Casus X is eigenaar van een appartementsrecht. In de splitsingsakte uit 1970, waarbij vier appartementsrechten zijn onstaan, is vermeld dat X als rechthebbende van appartement 1 recht heeft op het gebruik
Casus K is in 1995 eigenaar geworden van een woonhuis met ondergrond en tuin. Verkoper V kocht het huis van A, die het huis in 1983 kocht van het Kerkbestuur. In de notariële akte uit 1983 is de onroerende
Casus M en V wonen in een woning die volledig in eigendom is van V. V is ter financiering van de woning een hypothecaire geldlening aangegaan, waarbij M zich borg heeft gesteld. Vanaf 2001 tot heden,
Casus X heeft een eigen woning in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001 en is onder andere ter verbetering van deze woning een geldleningsovereenkomst aangegaan met zijn moeder M. Met betrekking tot de verschuldigde
Casus X is in oktober 2015 onder curatele gesteld met benoeming van C tot curator. Eerder heeft X aan gevolmachtigden een bankvolmacht en een algemene volmacht (levenstestament) afgegeven. Thans verzoekt
In twee vergelijkbare gevallen zijn belangrijke uitspraken gedaan over het toepassingsbereik van de integratieheffing (art. 3.1.h (oud) Wet OB, later opgenomen in art. 3.3 Wet OB). Inmiddels is de integratieheffing
Casus A heeft een voortdurend erfpachtrecht. De gemeente Amsterdam biedt de mogelijkheid naar eeuwigdurende erfpacht over te stappen en A wenst daarvan gebruik te maken. Ten behoeve van de bank is echter
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Casus A BV verkrijgt registergoederen in eigendom. In de annex behorende bij de notariële akte is opgenomen dat A BV een bezwaarschrift zal indienen, omdat ze het niet eens is met de overdrachtsbelasting
Casus Samenwoners M en V en X verkrijgen een onroerende zaak in de eigendomsverhouding van respectievelijk 25:25:50. Later draagt X zijn aandeel over aan M en V zodat zij ieder voor de onverdeelde helft
Casus M en V hebben in hun samenlevingscontract onder meer bepaald dat zij naar evenredigheid van hun inkomen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en dat dit inkomen wordt gestort
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Casus X stond voor de periode van 1 december 2013 tot en met 1 maart 2014 ingeschreven in het Handelsregister als bestuurder van B BV. B BV is enig aandeelhouder en bestuurder van A BV. X is bij beschikking
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspraak raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar . U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspraak raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Casus Erflaatster (E) is in 2018 overleden. Tot de nalatenschap behoort onder meer een woning met een WOZ-waarde van € 325.000 . E heeft haar drie kinderen (waaronder X) benoemd tot erfgenaam, ieder
Casus M en V zijn van de echt gescheiden op 14 oktober 2009. Partijen hebben van elkaar verschillende standpunten over de omvang, samenstelling en verdeling van de gemeenschap. In geschil is onder andere
Casus Erflater E overlijdt in 2012 na een lang ziekbed. In zijn testament, opgesteld in augustus 2009, heeft hij zijn vrouw V en kinderen tot zijn enige erfgenamen benoemd waarbij alle tot de nalatenschap
Casus In 1979 waren de percelen 1, 2 en 3 eigendom van X en zijn echtgenote. X heeft bij akte in 1979 perceel 3 verkocht en geleverd aan Y. Bij deze overdracht wordt op perceel 3 en ten behoeve van de
Casus In 1973 heeft V met Gemeente G een overeenkomst gesloten met betrekking tot de aanleg van een rioolpersleiding onder zijn perceel. De overeenkomst hield in dat V aan G toestemming gaf om een rioolpersleiding
Casus A is eigenaar van een stuk grond waarop een winkelpark is gevestigd. Hij verkoopt een deel van de grond aan een restaurant (R). Daarbij wordt een erfdienstbaarheid gevestigd op het parkeerterrein
Casus B is in 1993 naast A komen wonen. In de voortuin van A bevindt zich binnen twee meter van de erfgrens een vijf meter hoge boom. Op grond van art. 5:42 BW is dit niet geoorloofd. Als de boom er