Lijfrentevoorzieningen (art. 3.125 Wet IB 2001)
1 Verzekerde lijfrenten ter compensatie van pensioentekortArt. 3.125 Wet IB 2001 formuleert drie lijfrenten die worden aangemerkt als lijfrenten die dienen als compensatie voor een pensioentekort. Dit zijn de volgende:de levenslange oudedagslijfrente, waarvan de termijnen toekomen aan degene die de lijfrente heeft afgesloten (de verzekeringnemer) en die uiterlijk moet ingaan in het jaar waarin hij de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan zijn AOW-gerechtigde leeftijd en moet ein…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleWet- en regelgeving
Artikel 3.125 Lijfrentevoorzieningen
Artikel 3.125 Lijfrentevoorzieningen
1 Als lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, die dienen ter compensatie van een pensioentekort worden aangemerkt:
a. lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige, ingaan uiterlijk in het jaar waarin hij de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, en uitsluitend eindigen bij zijn overlijden;
b. lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het overlijden van de belastingplichtige, van zijn partner of zijn gewezen partner, waarbij indien de termijnen toekomen aan een van hun bloed- of aanverwanten, niet zijnde de partner of gewezen partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, deze uitsluitend eindigen hetzij bij het overlijden van de gerechtigde hetzij uiterlijk op het tijdstip waarop deze de leeftijd van 30 jaar bereikt;
c. lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige, een looptijd hebben van ten minste vijf jaar, niet eerder ingaan dan in het jaar waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt en uiterlijk ingaan in het jaar waarin hij de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, voor zover het gezamenlijke bedrag aan termijnen van die lijfrenten – beoordeeld naar het tijdstip van premiebetaling – niet meer beloopt dan € 26.463 per jaar.
2 In afwijking van artikel 1.7, eerste lid, kan voor rechten als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c zijn overeengekomen dat het bedrag van de uitkeringen als gevolg van het overlijden van de partner of gewezen partner afneemt tot ten hoogste 70% van het bedrag dat gold vóór het overlijden.
3 In afwijking van artikel 1.7, eerste lid, is voor rechten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarvan de termijnen eindigen uiterlijk op het tijdstip waarop de gerechtigde de leeftijd van 30 jaar bereikt de grootte van de kans op overlijden van de gerechtigde niet van belang.
Kennisdossiers
Titel | Categorie |
---|---|
Titel Pensioen | Categorie Familierecht (overig) |
Titel Verzekeringen | Categorie Diversen |
Wetsvoorstellen
Titel | Dossiernr. | Status | Samenvatting |
---|---|---|---|
Fiscale verzamelwet 2026 | Dossiernr. nog niet bekend | Status Ter consultatie aangeboden | Samenvatting - |