als de rechthebbende over de wijziging van de locatie ondanks een redelijke poging daartoe geen overeenstemming heeft bereikt met de initiatiefnemer.
3 Het verzoek wordt in ieder geval afgewezen als het werk van algemeen belang redelijkerwijs niet op een andere locatie tot stand kan worden gebracht.
Artikel 10.24 (bomen en beplantingen)
Artikel 10.24 (bomen en beplantingen)
Degene op wie een gedoogplicht op grond van paragraaf 10.3.2 rust, gedoogt dat de initiatiefnemer bomen en beplantingen rooit, inkort of snoeit voor zover die bomen en beplantingen hinderlijk zijn voor het tot stand brengen of opruimen van het werk van algemeen belang.
Artikel 10.25 (rechtsopvolging)
Artikel 10.25 (rechtsopvolging)
De in de gedoogplichtbeschikking opgenomen rechten en plichten van de rechthebbende en van de initiatiefnemer rusten ook op hun rechtsopvolgers.
Artikel 10.26
Artikel 10.26
[Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2020/172.]
Artikel 10.27 (opruimen van een werk van algemeen belang)
Artikel 10.27 (opruimen van een werk van algemeen belang)
1 Als de gedoogplichtbeschikking voor een werk van algemeen belang is ingetrokken, ruimt de initiatiefnemer dat werk op, tenzij met degene op wie de gedoogplicht rustte anders is overeengekomen.
2 Bij de opruiming wordt de onroerende zaak zoveel als mogelijk teruggebracht in de staat van voor de aanleg van het werk van algemeen belang, voor zover niet anders is overeengekomen.
3 Artikel 10.25 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10.28 (eigendom van een werk van algemeen belang)
Artikel 10.28 (eigendom van een werk van algemeen belang)
Artikel 20, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op werken van algemeen belang die met toepassing van een gedoogplichtbeschikking worden aangelegd, in stand gehouden, gewijzigd of verplaatst.
Kennisdossiers
Titel | Categorie |
---|---|
Titel Omgevingswet | Categorie Registergoederenrecht |