Kennisbank voor het notariaat
Wetstoelichting

Gevolgen niet afgerond cliëntenonderzoek (art. 5 + 16 lid 4 Wwft)

Bijgewerkt tot 01-01-2023 Auteur mr. A. (Anja) van Meurs

1 Verbod aangaan zakelijke relatie als geen cliëntenonderzoek is verrichtOnverminderd de mogelijkheden van uitstel (zie de toelichting Mogelijkheden uitstel) moet een instelling het cliëntenonderzoek hebben verricht voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan (art. 5 lid 1 onder a). Met andere woorden: voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen.Zie ook de toelichting Overnemen resultaten en uitbesteden cliëntenonderzoek voor de mogelijkheden op dat gebied.2 'Verricht' cli&…

Verder lezen?

Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.


Inloggen via Legal Intelligence

Geen inloggegevens?

Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.

Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!

Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.


Gebruikers van Via Juridica

Bekijk alle

Wet- en regelgeving


Artikel 5

  • 1

    Onverminderd artikel 4 is het een instelling verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij:

    • a.

      zij zelf ten aanzien van die cliënt onderzoek heeft verricht conform artikel 3, of ten aanzien van die cliënt onderzoek is verricht conform artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze door:

      • 1°.

        een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdelen a tot en met e, met zetel in Nederland of een andere lidstaat;

      • 2°.

        een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, of artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 is verleend;

      • 3°.

        een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede lid en derde lid, of een bijkantoor daarvan met zetel onderscheidenlijk vestigingsplaats in Nederland of een andere lidstaat;

      • 4°.

        een instelling als bedoeld onder 1° of 3°, met zetel in een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat die geen lidstaat is, in welke staat wettelijke voorschriften van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vijfde en achtste lid, en artikel 8, eerste lid, en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften, of een bijkantoor van de instelling in Nederland;

      • 5°.

        een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, van een instelling als bedoeld onder 1° of 3° met vestiging in Nederland of in een andere lidstaat, indien het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming deel uitmaakt van dezelfde groep en volledig voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, eerste tot en met derde lid;

    • b.

      dit onderzoek heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e en f, derde en vierde lid bedoelde resultaat; en

    • c.

      de instelling beschikt over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, bedoelde personen.

  • 2

    De toezichthoudende autoriteit kan toestaan dat een instelling, dan wel een bijkantoor of dochteronderneming in Nederland van een instelling met zetel buiten Nederland, het bepaalde in het eerste lid naleeft via de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures, indien:

    • a.

      de instelling zich verlaat op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;

    • b.

      die groep cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toepast overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels; en

    • c.

      op de effectieve uitvoering van de in onderdeel b bedoelde voorschriften op het niveau van de groep toezicht wordt uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van een staat die geen lidstaat is.

  • 3

    Indien een instelling met betrekking tot een zakelijke relatie niet kan voldoen aan artikel 3, eerste tot en met vierde en veertiende lid, onderdeel a, beëindigt de instelling die zakelijke relatie.

  • 4

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7.

  • 5

    Het is een bank of andere financiële onderneming verboden een correspondentrelatie aan te gaan of voort te zetten met een shellbank of met een bank of andere financiële onderneming waarvan bekend is dat deze een shellbank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.


Artikel 16

  • 1

    Een instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan de Financiële inlichtingen eenheid.

  • 2

    Bij een melding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de instelling de volgende gegevens:

    • a.

      de identiteit van de cliënt, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden en, voor zover mogelijk, de identiteit van degene ten behoeve van wie de transactie wordt uitgevoerd;

    • b.

      de aard en het nummer van het identiteitsbewijs van de cliënt en, voorzover mogelijk, van de overige in onderdeel a bedoelde personen;

    • c.

      de aard, het tijdstip en de plaats van de transactie;

    • d.

      de omvang en de bestemming en herkomst van de gelden, effecten, edele metalen of andere waarden die bij de transactie betrokken zijn;

    • e.

      de omstandigheden op grond waarvan de transactie als ongebruikelijk wordt aangemerkt;

    • f.

      een omschrijving van de desbetreffende zaken van grote waarde bij een transactie boven de € 10.000;

    • g.

      aanvullende, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, gegevens.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid verstrekt een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel o, de gegevens bedoeld in het tweede lid voor zover zij daarover beschikt, alsmede een beschrijving van de desbetreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen.

  • 4

    De meldingsplicht, bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing indien:

    • a.

      een cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet leidt tot het in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, bedoelde resultaat of tot de uitvoering van de in artikel 3, veertiende lid, onderdeel a, bedoelde maatregelen, en er tevens indicaties zijn dat de desbetreffende cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;

    • b.

      een zakelijke relatie wordt beëindigd ingevolge artikel 5, derde lid, en er tevens indicaties zijn dat de desbetreffende cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme.

  • 5

    Bij een melding ingevolge het vierde lid verstrekt een instelling naast de gegevens, bedoeld in het tweede lid, een beschrijving van de redenen waarom het vierde lid van toepassing is.


Kennisdossiers

Titel Categorie
Titel Cliëntenonderzoek Categorie Wwft

Rechtspraak

Titel Instantie Datum Nummer
Notaris vraagt terecht door over herkomst middelen Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum 19-12-2023 Nummer ECLI:NL:GHARL:2023:10778
Geen duidelijke aanwijzing tot witwassen; notaris mocht dienst niet weigeren maar moet middelen nader onderzoeken Instantie Rechtbank Rotterdam Datum 10-06-2021 Nummer ECLI:NL:RBROT:2021:5842
Inhoudsopgave
Overzicht
Wetstructuur
Wwft