Onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de Successiewet zoals die tot 1 januari 2010 golden, werd het verschil tussen de waarde van de onderneming op grond van art. 21 lid 4 SW (waarde in het economische
Casus M en V zijn van plan om echtscheiding aan te vragen. M heeft intussen de echtelijke woning verlaten. In kortgeding vordert M dat V wordt veroordeeld om een bedrag van bijna € 80.000 terug te storten
Casus Erflaatster heeft bij haar testament A, B en C ieder voor een gelijk deel benoemd tot erfgenaam. Daarnaast is aan twee stichtingen ieder een bedrag in contanten ter grootte van 15% van het saldo
Casus M en V zijn in 1989 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. In 1993 heeft M van zijn ouders een schuur gekocht voor fl. 52.000 en de schuur is op dezelfde dag aan M geleverd. Op de dag van
Casus A heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in België in een kasteel (een beschermd monument volgens de Belgische regelgeving). A werkt in Nederland en heeft geopteerd voor behandeling als binnenlandse
Casus A is dga van A BV. A BV heeft in 1989 aan A toegezegd op zijn 65ste verjaardag een pensioen aan te kopen ter grootte van het op dat moment in de BV in eigen beheer gereserveerde bedrag. De pensioenvoorziening
Casus In november 2011 verkoopt vader V twee verhuurde woningen aan zijn dochter D voor een koopprijs van € 85.000 en € 165.000. De koopprijs voor beide objecten wordt schuldig gebleven en omgezet in
Casus A heeft op 7 november 2012 op een veiling geboden op een registergoed. De veilingmeester heeft het bod afgeslagen waarbij Notaris N mondeling heeft meegedeeld: 'ik accepteer het bod niet'. De veiling
Casus A bezit twee onbebouwde percelen grond. Op grond van het bestemmingsplan rust op de percelen de bestemming bedrijfsdoeleinden (industriële en ambachtelijke doeleinden en groothandel). De percelen
Casus Erflaatster E heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. Op grond van dit testament heeft E de afstammelingen van haar echtgenoot (A, B en C) achtergelaten als erfgenamen. A en B verzoeken
In art. 13 lid 1 Wet OB is bepaald dat in gevallen waarin ingevolge art. 35 Wet OB een factuur moet worden uitgereikt, BTW is verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking daarvan. Art. 15 Wet OB regelt
Casus A is eigenaar van vier naast elkaar gelegen verhuurde woningen. In 2011 zijn twee woningen verkocht aan respectievelijk de zoon van de huurder en de huurder. De heffingsambtenaar heeft de waarde
Casus X BV exploiteert een onderneming vanuit een bedrijfspand. Op 28 mei 2009 wordt door X BV OG BV opgericht waarbij de aandelen zijn volgestort door middel van de inbreng van de onderneming van X BV
Casus Stichting X is op 31 januari 1956 opgericht bij door de dood van erflater bekrachtigd testament. Overeenkomstig haar doel keert Stichting X sinds haar oprichting gelden uit aan Vereniging Y die
Casus Erflater E is met zijn vriendin X in 2004 een samenlevingsovereenkomst aangegaan, waarin onder andere een verblijvingsbeding is opgenomen. Op dezelfde dag heeft E bij testament voor het laatst over
Casus M en V zijn in 1990 gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden onder meer inhoudende een periodiek verrekenbeding. Dit beding is nimmer uitgevoerd. In 2010 zijn M en V uit de echt gescheiden
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Er is sprake van een putoptie op aandelen dochtermaatschappij die zo goed als zeker zal worden uitgeoefend. De Hoge Raad oordeelt dat de fiscale eenheid niet tot stand komt omdat van meet af aan de aanvrager
Casus M en V zijn in 1976 gehuwd op huwelijkse voorwaarden met een jaarlijks verrekenbeding. In 2001 start M een onderneming. M sluit hiervoor een lening en vestigt ter meerdere zekerheid een (tweede
Casus M en V zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Nadat het faillissement van M is uitgesproken, gaan M en V over tot het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van gemeenschap van
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspra(a)k(en) raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
Van deze procedure is geen samenvatting beschikbaar. U kunt wel de uitspraak raadplegen, zie onder 'Procedureverloop'.
De Hoge Raad besliste in onderstaande zaak dat Hof Amsterdam een onjuiste invulling had gegeven aan het begrip 'economische deelgerechtigdheid' in art. 2.14a lid 2 sub b Wet IB 2001. In die bepaling is
Casus Erflaatster E heeft bij uiterste wil, opgemaakt in 2010, een van haar drie kinderen, A, tot enig erfgenaam benoemd en daarmee haar twee andere kinderen B en C onterfd. B en C hebben een beroep