Bezwaar tegen waardevaststelling (art. 30 Wet WOZ)
1 InleidingDe rechtsbescherming van de burger in verband met de waardebepaling en vaststelling van de WOZ-waarde is geregeld in art. 30 tot en met art. 37 Wet WOZ. Hierbij verwijst art. 30 lid 1 Wet WOZ voor het maken van bezwaar naar de betreffende bepalingen in de AWR.Er kan bezwaar worden gemaakt tegen (TK 1993-94, 22885, nr. 9, p. 28, brondocument niet beschikbaar):de waardevaststelling;de objectafbakening;het zijn van belanghebbende.Een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking die is bekend…
Verder lezen?
Om dit document te kunnen bekijken, moet u ingelogd zijn.
Geen inloggegevens?
Heeft u nog geen inloggegevens, dan kunt u een abonnement afsluiten.
Bent u werkzaam op het notariële en/of fiscale werkterrein en wilt u het gebruik van Via Juridica ervaren?
Vraag een gratis proefabonnement aan en probeer Via Juridica één maand uit!
Voor (voltijd)studenten is een gratis studentenabonnement beschikbaar.
Gebruikers van Via Juridica
Bekijk alleWet- en regelgeving
Artikel 30
Artikel 30
1 Met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV zijn de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j, 24a, eerste lid, 25 tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede lichamen, is voorts artikel 52, vierde en vijfde lid, en - voor zoveel het betreft het bewaren van gegevensdragers - zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
2 Een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende-zaakbelastingen, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
3 Een bezwaarschrift tegen een aanslag onroerende-zaakbelastingen die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een in artikel 22, eerste lid, bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
4 Indien de in het tweede of derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, treedt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de aanslag onroerende-zaakbelastingen. In afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervat deze gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde aanslag onroerende-zaakbelastingen in één geschrift.
5 De bevoegdheden en verplichtingen die ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen gelden met betrekking tot de inspecteur, gelden daarbij voor het college en de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar. De verplichtingen die krachtens artikel 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gelden jegens iedere door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst, gelden daarbij jegens door het college aangewezen personen. Voor zover dit redelijkerwijs van belang kan worden geacht voor de uitvoering van de wet, gelden vorenbedoelde bevoegdheden en verplichtingen ook buiten de gemeente.
6 Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt de raad in de plaats van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 28, eerste lid, van die wet treedt het college in de plaats van Onze Minister.
7 De colleges van twee of meer gemeenten kunnen bepalen dat een daartoe aangewezen ambtenaar van één van die gemeenten voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar van die gemeenten.
8 Indien een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
9 Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, doet de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
Kennisdossiers
Titel | Categorie |
---|---|
Titel Bezwaar/beroep | Categorie Diversen |
Rechtspraak
Titel | Instantie | Datum | Nummer |
---|---|---|---|
Bij WOZ-waardering mag gemeente niet voorbij gaan aan NWWI-taxatierapport | Instantie Rechtbank Amsterdam | Datum 09-06-2022 | Nummer ECLI:NL:RBAMS:2022:3427 |
Mantelzorgwoning zorgt niet voor verlaging WOZ-waarde | Instantie Rechtbank Midden-Nederland | Datum 28-03-2022 | Nummer ECLI:NL:RBMNE:2022:1119 |
Bij ontbreken motivering van vastgestelde WOZ-waarde kan worden volstaan met geringe motivering bezwaar | Instantie Hoge Raad | Datum 24-01-2014 | Nummer ECLI:NL:HR:2014:86 |
Hof stelt uniforme regels vast voor toepassing kostenvergoeding uurtarieven deskundigenbijstand in WOZ-zaken | Instantie Gerechtshof Amsterdam | Datum 08-11-2012 | Nummer ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2756 |
Hoge Raad roept op tot ontwikkelen beleid inzake uniforme vergoeding deskundigebijstand in WOZ-zaken | Instantie Hoge Raad | Datum 13-07-2012 | Nummer ECLI:NL:HR:2012:BX0904 |
Rb Alkmaar 19-05-2011, nr. 10/2600 | Instantie Rechtbank Alkmaar | Datum 19-05-2011 | Nummer ECLI:NL:RBALK:2011:BQ8002 |